Jaarthema 2024 – Vincent van Gogh (I)

Zo tegen het eind van het jaar is het weer tijd voor oudejaarslijstjes. Bij mij zijn dat jaarthema’s; een thema waar ik me een jaar lang extra in heb verdiept. Dit jaar is het Vincent van Gogh (1853-1890). Deel 1 van een tweeluik.

Het jaarthema begon eigenlijk op mijn verjaardag in oktober 2023 (in het eigenlijke Van Goghjaar) en liep dus dit keer van oktober 2023 t/m oktober 2024.

1.
In oktober bezocht ik samen met een vriendin namelijk de tentoonstelling Op reis met Vincent van Gogh in Drenthe (Drents Museum, Assen). Een prachtige tentoonstelling, zowel qua vormgeving als inhoudelijk, waar een rijke context werd getoond.
Adembenemend was in dat verband bijvoorbeeld het in Drenthe geschilderde doek Donkere wolken met schitterende randen (1885) van Hendrik Breitner (1857-1923, zie afb.). Dit hangt in Musée d’Orsay in Parijs onder de titel Maanlicht. Een ‘monumentaal schilderij’, zoals het bordje ernaast terecht stelde. En: ‘Een van de meest indrukwekkende landschappen die Breitner heeft geschilderd’. De invloed op Van Gogh is duidelijk, omdat diens landschappen met eenzelfde soort licht en donker spelen.

Ja, natuurlijk: niet alle Van Goghs die hier hangen zijn even goed geslaagd als deze Breitner. Een van de sleutelwerken van de vroege Van Gogh, de aquarel Landschap met een boerderij (1883, foto EvS) werd later, in 2024, aangekocht door het Drents Museum. Kom op zeg – Van Gogh is nog niet op het hoogtepunt van zijn kunnen, dus wat wil je; hij zit in de verkennende fase.

Wat beiden verbindt, Breitner en Van Gogh, zijn ook de vaak afwezige of slechts aangeduide mensen. Later wordt Van Goghs werk verfijnder. Het is hetzelfde als wat Benjamin Moser (auteur van De wereld op zijn kop) over Vermeer zei in een interview met Jan Pieter Ekker (in: Het Parool, 9 december 2023): ‘Vermeer probeerde ook maar iets (…). Er zijn ook minder  goed gelukte Vermeers. Dat gaf me een soort troost. Dat hij dingen probeert vind ik juist leuk – je komt veel dichter bij een kunstenaar als je ziet dat hij worstelt.’

2.
Een leuk cadeau, ook om jezelf te geven, is Het Van Gogh Museum puzzelboek (uitg. Keesing). Om een hele poos mee te doen: met verschillende soorten puzzels, veel afbeeldingen en achtergrondteksten. En achterin een beeldcolofon, dat door de uitzending La peinture française (!) autour du monde op de avond van mijn aankoop (31 november 2023) op TV5Monde meteen kan worden aangevuld met doeken in het Musée Thyssen-Bornemisza in Madrid. In het programma wordt de collectie van deze familie getoond.

Van Van Gogh bezitten zij een Landschap in de schemering (1885) naar oud-Hollandse schilderkunst, en Les Vessenots bij Auvers (1890, zijn sterfjaar) in felle kleuren.
Overigens heeft het museum ook nog andere werken van de schilder, waaronder Watermolen bij Gennep (1884) uit zijn tijd in Nuenen en een litho van De aardappeleters (1885), ook uit zijn Nuenense periode. Niets Frans aan dus, net zomin als genoemd Landschap.

3.
Er wordt wel gezegd dat de vele zonnebloemen in het werk van Anselm Kiefer refereren aan die van Van Gogh (foto EvS). Maar ik heb ook andere duidingen gehoord: ze staan symbool voor de wederopstanding; ze verwelken namelijk, maar hun zaad valt in de grond en kiemt uit. Paulo Martina (directeur Musea Zutphen) ziet het bijvoorbeeld zo. Hij zei dat in een aflevering van de televisieserie Nu te zien (AVROTROS, herh. 23 december 2023). Hij brengt deze visie in verband met meerdere kunstwerken van Kiefer, die hij als mystiek omschrijft. Opvallend gezien de vele concrete materialen die de kunstenaar gebruikt, zoals lood, stro, hout en verf in dikke lagen. Dáár waar hij de verf heeft weg gekrabd en er zo een lichte plek ontstaat, zou je van mystiek kunnen spreken. Met name zijn latere werken zijn zo qua uitstraling lichter.

