In de geest van Bach

Holland Baroque, het orkest van de tweelingzussen Judith en Tineke Steenbrink (respectievelijk viool/leiding en klavecimbel/leiding) bracht een cd uit onder de titel Bachs Königin.

Niet ‘zomaar’ bewerkingen
Ze spelen daarop bewerkingen van stukken die Johann Sebastian Bach oorspronkelijk schreef voor orgel, de Koningin der instrumenten. Je kent ze misschien, en soms ook weer niet helemaal, doordat de zussen bijvoorbeeld tussenstemmetjes of solotrekjes in de blazers toevoegden (‘kruiden’, zo noemen ze dat zelf). Of een lang aangehouden bourdontoon die niet altijd te plaatsen is.

Volgens het programmablaadje bij een concert naar aanleiding van het verschijnen van deze cd, koos Holland Baroque in de passietijd ‘juist niet voor Bachs wereldberoemde meesterwerk [de Matthäus-Passion, die ze overigens ook o.l.v. Reinbert de Leeuw op cd zette, EvS], maar voor Bach als speelse orgelvirtuoos’. En meer dan dat.

Twee driedelige triosonates (BWV 529 en 526) werden namelijk niet als geheel gespeeld, want in plaats van het middendeel kozen de bewerkers Steenbrink voor een orgelkoraal. Respectievelijk Allein Gott in der Höh’ sei Ehr BWV 711 en Meine Seele erhebt den Herren BWV 648. Hoe mooi past dat. Zo’n vervangend deel is helemaal in de geest van Bach, die praktisch alles wat hij schreef, geestelijke én wereldlijke muziek, afsloot met de letters SDG (Soli Deo Gloria, God alleen zij de eer).

Verrassend was het koraal in de Vijfde Triosonate, dat niet werd geblazen, gestreken of getokkeld maar woordloos werd gezongen. Het hoogtepunt was wel het koraal uit de Tweede Triosonate, zonder al te veel crescendi en diminuendi (toe- en afname van de klank). Gewoon, heel ingetogen en overtuigend.

Passacaglia en Toccata
Dat laatste gold ook voor het tweede hoogtepunt: de beroemde Passacaglia BWV 582. Het is volop genieten van de prachtige klank die de strijkers, blazers (afwisselend op blokfluiten, traverso, twee hobo’s en fagot), luit en klavecimbel gezamenlijk voortbrachten.

Inventief was – om nog een laatste voorbeeld te noemen – de bewerking van de beroemde Toccata in d BWV 565. Bewerker Judith Steenbrink koos hier voor de zogenaamde, zeventiende-eeuwse stylus fantasticus, waardoor het geheel haast als een improviserende Bach in het kwadraat klonk, inclusief vioolsolo.

Zie: https://www.youtube.com/watch?v=xmLG7AzLoaA


Dit is een gedeelte uit een concertrecensie, die oorspronkelijk op de website 8WEEKLY.NL verscheen (eindredactie Lucas Medaer) en hier is omgewerkt tot een cd-recensie. Deze wordt geplaatst als protest t.a.v. het feit dat de Raad voor Cultuur en het Fonds Podiumkunsten deze maand adviseerden het ensemble geen meerjarige subsidie toe te kennen in 2025-2028.
https://www.hollandbaroque.com/subsidie-uitslag-holland-baroque-geen-financiele-toekenning-voor-de-komende-jaren/
#Laathetdoeknietvallen

Frans Hals: eenzame ster?

Na de grote tentoonstellingen over Rembrandt (2015, 2019) en Vermeer (2023) komt het Rijksmuseum in Amsterdam nu met een overzichtstentoonstelling van Frans Hals waar achtenveertig werken worden getoond. Volgens het museum zijn Rembrandt, Vermeer en Hals ‘De Grote Drie’. In deze blog Frans Hals in Amsterdam, volgende blog Rembrandt in Leiden.

Hals (1582/83-1666) is overigens van origine geen Nederlandse schilder; hij wordt in Antwerpen geboren. Zijn familie verhuist na de val van Antwerpen voor de Spaanse overheersing rond 1586 naar Haarlem. Het Frans Hals Museum in Haarlem wijdt een paar jaar geleden een tentoonstelling aan die Vlaamse nieuwkomers in hun stad. De tentoonstelling in het Rijks is ontstaan in samenwerking met het Frans Hals Museum, maar ook met de Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie en The National Gallery in Londen. Alleen is het accent dat in elke stad wordt gelegd net even anders.

