Schijnbaar lichtvoetig

Mieke Tillema heeft voor haar biografie van Ida Simons (1911-1960) een opmerkelijke insteek gekozen. Ze legt Simons’ autobiografische roman Een dwaze maagd naast het werkelijke leven van de pianiste, schrijfster, overlevende, zoals de ondertitel van haar biografie luidt. Natuurlijk in de wetenschap dat je romanpersonages niet een-op-een kunt vertalen naar het echte leven, maar toch: opmerkelijk is het wel.

Eigenlijk is het dan ook een goed idee om vóór de biografie Een dwaze maagd te (her)lezen. Het boek werd in 2014 herontdekt en gepubliceerd door Uitgeverij Cossee, dezelfde die de biografie uitgaf.
Wanneer Tillema, oud-lerares Nederlands in Haarlem, de roman van Simons loslaat en andere bronnen in haar verhaal betrekt, hoe weinig het er ook zijn, wint het beeld van Ida Simons aan rijkdom: over haar onzekerheid, zwaarmoedigheid, hang naar originaliteit, grote muzikaliteit, eigengereidheid en ontzag voor geleerdheid, maar ook ‘charme, brille en humor (…), stil en schuw’. Opvallend daarbij is Ida’s onzekerheid wat betreft haar taalgebruik. Ze laat haar werk graag door anderen corrigeren, zeker waar het stijl- en spellingkwesties betreft, schrijft Tillema.
Van muziek heeft Ida meer kaas gegeten. Ze heeft les van verschillende pianisten. In 1930 debuteert zij, net negentien jaar oud, in de Circle musical juif in Antwerpen, waar ze als Ida Rosenheimer is geboren. Twee jaar na haar debuut verlooft ze zich met Dagobert (later David) Simons, een jurist. Na haar huwelijk blijft ze optreden onder haar meisjesnaam. In 1937 krijgen ze een zoon: Carel Arthur Jan, roepnaam Jan.

De context van Ida’s leven
Ondertussen is Hitler aan de macht gekomen, een context waar Tillema uitgebreid bij stil staat. Ze roept details op die niet algemeen bekend zijn. Ida heeft een vooruitziende blik en zegt al aan het begin van de oorlog dat Hitler de joden wil uitroeien, ook in Nederland. ‘Uiteindelijk zal hij ons allen naar Polen of God weet waarheen wegsturen’, zegt ze tegen zangeres/verzetsstrijdster en Shoah-overlevende Lin Jaldati (pseudoniem van Rebekka Brilleslijper, 1912-1988). Zij dook onder in de villa ’t Hooge Nest in Naarden, bekend van het gelijknamige boek van Roxane van Iperen. Over haar en haar man Eberhard Rebling (1911-2008) is een boek verschenen onder de titel Lied van verzet.

Soms veronderstelt Simons te veel als bekend of worden ons als lezer details onthouden. Zo is er bijvoorbeeld sprake van de Frederikslijst, een lijst met namen van joden die van maatschappelijke betekenis waren, en van de ‘Barnevelders’, zonder dat meteen duidelijk is, dat de meesten van de lijst werden geïnterneerd op Landgoed Schaffelaar in Barneveld om aan deportatie te ontkomen. Dat geldt ook voor de omschrijving dat Jan mastoïditus had, wat vele pagina’s later pas wordt verklaard als zijnde ‘een uiterst gevaarlijke ontsteking van zijn beide oorbotjes’. En dan: is Judith Belinfante, die enkele malen wordt genoemd, ‘de’ Judith Belinfante, de bekende historica en politica? Uit de context blijkt van wel, maar het wordt als zodanig niet vermeld. Van haar hand zal overigens in november bij M10boeken Uit de onderwereld verschijnen, haar persoonlijke geschiedenis vanaf het moment dat ze in 1943 in de onderduik werd geboren.