Ik moet denken aan wat ds. Ruud Bartlema over Van Gogh vertelde in een aflevering van een ander televisieprogramma, De verwondering (een dag later, 24 december 2023). Bartlema was 13 jaar predikant in Nuenen en woonde in de pastorie. Hij kon zich voorstellen dat het werk dat Van Gogh daar maakte zo donker is, want beneden ís het gewoon donker. Los van de invloed van Breitner en de Haagse School, die ik hiervoor beschreef? Daarom richtte de predikant/schilder zijn atelier in op de lichtere bovenverdieping. Zijn eigen werk doet overigens meer aan Chagall denken.

4.
Bij de Volksuniversiteit Amsterdam volg ik begin 2024 een mooie cursus door Flore Lutters over de transcendentale of meditatieve film. Een aantal keren komt de titel van het boek De verzegelde tijd van cineast Andrei Tarkovski voorbij. Dat maakt nieuwsgierig en ik leen het boek van de bibliotheek.
De auteur blijkt gelijk Kiefer ook wat met Van Gogh te hebben. Net als enkele andere kunstenaars die hij noemt, – zoals Chaplin -, beschikt Van Gogh volgens Tarkovski ‘over een enorme, bijna bovenmenselijke kracht; zij tonen aan dat de kunstenaar niet alleen een onderzoeker is van het leven, maar ook de schepper van hoge geestelijke waarden en van de bijzondere schoonheid die alleen poëzie eigen is’. En dat te lezen in de Poëzieweek is – net als bovengenoemd puzzelboek – een geschenk!

‘Een dergelijke kunstenaar’, schreef de cineast vervolgens, ‘is in staat om (…) de complexiteit en de waarheid van de grijpbare verbanden en verborgen verschijnselen van het leven over te brengen’ (p. 21). Waarbij hij het ook heeft over wat hij met zijn eigen films wil bereiken.
Verderop in het boek citeert hij Van Gogh, die ‘kunst voor het volk’ maakte. Zonder te behagen, ‘omdat hij’ – aldus Tarkovski – ‘doordrongen was van zijn verantwoordelijkheid en van het maatschappelijk belang van zijn werk’ (p. 177). Hij citeert verder uit Van Goghs dagboek [brieven? EvS] over ‘de schoonheid van de waarheid’, een uitlating om in de voetsporen van de oude Grieken (het schone, ware, goede) over na te denken.

5.
In maart 2024 kreeg het Rijksmuseum in Amsterdam drie schilderijen van Van Gogh in langdurige bruikleen van de Stichting P. en N. de Boer: Stadsgezicht in Amsterdam (1885), Oever met bomen (1887) en Korenveld (1888). Laatstgenoemd schilderij heb ik verleden jaar overigens gezien op de tentoonstelling Cézanne, Le Fauconnier & de Bergense school in het Stedelijk Museum Alkmaar. Dat genoemde schilderijen niet aan het Van Goghmuseum maar aan het Rijksmuseum in bruikleen werden gegeven, kwam volgens een achterneef van kunsthandelaar Piet de Boer omdat de aanvraag van laatstgenoemd museum kwam. Daar komt nog bij, dat Van Gogh het pas geopende Rijksmuseum graag bezocht, waar hij Rembrandts Het joodse bruidje (zie afb.) en Hals’ De magere compagnie met name bewonderde.

Nu kan het Rijks de artistieke ontwikkeling van Van Gogh laten zien; tot dan toe had het museum slechts twee schilderijen en vier tekeningen in de collectie, waarvan alleen een zelfportret (1887) op zaal hing. Sterker nog: ze worden binnen de context van Van Goghs tijdgenoten getoond, zoals ook in Assen gebeurde.
Het eerstgenoemde schilderij is een van zijn weinige stadsgezichten uit de tijd waarin ik me in deze blog nog steeds grotendeels bevind. Het tweede doek is totaal anders qua sfeer; de kleuren zijn warmer, zuidelijker en de verfstreken korter. Korenvelden zijn een thema dat in Arles veelvuldig terugkomt. Dit is er één van. In de volgende blog meer.

Frans Hals: eenzame ster?

Na de grote tentoonstellingen over Rembrandt (2015, 2019) en Vermeer (2023) komt het Rijksmuseum in Amsterdam nu met een overzichtstentoonstelling van Frans Hals waar achtenveertig werken worden getoond. Volgens het museum zijn Rembrandt, Vermeer en Hals ‘De Grote Drie’. In deze blog Frans Hals in Amsterdam, volgende blog Rembrandt in Leiden.