Gewoon genieten
In Amsterdam zijn weliswaar wat meer werken te zien dan in Berlijn en Londen (bruiklenen uit Haarlem en het Mauritshuis in Den Haag) en is gekozen voor een wat meer ouderwetse opzet, met de achtenveertig schilderijen ruim uit elkaar opgehangen op een donkerblauwe, en op de kopse kanten spierwitte achtergrond. Wat op deze manier helaas ontbreekt, en wat Berlijn straks wel biedt, is de context: wie beïnvloedde Hals en wie heeft hij zelf beïnvloed? [Antwoorden: hij schilderde zowel in een precieze stijl, zoals een portret van Jacobus Zaffinus, en beïnvloedde met zijn losse stijl onder meer een impressionist als Manet].
Nu staat hij centraal als een eenzaam stralende ster, terwijl er uit één schilderij, de Vruchten- en groenteverkoopster, al valt op te maken dat een andere schilder eraan heeft meegewerkt: Claes van Heusden.

Wat blijft is dat je gewoon kunt genieten van wat je ziet. Voor veel bezoekers wellicht al voldoende gezien de drukte in de zalen. De summiere toelichtingen doen de rest. Soms saillante details weglatend, zoals bij twee genrestukjes: De luitspeler [afb. linksboven] en de Lachende jongen met blokfluit [afb. rechtsboven]. Immers: een luit met rozet staat in de tijd van Hals voor het vrouwelijke geslachtsdeel en de blokfluit voor het mannelijke.

De Grote Drie?
Is het verhaal met Rembrandt, Vermeer en Hals nu rond? De diepgang van Leysters werk overtreft soms dat van Hals.

Vergelijk maar eens de gezichtsuitdrukking van een cellospelende man van Leyster (privécollectie, niet op de tentoonstelling) met een Vioolspelende jongen van Hals. De eerste wordt zichtbaar geroerd door de muziek. De tweede ook wel, maar zijn gezicht drukt eerder sentimentaliteit uit. Dat is óók Hals. Uitzonderingen zoals het schitterend ingehouden Portret van Catharina Hooft en haar min en de vrouw op de Familiegroep in landschap niet te na gesproken. Het zijn die pareltjes die je naar Amsterdam zouden moeten lokken, niet louter het beeld van de Hals dat zich beperkt tot lachen en humor.

Het zou leuk zijn als een volgende tentoonstelling er een rond bijvoorbeeld een Judith Leyster zou worden. ‘Rond’ – want wat meer context zou fijn zijn, temeer daar haar oeuvre niet zo omvangrijk is. Daar zijn ze bij het Frans Hals Museum in Haarlem sterker in dan bij het Rijks. Eerlijk is eerlijk. Overigens was daar in 2009-2010 al een kleine overzichts-tentoonstelling van haar werk te zien. En die smaakte naar meer.

 

Verscheen 14 maart 2024 op de website van 8WEEKLY (eindredactie Lynn Remory). Wordt hier met toestemming overgenomen.

https://www.rijksmuseum.nl/nl/zien-en-doen/tentoonstellingen/frans-hals

Muzikanten

Nadat ik eens op een kunstbeurs kennis maakte met werk van kunstenaars die de Galerie Lilja Zakirova (Heusden a/d Maas) vertegenwoordigt, volg ik haar. Al eerder heb ik een blog geschreven over Katerina Belkina (24 februari 2016). Nu is het de beurt aan de Oezbeekse schilder Anwar Abdoullaev (1952). Dit naar aanleiding van haar presentatie tijdens de nieuwe editie van Art The Hague, van 2 t/m 6 oktober a.s. in de Fokker Terminal in Den Haag (stand nr. 29), waar overigens ook weer werk van Belkina te zien zal zijn.