Tweede Wereldoorlog
Toch wordt het gezin vanuit Barneveld gedeporteerd naar Westerbork en vervolgens naar Theresienstadt. Simons schrijft erover in haar novelle In memoriam Mizzi; een betrouwbaardere autobiografische bron dan de roman Een dwaze maagd. Door de muziek die Ida zelf speelt en hoort, kan ze het leven volhouden. Op een gegeven moment, in februari 1945, wordt een groep van twaalfhonderd joden uit Theresienstadt op een bijzonder transport naar Zwitserland gesteld.
Op 3 juni 1945 komen ze weer in Nederland aan, op Jan na, die nog in Zwitserland blijft om aan te sterken. Ida treedt weer snel op, met wisselend succes, hoewel ze niet meer terneergeslagen is; nog een karaktertrek die Tillema uitlicht. Wat niet wil zeggen, dat Ida zowel fysiek als psychisch onaangetast is. Ze treedt uiteindelijk steeds minder op en is soms somber en depressief. Ze gaat aquarelleren, componeren en schrijven.
Tillema gaat beknopt in op haar composities die in de nalatenschap van Ida zijn gevonden, maar als je gericht op internet zoekt, kom je ook een stukje in een openbare collectie tegen: La señorita op eigen tekst in de collectie Muziekschatten, het bladmuziekarchief van de Stichting Omroep Muziek (SOM-013058). Het toont de luchtige kant van Ida. Tillema schrijft echter terecht dat Simons’ literaire werk zich ‘op een ander’ (lees: hoger) niveau beweegt dan haar muziek. De humor en lichte toon van haar muziek klinkt er ook in door, maar die ‘laten de grauwheid van het kampbestaan’ waarover ze schrijft ‘niet alleen intact, ze laten die nog scherper uitkomen’, aldus de auteur.

Receptie van Simons’ werk
Toch boort Jan Greshoff Simons’ Slijk en sterren (1956) in Het Vaderland de grond in. Hier had ik ook graag wat meer context gezien. De context is namelijk van de ontvangst van vrouwelijke auteurs door sommige mannelijke recensenten in die tijd; die was vaak negatief en neerbuigend. Die context geeft Erica van Boven in haar proefschrift Een hoofdstuk apart (1992), waarin Greshoff er niet zo goed vanaf komt.
Een uitzondering vormt onder anderen Adriaan van Veen, die in de NRC van 18 april 1959 Een dwaze maagd lovend bespreekt, zoals hij dat later met het postuum verschenen Als water in de woestijn zal doen. Dat is Simons laatst geschreven boek. Ze overlijdt op 27 juni 1960, hoogstwaarschijnlijk door zelfdoding.

Mieke Tillema heeft bergen werk verzet om een contextueel grotendeels sterke biografie te schrijven. Ondanks het weinige bronmateriaal dat tot haar beschikking stond. Dankzij Uitgeverij Cossee komt Ida Simons’ werk de laatste tijd terecht meer in de belangstelling. Het is een mooi geïllustreerde biografie geworden, die al in 2021 verscheen, maar nu weer in een nieuwe oplage beschikbaar is en een ruim lezerspubliek verdient.

Ida Simons
Schrijver: Mieke Tillema
Uitgever: Cossee
Prijs: € 34,99
Bladzijden: 420
ISBN: 978 90 5936 958 0

De oorspronkelijke versie van deze recensie verscheen eerder op de website 8WEEKLY.NL (eindredactie: Priya Wannet) en wordt hier met toestemming herplaatst n.a.v. het verschijnen van de biografie over Simons’ echtgenoot, David Simons (1904-1998) o.d.t. Vergeet de trieste dagen door Hinke Piersma en de presentatie daarvan op 10 september 2024 bij Spui25 in Amsterdam. De alinea’s over Lin Jaldati en Eberhard Rebling, en die over Judith Belinfante werden toegevoegd.

Koffers gevraagd!