Hals (1582/83-1666) is overigens van origine geen Nederlandse schilder; hij wordt in Antwerpen geboren. Zijn familie verhuist na de val van Antwerpen voor de Spaanse overheersing rond 1586 naar Haarlem. Het Frans Hals Museum in Haarlem wijdt een paar jaar geleden een tentoonstelling aan die Vlaamse nieuwkomers in hun stad. De tentoonstelling in het Rijks is ontstaan in samenwerking met het Frans Hals Museum, maar ook met de Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie en The National Gallery in Londen. Alleen is het accent dat in elke stad wordt gelegd net even anders.

Gewoon genieten
In Amsterdam zijn weliswaar wat meer werken te zien dan in Berlijn en Londen (bruiklenen uit Haarlem en het Mauritshuis in Den Haag) en is gekozen voor een wat meer ouderwetse opzet, met de achtenveertig schilderijen ruim uit elkaar opgehangen op een donkerblauwe, en op de kopse kanten spierwitte achtergrond. Wat op deze manier helaas ontbreekt, en wat Berlijn straks wel biedt, is de context: wie beïnvloedde Hals en wie heeft hij zelf beïnvloed? [Antwoorden: hij schilderde zowel in een precieze stijl, zoals een portret van Jacobus Zaffinus, en beïnvloedde met zijn losse stijl onder meer een impressionist als Manet].
Nu staat hij centraal als een eenzaam stralende ster, terwijl er uit één schilderij, de Vruchten- en groenteverkoopster, al valt op te maken dat een andere schilder eraan heeft meegewerkt: Claes van Heusden.

Wat blijft is dat je gewoon kunt genieten van wat je ziet. Voor veel bezoekers wellicht al voldoende gezien de drukte in de zalen. De summiere toelichtingen doen de rest. Soms saillante details weglatend, zoals bij twee genrestukjes: De luitspeler [afb. linksboven] en de Lachende jongen met blokfluit [afb. rechtsboven]. Immers: een luit met rozet staat in de tijd van Hals voor het vrouwelijke geslachtsdeel en de blokfluit voor het mannelijke.

De Grote Drie?
Is het verhaal met Rembrandt, Vermeer en Hals nu rond? De diepgang van Leysters werk overtreft soms dat van Hals.

Vergelijk maar eens de gezichtsuitdrukking van een cellospelende man van Leyster (privécollectie, niet op de tentoonstelling) met een Vioolspelende jongen van Hals. De eerste wordt zichtbaar geroerd door de muziek. De tweede ook wel, maar zijn gezicht drukt eerder sentimentaliteit uit. Dat is óók Hals. Uitzonderingen zoals het schitterend ingehouden Portret van Catharina Hooft en haar min en de vrouw op de Familiegroep in landschap niet te na gesproken. Het zijn die pareltjes die je naar Amsterdam zouden moeten lokken, niet louter het beeld van de Hals dat zich beperkt tot lachen en humor.

Het zou leuk zijn als een volgende tentoonstelling er een rond bijvoorbeeld een Judith Leyster zou worden. ‘Rond’ – want wat meer context zou fijn zijn, temeer daar haar oeuvre niet zo omvangrijk is. Daar zijn ze bij het Frans Hals Museum in Haarlem sterker in dan bij het Rijks. Eerlijk is eerlijk. Overigens was daar in 2009-2010 al een kleine overzichts-tentoonstelling van haar werk te zien. En die smaakte naar meer.

 

Verscheen 14 maart 2024 op de website van 8WEEKLY (eindredactie Lynn Remory). Wordt hier met toestemming overgenomen.

https://www.rijksmuseum.nl/nl/zien-en-doen/tentoonstellingen/frans-hals

Zinnen rijgen, lezen en interpreteren

Bij sommige cursussen geeft de filosoof en neerlandicus Carolien van Welij aan de deelnemers de opdracht een denker die zij heeft behandeld een week op je schouder mee te nemen en alles door diens ogen te bekijken. Dat zei ze niet bij de filosofische leesclub ‘Ken jezelf’ voor de Volksuniversiteit in Amsterdam – die ik momenteel volg -, maar het ging eigenlijk vanzelf dat ik het wél deed. Daar gaan we; als het ware een Jaarthema dat ik in een week prop.