FENIX, het nieuwe museum in Rotterdam dat in 2024 open zal gaan, verzamelt voor ‘een levensgroot kofferdoolhof’ koffers. Rotterdam is immers dé haven waarvandaan mensen vertrokken en mensen aankwamen. Om wat voor reden dan ook. Ze hadden een koffer bij zich, of misschien zelfs ook dat niet eens. Zoals de vluchtelinge uit Oekraïne die op het Amsterdamse Centraal Station uit een internationale trein stapte, een man in de armen vliegend die op het perron stond, met een groen hesje om en haar naam in Cyrillische lettertekens op een kartonnen bordje in een plastic hoesje in zijn hand. Een linnen tasje had ze in haar hand, dat was alles. Er zat zo te zien niet veel in, maar ze had ongetwijfeld honderden herinneringen in haar hoofd en hart. Ik zal het beeld nooit vergeten.

De koffer is dan ook meer een metafoor. Zo zie ik dat. Zoals je ze soms als een installatie in een staan, of in het gelid, zoals in het Verzetsmuseum Amsterdam. Ze hebben wat meegemaakt. De koffer die ik aan het museum aanbied (zie foto links boven) heeft geen groots, bijzonder verhaal ‘over ware liefde, avontuur of het nemen van afscheid’. Of misschien toch. Een klein beetje dan.
Het is de koffer die mijn vader, Julius Bartelt van Swol (1917-2002) meenam als hij een reisje maakte. Bijvoorbeeld een (mid)weekje met zijn Zwitserse vriendin in St. Gallen, zo in de eerste helft van de jaren negentig van de vorige eeuw. Of naar mij. Heel veel kan er niet in, maar genoeg om bij je te hebben gedurende zo’n uitstapje.

Mijn vader ging graag op reis en voelde zich overal thuis. Al is hij nooit verder gekomen dan Zwitserland en Italië. Lijfelijk, want wie weet ging hij in zijn hoofd naar verre landen, zoals hij eens zendeling-arts had willen worden in Afrika, als zijn zwakke gezondheid hem geen parten had gespeeld. De koffer is een Sergio di Laurenti, nu een vintage merk. Ongetwijfeld gekocht door zijn vriendin. Na de dood van mijn vader heeft de koffer heel lang hij bij mij boven op een kast gelegen. Tot de oproep van FENIX. Het voelt alsof het afstaan van deze koffer óók een vorm van afscheid is. Niet groots en meeslepend, maar een beetje. Een klein verhaal levert het op, eentje dat ook verteld mag worden. Want hoeveel levens zijn niet zo verlopen?

De koffer gaat wederom nog een kleine reis maken, van Amsterdam naar Rotterdam. Hij was niet anders gewend. Dat hij moge herrijzen als een fenix, tussen al die andere koffers, groot en klein, en tussen al die andere verhalen die daaraan verbonden zijn, al even groot en klein. Als in een doolhof neergezet, als het leven zelf.
Nu heb ik hem voor de korte reis begint tussen wat andere koffers bij het inzamelpunt in de tuin van het Amsterdamse Rijksmuseum neergezet (zie foto hierboven; aan de linkerkant). Tussen andere koffers, want daar voelt hij zich vast thuis, zoals mijn vader een mensenmens was.

The Tragedy of Macbeth

‘Het kon niet anders dan in zwart-wit’ zei een kennis van mij die ik toevallig trof bij een vertoning van de film The Tragedy of Macbeth. Ik was het helemaal met haar eens, omdat de personages zo in alle nuances (!) over het voetlicht konden worden gebracht, met als uitersten zwart-wit en in het midden allerlei grijstinten.
Neem dat ene shot: Macbeth die in een zuilengalerij van zijn kasteel loopt en telkens als hij zich tussen twee zuilen bevindt het licht vangt, en op de momenten dat hij in de schaduw van een zuil is, in het donker verkeert.

Macbeth wordt gespeeld door een grootse Denzel Washington. Ik zag hem voor het eerst jaren geleden tijdens een televisiefilm toen ik met vakantie was in Engeland en ik ben zijn carrière vanaf dat moment blijven volgen. Nu viel me opeens de gelijkenis op met de bas Willard White in Samson et Dalila van Saint-Saëns bij De Nationale Opera: even groots én menselijk. Een menselijke Macbeth – je moet er maar op komen. Regisseur Joel Coen deed het, en Denzel Washington speelde hem aldus.

Dat kasteel was in deze enscenering geen bestaand (Schots) kasteel, al waren er elementen die je herkende. Zelfs buiten ‘het’ kasteel-zijn om; de transen voerden mij in gedachten terug naar de moderne kapel Santa Maria degli  Angeli (1996) hoog in de Zwitserse bergen. Het was de bedoeling van architect Mario Botta geweest, om die kapel op de Monte Tamaro er uit te laten zien als een veilige vesting die boven het dal uittorent. Hier, in de film, werkte het als een symbool voor opgesloten zijn in jezelf, met een beperkt zicht op de wereld daarbuiten.

En dan het derde element: licht en donker. In de tekst zelf speelt Shakespeare daar ook al nadrukkelijk mee; bij de ondertiteling is overigens grotendeels de Nederlandse vertaling van L.A.J. Burgersdijk gevolgd. Al aan het begin is daar het ‘Fair is foul, and foul is fair’ gesproken door een heks (Kathryn Hunter), die met haar stem het hoge en lage register daarbinnen aanspreekt, en die lenig de meest ingewikkelde capriolen met haar lichaam uitvoert.

Het zwart-wit en wit-zwart zet zich ook door in het beeld van het landschap. Soms met een boom naast een ruïne à la Salomon van Ruysdael, terwijl het op andere momenten onmiskenbaar doet denken aan een kale set in de verfilmingen van sommige Shakespearestukken door de Royal Shakespeare Company (BBC), zoals er ook genoeg andere reminiscenties aan andere werken van Shakespeare in deze film zitten; Fleance, Banquo’s zoon (een rol van Lucas Barker) bijvoorbeeld riep herinneringen op aan Ophelia.

Ook Alfred Hitchcock komt vanaf het begin voorbij, via het moment dat de heks tot drie heksen uitgroeit en in drie krassende kraaien opgaat tot uiteindelijk het doek vullende beeld van een heleboel kraaien.

Beeldvullend – dat zijn ook de veel voorkomende close ups. Van knappe gezichten, van minder knappe gezichten, maar altijd intrigerend om naar te kijken.
Je zit zo boven op en ín het verhaal. Overigens is het wél handig om iets daarvan te weten alvorens deze in alle opzichten geweldige film te gaan bekijken. Een kans is om met beide handen aan te grijpen.

Muziek en Weinreb

Twee keer per jaar organiseert Leeftocht in Fredeshiem te Steenwijk-De Bult een weekend-cursus met drs. Sjef Laenen over joodse mystiek volgens het gedachtegoed van Friedrich Weinreb (zie afb.). Ik heb hier op deze blog al eerder twee keer over geschreven. Afgelopen weekend woonde ik voor de tweede keer zo’n cursus bij. Toen schoot mij te binnen, dat ik ook eerder over de invloed van Weinreb (1910-1988) in de muziek heb gepubliceerd; in mijn boekje Dialoog in muziek. Dit gedeelte hieruit neem ik hieronder, aangevuld met wat ik in Steenwijk leerde, in iets gewijzigde vorm over.

Van de Zwitserse componist Urs Peter Schneider (geb. 1939) werd in 1970 tijdens de Gaudeamus Muziekweek het stuk Umkerhr uitgevoerd. Leo Hanekroot schreef daar destijds in het Nieuwsblad van het Zuiden het volgende over: ‘Er gebeurt quasi niets meer, kan niets meer gebeuren in een vaste binaire opeenvolging van twee accoorden, die dan wel door een hele reeks verschillende instrumenten met uiterst geringe maar wezenlijke veranderingen in kleur en structuur worden uitgevoerd. Dat duurt twintig minuten.’

Umkehr is geïnspireerd op een tekst van Friedrich Weinreb. Schneider heeft hier zelf het volgende over geschreven: ‘Zestien instrumentenparen in een halve kring om de toehoorders (…). Vragen die altijd worden gesteld (…). Na een sombere tijd van twijfel volgt eigenlijk zoiets als verzoening. Geen dramatisch verloop (…). Ontmoeting, Te Deum. De boeken van Weinreb.[1] De niet-seriële schrijfwijze, denkwijze (…). Altijd het getal twee.’