Vrijdag 2 februari 2024  – Genieten
De filosoof is Michel de Montaigne (1533-1592). Een van zijn (in dit geval epicuristische) ideeën is: Geniet van het leven. Met mate. Dat is volgens hem het doel van het leven.

Een andere, Amerikaanse filosoof, Steven Nadler – bij wie ik het genoegen heb gehad een cursus over in dit geval Spinoza te volgen – zei in een interview met Laura de Jong (in: de Volkskrant) over Frans Hals, de schilder over wie hij recent een boek publiceerde: ‘En dan is er de manier waarop Hals de mensen laat poseren. Ze zijn ontspannen, ze leunen achterover in een stoel of drinken een glas wijn.’ Met andere woorden: ze genieten.

Paul Auster legt in de roman Baumgartner – die mij via enkele tweets werd aanbevolen (over kennen gesproken; anderen kennen je smaak soms goed!) – zijn hoofdpersoon de volgende woorden in de mond: ‘De eerste fraaie lentedag – de mooiste dag van het jaar. Laten we ervan genieten zolang het nog kan’ (p. 9).

Zaterdag 3 februari 2024 – Interpreteren
Als een estafettestokje neem ik ‘genieten’ mee naar de zaterdag. Het komt namelijk eveneens langs in een interview van Lorianne van Gelder met danser Timothy van Poucke, eerste solist bij Het Nationale Ballet: ‘Ik wil volop genieten van mijn tijd hier’ (in: het Parool, PS, p. 19).

Maar er is bij hem ook angst voor blessures, die ‘best somber maken. Maar ook daarop reageer ik op een milde manier op’ (p.16). Zoals Montaigne dat op verschillende niveaus deed: op zijn nierstenen – op ouderdom – op het idee van de dood.

Nog een Montaignewoord naast genieten en mildheid komt deze zaterdag voorbij: interpreteren.[1] En wel in de introductie tot PS van Roos Schlikker in verband met de ziekte (porstaatkanker) van haar vader: ‘Informeren, interpreteren, accepteren; wie ziek wordt moet zich een hoop vaardigheden eigen maken’ (p. 11). Montaigne kon het, al was hij volgens sommige mensen in de leesclub soms wel eens een beetje exhibitionistisch in dat verband.

Zondag 4 februari 2024 – Mild
Het woord dat mij zondag begeleidt is het woord ‘mild’. Oftewel in het Vlaams het mooie werkwoord ‘milderen’ (verzachten). Dat lees ik in de zondagse Nieuwsbrief van de website Meander, het literaire e-magazine voor Nederlandstalige poëzie. Marc Bruynsereade bezigde het in zijn recensie van de bundel Inventaris van Geert Van Istendael (Uitgeverij P): ‘De visie die enige zaken mildert’. Een bundel die is ‘gekruid met een toets relativeringsvermogen’.
Ook dat was Montaigne eigen, al omschrijft Carel Peeters hem (om nog een citaat van stal te halen) als ‘de eerste cultuurrelativist’ en ‘een religierelativist’ (in: Vrij Nederland, 24 januari 2004, p. 56), waar ik zo mijn twijfels bij heb.[2]

Ik sta even stil bij het laatste: religierelativist. Tijdens de eerste bijeenkomst van de filosofische leesclub kwam de vraag naar voren of Montaigne christelijk was. We kwamen erop uit, dat hij een humanist moet zijn geweest die in een tijd leefde die nog was doordesemd met het christelijk geloof, dus dat hij daar ongetwijfeld veel van meekreeg of misschien als dekmantel gebruikte. Later kwam zijn werk immers op de Index.
Opvallend is dan wél weer dat de Humanistische Canon hem, net als andere renaissancehumanisten (Coornhert, Erasmus, Pico della Mirandola en Petrarca) ‘een overtuigd christen’ noemt …[3]

Coornhert (zie foto hierboven) is tussen twee haakjes de naam die ik noemde toen we aan ’t begin van de cursus om beurten moesten aangeven welk boek grote indruk op ons heeft gemaakt. Dat was voor mij een boek van Coornhert, aanbevolen door mijn docente Nederlands op het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam, mevrouw Messie. Ongetwijfeld iemand met mensenkennis dus.

Maandag 5 februari 2024 – Vriendschap
Ik lees verder in Austers roman Baumgartner en ben inmiddels aangekomen bij het hoofdstuk over de dood van zijn vrouw Anna. Baumgartner vertoefde ‘in een onbestemde innerlijke ruimte (…), waardoor hij iemand geworden was die alle tijd van de wereld had’ (p. 51).