Een getal dat ook belangrijk is in de compositie 10-5-6-5(a) uit 1972 van de Nederlandse componist David Porcelijn (geb. 1947), dat eveneens is geïnspireerd door de manier waarop Weinreb de Kabbala toegankelijk maakte. Het stuk is geschreven voor twee strijkkwartetten en twee vibrafoons die spiegelvormig zijn geplaatst, alsmede een blaaskwintet dat de functie van spiegel heeft.[2]

Het getal twee komt in het werk van Weinreb inderdaad altijd terug, zoals Schneider schreef. Het gaat dan om de innerlijke en de uiterlijke wereld, die op enigerlei wijze kunnen worden hersteld (tiqqun in het Hebreeuws). Maar eerst moet je, zoals Laenen stelt, de tweedeling hebben doorleefd en begrepen alvorens je kunt omkeren (de titel van de compositie van Schneider!).

Hetzelfde geldt voor de breuk tussen joden- en Christendom. Laenen noemde een predikant die deze breuk heeft hersteld. Ik denk hierbij aan René Süss, over wie ik op deze blog ook eerder schreef. Zijn ‘lijmpogingen’ oftewel collages zijn in dit verband symbolisch. Datzelfde geldt denk ik achteraf ook voor de collages die ik in hetzelfde hoofdstuk (15) in Dialoog in muziek behandel.

[1] Zie voor de boeken van Weinreb: www.quintessentia.org

[2] Het geheel vertoont verwantschep met het werk van Harry Mulisch. Zo is De Verteller opgebouwd uit tien zegels (d.i. gedeelten), waarvan het eerste zegel het spiegelbeeld is van het laatste. Zie ook: P. Meeuwse, ‘Mulisch als maniërist’, De Revisor 1980 nr. 6.

http://www.leeftocht.nl

Het volgende cursusweekend is op  zaterdag 14 en zondag 15 oktober 2017.

Youth – La giovinezza

Youth_SorrentinoRegisseur Paolo Sorrentino vertelde in een interview over zijn succesvolle film La grande bellazza dat deze eigenlijk over alles en over niets gaat. Dat geldt min of meer ook voor zijn nieuwste film, die 29 oktober a.s. in roulatie gaat, maar die leden van de Rialto Filmclub vandaag al kregen te zien; een prachtige start van het vijfde seizoen. Dat geef ik op voorhand maar meteen weg.

Het verhaal op zich is eenvoudig: in een ressort in Zwitserland brengen componist/dirigent Fred Ballinger (Michael Caine) en diens vriend filmmaker Mick Boyle (Harvey Keitel), zo weggelopen uit De Toverberg van Thomas Mann, hun vakantie door.

Fred weigert om een bepaalde reden, die gaandeweg de film duidelijk wordt, voor de Britse koningin op te treden met eigen werk. Zelfs niet wanneer de Koreaanse coloratuursopraan Sumi Jo de solopartij zingt. Mick werkt gestaag door aan zijn nieuwste film, die de kroon op zijn werk moet worden. Al baart het slot ervan hem moeite; zijn medewerkers verzinnen telkens een andere plot, maar die kunnen de goedkeuring van de meester niet wegdragen. Het uiteindelijke slot blijft open en krijgt in het ware leven een andere wending, die net als de verwijzing naar Mann ook in dit geval herinneringen oproept aan een film – ik hou de titel wijsheidshalve voor me – die eerder in de filmclub werd vertoond. Samen bomen de vrienden over hun leven, hun werk en de kunst in het algemeen.

De diepere laag die in de film wordt aangeboord, gaat over de rol van kunst in leven en sterven. En impliciet over de vraag welke kunstvorm dan de hoogste ogen gooit: is dat woordloze muziek, zoals een eenvoudig liedje als oefening, gespeeld door een jonge violist in het ressort die nog een aanwijzing van Ballinger krijgt, of een Lied ohne Worte gespeeld door niemand minder dan violiste Viktoria Mullova, of is dat bijvoorbeeld dans?
Niet voor niets doen de twee vrienden een weddenschap over de reden van de zwijgzaamheid van een echtpaar in het restaurant van het ressort: zijn ze nu stom of hebben ze elkaar, behalve in bed, niets meer te zeggen en te bieden?
Uiteindelijk lijkt de liefde het laatste woord te hebben, en wordt het met bloemen gezegd. Liefde overwint de dood, die op verschillende manieren het script binnensluipt. En ervoor zorgt dat de kunst blijft voorleven, over de dood heen zelfs weer opbloeit.

Dit script, dit diepere verhaal is op een voor Sorrentino kenmerkende manier vormgegeven, zoals Veerle Snijders ter inleiding van de Rialto Filmclub toonde: in een haast glijdende cameravoering, met een melancholie die in de gezichtsuitdrukkingen tot uiting komt. Dat geldt met name voor beide hoofdrolspelers, waarbij Michael Caine (voor een keer?) de plaats heeft ingenomen van Toni Servillo die we uit eerdere films van Sorrentino kennen. Deze film is een prachtige, sterke opvolger van La grande bellazza.

Woensdag 28 oktober wordt om 20.00 uur in DeBalie@Rialto plaats ingeruimd voor deze film: http://www.rialtofilm.nl/podium/debalie@rialto:%20youth%20-%20la%20giovinezza/

Hanna Beekhuis (1889-1980)

Hanna BeekhuisBij het verschijnen van Eva Rovers’ biografie van Helene Kröller-Müller, De eeuwigheid verzameld, plaats ik hier een gedeelte uit een lezing over de componiste Hanna Beekhuis (zie afb.), die ik in december 1986 hield in de Openbare Bibliotheek van Leeuwarden. Beekhuis is verbonden aan de kring rond Kröller-Müller en H.P. Bremmer, Kröller-Müllers adviseur op het gebied van kunstaankopen.

De ik-verteller uit de novelle Slecht zicht van Alfred Kossmann, kan zich aan het begin maar geen beeld kan vormen van één van de hoofdpersonen van het verhaal: Alexander Kievoet.

Zo verging het mij eerst ook, toen ik mij een beeld wilde vormen van de componiste en pianiste Hanna Beekhuis. Wat ik hier vertel, heeft dan ook alles te maken met een beeldvórming die sterk persoonlijk is gekleurd. Of wie weet: wel íngekleurd.
Voor dat laatste heb ik willen waken, door zo nauwkeurig mogelijk na te gaan met wie Hanna Beekhuis in haar leven contact heeft gehad, wat haar zo boeide in die contacten, en wat de weerslag daarvan is geweest op haar werk.

Hanna Beekhuis studeerde onder meer bij Dirk Schäfer. In deze studietijd, en ook nog daarna, vormde zij een trio met de bekende zangeres To van der Sluys en de niet minder befaamde fluitist Johan Feltkamp. De man aan wie Willem Pijper zijn fluitsonate heeft opgedragen.
In de tijd dat ze bij To van der Sluys over de vloer kwam, leerde Hanna Beekhuis ook allerlei bekende personen uit de wereld van de beeldende kunst kennen. Iemand die in die tijd een grote invloed op haar heeft uitgeoefend, is de schilder Isaacson geweest. De man die beschouwd zou kunnen worden als de ontdekker van Vincent van Gogh. Beekhuis moet zich met name aangetrokken hebben gevoeld tot de Van Gogh uit de ongecompliceerde Arles-periode, die vijftien maanden duurde.

Met het trio gaf zij concerten in het bovenzaaltje van gebouw Heystee in Amsterdam. Op één van die concerten speelde Hanna Beekhuis haar Bretonse Ballade voor piano. Te midden van het Bretonse schilderwerk van Herman Friedrich Bieling, één van haar vrienden. Beekhuis heeft enkele schilderijen van hem (waaronder een portret dat hij van haar maakte) in huis gehad. Navraag leerde, dat zij dit werk heeft vermaakt.