Het zijn zinsneden die mij in gedachten terugvoeren naar wat Montaigne in zijn beroemde essay Over vriendschap schreef over de dood van zijn hartsvriend Etienne de La Bóetie (in 1563). Hij had het ook over alle tijd van de wereld, want met de bedrijfsvoering van zijn kasteel bij Bordeaux en de landerijen eromheen bemoeide hij zich niet of nauwelijks schijnt.

Dinsdag 6 februari 2024 – Boeken
In De Groene Amsterdammer van 1 februari 2024 staat (op p. 61) een recensie die Jan Postma schreef over de expositie Lifelines van Handan Tufan (in het Amsterdam Museum, tot 25 februari 2024). Die levenslijnen zijn boeken, zoals ze dat ook waren voor Montaigne. Carolien van Welij vertelt dat een wetenschapper aan de hand van citaten bezig is of was op papier de collectie boeken van Montaigne te reconstrueren.

Boeken die iemand las wekken hem weer tot leven. Maar zijn boekenkasten kerkhoven, zoals Postma schrijft? Dan zouden doorgeredeneerd de citaten die Montaigne op de balken in zijn torenkamer van zijn kasteel schreef grafschriften zijn. Ik weiger dat te geloven. Boeken en citaten maken dat iemand doorleeft in het nageslacht.

Om nog even na te genieten, doe ik nogmaals een duik in mijn boekenkast naar wat er van en over Montaigne in staat. Eén van de boekjes (in de serie Kleine klassieken van Boom) is het essay Over boeken. Over boekenwijsheid was Montaigne dubbel. Hij zocht aan de ene kant naar boeken die hem iets konden vertellen over zichzelf, leven en de dood. Aan de andere kant zocht hij die kennis in ervaring.

Die tegenspraak is typerend voor Montaigne. Misschien moet je ook hier, net als ten aanzien van het hiervoor genoemde punt relativisme zeggen: hij zoekt het in de dialoog. Met andere culturen en godsdiensten, met boeken en uiteindelijk na de dood van zijn vriend met zichzelf (dialogue intérieur las ik ergens).

Woensdag 6 februari 2024 – Que sais-je?
Het heeft heel lang geduurd alvorens ik door had dat de titel van die schitterende reeks boekjes Que sais-je? afkomstig is van Montaigne. Het is diens levensmotto: ‘Wat weet ik?’ Of – schrijft de filosofe Tinneke Beeckman in haar boek Ken jezelf (Boom) dat we als leesclub voor de volgende bijeenkomst gaan lezen – ‘Wat weet ik zeker? Is er wel iets wat ik echt zeker weet?’ Ook schrijft ze op dezelfde pagina (p. 55) even verderop dat we net als de Franse filosoof in gesprek moeten gaan met onszelf, ‘in (…) discussie met anderen, door te lezen, samen te overleggen en zelf kritisch na te denken’.

Donderdag 7 februari 2024 – Gevangeniscel en torenkamer
De hoofdpersoon in de roman Baumgartner van Paul Auster schrijft zoals hij het zelf noemt ‘niemendalletjes’ die hij in een la stopt en verder aan niemand laat lezen. Nu schrijft hij over een jongeman die de straf kreeg opgelegd om ‘levenslang zinnen te maken’. Hij zit in de gevangenis in de isolatievleugel en schrijft en schrijft. Erg vindt hij dat niet, want ‘het vergt grote moeite om een zin te maken, en grote moeite vereist grote concentratie, en omdat een zin onvermijdelijk moet worden gevolgd door een volgende om tot een uit zinnen opgebouwd werk te komen, is de hele dag grote concentratie vereist’ (p. 106).

Zo moet het Montaigne ongetwijfeld ook zijn vergaan. Ik kan het me, een week hem op mijn schouder meegenomen hebbend, goed voorstellen. Want ik leef ook bij zinnen rijgen, lezen en interpreteren.