De affiniteit met schilders en schilderkunst zat in de familie Beekhuis. Haar oudere zuster Geestje, die voor de Tweede Wereldoorlog is gestorven, was bijvoorbeeld schilderes. Via familiebanden was de familie Beekhuis verbonden aan de bekende H.P. Bremmer, de man die een grote invloed heeft gehad op mevrouw Kröller-Müller. Bremmer was een kunstestheticus, die zich volledig concentreerde op het kunstwerk zelf en – daaruit blijkt wellicht zijn invloed op Hanna Beekhuis – een grote voorliefde had voor de ideeën van Spinoza en … de schilderijen van Van Gogh.

De invloed van Spinoza bleek vooral uit de gedichten van Hanna Beekhuis. Helaas is daar niet veel van teruggevonden. Eén voorbeeld, Lichtstraal, werd door Jan de Boer, een vriend van Hanna Beekhuis geciteerd in zijn In memoriam in Mens en melodie (juni 1980). Prof. Henrard uit Leuven heeft in zijn boek over Spinoza proberen aan te tonen, hoe het komt dat tijdgenoten van Hanna Beekhuis als Frederik van Eeden en P.N. van Eyck zowel een voorliefde voor Spinoza als Van Gogh hadden. Hij vindt de linking pin in het humanitaire expressionisme.

Het humanitair expressionisme lijkt mij wat ver van Hanna Beekhuis verwijderd. Immers: zij had een voorliefde voor Van Goghs Franse periode. Een voorliefde voor Oosterse literatuur en kunst, die Henrard als tweede overeenkomst tussen Spinoza, Van Gogh en de spinozisten noemde, is ook kenmerkend voor Hanna Beekhuis. Zij schreef bijvoorbeeld een lied, Les deux flûtes op tekst van Li-Tai-Po, en werkte samen met de Javaanse danser Raden Mas Jodjana, met wie ze tournees heeft gemaakt.

Deze belangstelling heeft Hanna Beekhuis ook gemeen met Jung, de bekende psychiater. Het is bekend dat zij hem gedurende de Tweede Wereldoorlog – toen ze in Zwitserland woonde – heeft leren kennen. Volgens de hiervoor genoemde Jan de Boer waren ze bevriend en werkten ze samen. De Boer schrijft, dat Jung haar ‘als zijn assistente soms ook zelfstandig werk toevertrouwde.’ In de ETH-Bibliotheek in Zürich kan in het familie-archief van Jung de correspondentie worden teruggevonden tussen hem en Hanna Beekhuis. Het zijn achtentwintig brieven uit de periode 1941-1960, een jaar voor zijn dood.

De familie Beekhuis komt terug in een jaren na deze lezing uitgegeven biografie over H.P. Bremmer van Hildelies Balk (2006). Hij stond ook centraal op een tentoonstelling, De Kunstpaus H.P. Bremmer in het Kröller-Müller Museum in Otterlo. Bremmer staat natuurlijk, maar dat wisten we al, ook afgebeeld op de beroemde portretgroep van Charley Toorop (collectie Kröller-Müller Museum). Samen met de biografie van Eva Rovers valt zo een mooi tijdsbeeld te reconstrueren van een tijd waarin Hanna Beekhuis haar partij mee blies.

Een schitterend vergeten leven

Boumans_Schitterend vergeten levenEen schitterend vergeten leven : de eeuw van Frieda Belinfante / Toni Boumans.  – Amsterdam : Uitgeverij Balans, [2015]. – 376 pagina’s, 24 ongenummerde pagina’s, platen : illustraties ; 23 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-94-600-3815-0

Toni Boumans geeft een eerlijk beeld van Frieda Belinfante (1904-1995): een doorzetter, pedagogisch sterk, maar ook bazig. Zelf noemt de radio- en
televisiejournaliste haar boek ‘niet meer dan een eenvoudige chronologische weerslag van de belangrijkste momenten’ uit het leven van Belinfante. Van psychologische duidingen, aangaande bijvoorbeeld haar lesbische liefdesleven, houdt zij zich verre. Belinfante studeerde cello. Dat ze ook viola da gamba speelde, is tamelijk uitzonderlijk voor die tijd, en een feit waar de auteur niet op ingaat. Later was ze voor alles dirigent. Tijdens de oorlog zat zij in het verzet en was betrokken bij de aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister. Ze vlucht naar Zwitserland. Terug in Nederland was ze gedesillusioneerd. Ze emigreerde naar Amerika en pakte het gambaspelen weer op, dirigeerde, gaf les en organiseerde onder andere school- en jeugdconcerten. Door discussies, ruzies en machtsspelletjes brak haar carrière en verbitterde ze. Op ziektes die haar overvielen reageerde ze gelaten. Mooie, evenwichtige biografie van een interessante vrouw. Gezien de breedte van het denken en doen van Frieda Belinfante is het een boek voor een breed publiek.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 13 (2015).