[1]  Zie Kees Fens (nog zo’n leermeester van mij) in een artikel in de Volkskrant (1 december 1995) De enige prikkel tot schrijven. Die prikkel is citaten deels interpreteren en deels aan de lezer verdere interpretatie overlaten.
[2] Definitie van Amnesty International: ‘Cultuurrelativisme is het idee dat bepaalde gebruiken in andere culturen niet als schendingen van mensenrechten worden ervaren’. Voorbeelden zijn vrouwenbesnijdenis, doodstraf enz..
[3] Zie: https://humanistischecanon.nl/venster/renaissance/michel-de-montaigne-essays/

‘Mensen met een rugprobleem’

Op 19 mei 2011 woonde ik een bijeenkomst bij van het Platform Particuliere Archieven (PPA) in de aula van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Een mooie aanleiding om eindelijk eens het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), de benedenburen in hetzelfde gebouw te bezoeken. Ik moet er weer aan terugdenken, nu het Rijksmuseum in Amsterdam opteert voor het schilderij De Vaandeldrager van Rembrandt; (afb. links); de vaandeldrager heeft namelijk eenzelfde pose als De lachende Cavelier van Frans Hals (afb. rechts) waarvan ik bij de RKD een afbeelding tegenkwam die daarop was gebaseerd. Hoe zit dat?

Het toeval bestond er tijdens dit bezoek in, dat ik zojuist in Kunstschrift nr. 2 van 2011 een artikel van Ann-Sophie Lehmann was tegengekomen onder de titel ‘De gevleugelde achterkant, een kleine iconografie van de rugfiguur’.
Op het eerste gezicht dacht ik er niet veel mee te kunnen: een beschrijving van mensen op de rug, die ‘de blik het tafereel inleiden’ en er een subjectief element aan meegeven. Maar dan komt een zinsnede die bij mij het kwartje deed vallen: ‘Alleen wanneer men een engel van achteren schildert komen zijn hoofdattributen [de vleugels, vS] mooi uit de verf’.

Ik liep de kopieën die ik had gemaakt van de afbeeldingen die mevrouw drs. Constance Scholten van het RKD al voor me had klaargelegd nog eens daarop na (map 31A 41.6 en 31A 41.7). Wat mij opviel was dat de meeste kunstenaars de afgebeelde kleine mensen, vedelaars en wat dies meer zij allemaal opzij hadden geportretteerd, waardoor hún ‘hoofdattribuut’ (de gibbus) ‘mooi uit de verf’ kwam.
Er was één uitzondering: een Portret van een gebochelde man, naar dat schilderij van Frans Hals in het Kaiser-Friedrich Museum van Berlijn. Een man met een prachtige kop die eerder dan zijn rug duidelijk in het oog springt.

Ik moest bij het zien van dat portret denken aan een ander portret – naar ik me herinner van de hand van Paul Cézanne – van een al even knappe man met een weelderig bos haar en – naar ik meende – duidelijk ‘een rugprobleem’ (omschrijving van Constance Scholten). Bij nazoeken bleek het om een portret van Achille Emperaire (ca. 1868) van inderdaad Cézanne te gaan. Een al dan niet aanwezig rugprobleem is niet te zien, wel duidelijk dat het om een kleine man gaat. Het bijschrift luidde: ‘Een krachtig uitgewerkt portret.’

Terug naar het portret in Berlijn, geschilderd door Jacob Jordaens (1593-1678). Hij heeft als origineel Hals’ beroemde Lachende Cavalier (Wallace Collections) uit 1624 genomen. Daar staat een verre van gebochelde cavalier op afgebeeld, met een trotse kop, de linker hand in de zij als op het portret van de vaandeldrager van Rembrandt. De gebochelde man op de kopie, schilder Jan Fyt, heeft een aanzienlijk fijnzinniger gezicht à la Cézanne en de hand van een naar het lijkt korte arm eveneens in de zij, op de karakteristieke manier waarop ook mensen met een gibbus dit kunnen doen. Daarmee heeft hij het schilderij van Hals op prachtige wijze gesublimeerd, zoals het de maker van een kopie volgens de regelen der kunst ook eigenlijk betaamt: imitatio en aemulatio, waarbij de kunstenaar in het laatste geval het voorbeeld overtreft.

De Vaandeldrager van Rembrandt heeft geen ‘rugprobleem’. Dat kan ook niet, want hij moet een zwaar vaandel dragen. En bovendien gaat het om een zelfportret; het is Rembrandt zelf.
[Het ging mij hier om de pose. Wat de discussie over de aankoop betreft, schaar ik mij achter de indieners van dit amendement]:

Deze blog verscheen eerder, in iets uitgebreidere vorm en hier aangevuld met De Vaandeldrager van Rembrandt als culturele column in Wervelingen (herfst 2011) en wordt hier met toestemming overgenomen.