Vroege Frank Martin

Frank MartinTijdens de uitzending van Podium Witteman op 26 april jl. bracht zangeres Cora Burggraaf met pianobegeleiding de eerste uitvoering van de door de weduwe van de componist, Maria Martin-Boeke in een la gevonden compositie Le roi a fait battre tambour uit 1916 van Frank Martin (zie foto). Op 13 mei zal in Winterthur (Zwitserland) o.l.v. Jac van Steen de première met orkest worden gegeven.
Ter gelegenheid hiervan herplaats ik enkele gedeelten uit een artikel over Martin dat ik schreef voor
Mens & Melodie (4/1980) onder de titel Het eclecticisme van Frank Martin.

 

Men heeft Frank Martin (1890-1974) wel een eclecticus genoemd. Marius Monnikendam meende dat Martins oeuvre is gebouwd ‘op een solide basis van nobel vakmanschap, maar op de keper beschouwd (…) een eigen stem [mist]’ (in: Nederlandse componisten van heden en verleden, p. 186). Maar is eclecticisme wel synoniem aan oppervlakkigheid en opportunisme?

Martins eclecticisme is een erudiete synthese van tonaliteit en de twaalftoonsmuziek van Arnold Schönberg en Alban Berg, en tevens van het Duitse en Franse idioom dat hem in zijn jonge jaren had aangetrokken en doorklinkt in de recent gevonden compositie. Erudiet omdat Martin blijk gaf van een grote veelzijdigheid, een grote kennis van andere zaken dan alleen muziek, naast een goede smaak en kritische zin.

Behalve de eenheid Duits-Frans idioom, treffen we bij Martin ook de eenheid theorie-praktijk en rationaliteit-gevoel aan. Daarnaast tonen met name de derde akte van Der Sturm, de Ballades en het oratorium Golgotha – dat is geïnspireerd op Rembrandts licht-donkerets De drie kruisen – een typerende synthese van lyriek en epiek.

In landen waar verschillende cultuurelementen naast elkaar bestaan, is het te verwachten dat deze op elkaar inwerken en samensmelten. Vaak gaat het dan om elementen van buitenaf die daarom opmerkelijk genoeg een des te grote aantrekkingskracht schijnen te bezitten. Bepaalde zaken werden uitgezocht (vandaar het – Griekse- woord ‘eklegein’ = uitkiezen) en in gunstige zin tot een nieuwe eenheid samengesmolten.

In Martins geboorteplaats Genève maakte hij meer dan met de Franse muziek kennis met de muziek van Bach, de Weense klassieken, Brahms, Richard Strauss en Mahler. Ook in het huis van dominee Charles Martin en Pauline Duval speelde de Duitse cultuur een grote rol. Op de vraag van J.-Cl. Piguet of Martin zich meer Frans dan Duits voelde, antwoordde hij: ‘Je peux répondre: ni l’un, ni l’autre’ (in: Entretiens sur la musique, p. 15).

‘Zwitserland’, schreef K.H. Wörner, ‘neemt onder de Europese muzieklanden in onze eeuw [lees: de 20ste eeuw, vS] een aparte plaats in. Zijn positie wordt evenzeer bepaald door de conservatieve houding als door de ontvankelijkheid voor het nieuwe (…). Alle componisten grepen aan wat hun geboden werd om het in hun persoonlijke opvatting te verwerken’ (in: Hedendaagse muziek in de Westerse wereld, p. 250). Tot een liedje zoals dat nu is gevonden aan toe.