In een mailtje trof ik een afbeelding van dit grote olieverfschilderij, Muzikanten, aan dat mij raakte (zie afb.). Niet alleen omdat het over muzikanten gaat, maar om alle lagen die het aanboort. Je ziet er de sfeer van de regio in terug waar Abdoullaev opgroeide, tussen boeren die fruit verbouwen. Het schilderij geeft de harmonie weer van het landleven in de bergen, tussen mens en dier. In de wetenschap dat het natuurlijk ook anders kan zijn.
Maar dat niet alleen. Je proeft er, door de voornamelijk tere kleuren (oker, lichtblauw en wit) heen, ook de harmonie der sferen in. De figuur links houdt een handtrommel dicht bij het oor, als wordt er geluisterd naar wat vanuit de ruimte de gehoorgang bereikt. De vorm van de trommel is rond, als van een wereldbol. Er spreekt vertrouwen uit en kinderlijke verwondering. In de wetenschap dat die wereldbol eindig is.

De gezichten van de musici in kleermakerszit zijn niet naar elkaar toe gekeerd, al zullen ze ongetwijfeld in hun samenspel goed naar elkaar luisteren. Ze lijken eerder naar de toehoorders gewend om die bij hun spel, bij de harmonie der sferen te betrekken. Het zijn klein gehouden bewegingen, maar die hebben tegelijk een overtuigende, universele en monumentale uitstraling.

Terwijl ik naar de afbeelding kijk, hoor ik Vivi Vassileva spelen. Van haar is net een debuut-cd uitgekomen, Singing’  Rhythm (Alpha). Ze komt niet uit Oezbekistan, maar uit Bulgarije, en speelt ook handtrommel. De genres waarin ze thuis is, zijn: volksmuziek, jazz en renaissancemuziek, terwijl ze zelf ook componeert. Zij speelt niet samen met een bespeler van een Oosterse luit, zoals op het schilderij van Abdoullaev, maar met gitarist Lucas Campara Diniz.

Abdoullaev heeft meer schilderijen rond het thema ‘muziek’ gemaakt. Onder meer van een kleine violist, die op een wolk lijkt te zweven zoals de violist van Chagall ook in de lucht zweeft, boven het dak. De jonge violist heeft z’n instrument op schoot en de ogen dicht. Een ander schilderij is nog Mondscheinsonate waarop een Maria-achtige figuur in het blauw staat afgebeeld met in de handen, of in de baarmoeder – dat zou ook kunnen -, een klein kind, getooid in een prachtige mantel. De maan is er ook, klein, rechtsboven. Maar het gaat om de weerschijn, niet zozeer van het maanlicht zoals de anekdote over Beethovens sonate wil, maar om die van moeder en kind. Er rest maar één woord: prachtig. De rest is muziek.

 

https://zakirova.com/portfolio-item/anwar-abdoullaev/
https://artthehague.nl/bezoekers/#programma

Elegant en intiem

Ian Buruma krijgt de Gouden Ganzenveer 2019 voor zijn werk dat, volgens de jury, getuigt van ‘een groot verantwoordelijkheidsbesef’. Dat is helemaal waar en beter te vatten dan het gegeven dat – ook een uitgangspunt bij het toekennen van de prijs – grote verdiensten heeft voor ‘het Nederlands geschreven en gedrukte woord’.

Lees het nawoord van zijn prachtige boek Hun beloofde land er maar op na: Buruma schrijft zijn boeken uitsluitend in het Engels. Ze komen dus in Nederlandse vertaling tot ons.
Ik heb dit boek er maar weer eens bij gepakt en ik raad iedereen aan dit ook te doen.
Buruma vertelt in dit boek op basis van hun briefwisseling het verhaal van zijn Duits-joodse grootouders, Ben en Win, die Engelser werden dan Engels. ‘Zorgvuldig en mooi geschreven (…), elegant en intiem’ aldus Philip Roth op de achterflap. Ik kan het alleen maar beamen.

Hier en daar heb ik streepjes of een vraagtekentje in de kantlijn geplaatst: op twee ervan ga ik hier in. Het eerste vormt de aanleiding tot deze blog: een foto van ‘een nog heel jonge rabbi Zimet’, op een trap zittend, tokkelend op een mandoline en een lied zingend met twaalf pleegkinderen. Ik kan het mis hebben, maar het lijkt me toch eerder een luit te zijn op die foto (zie afb. rechts boven).

Dit voert me naar het tweede streepje: naar de zinsneden ‘Wins gevoelens waren wat ingewikkeld doordat ze, buiten de Duits-Joodse band met de klassieke muziek, geen religieuze of culturele traditie had, maar blijkbaar was het voor Bernard zelf ook niet altijd helemaal duidelijk waar hij zich het meest thuis voelde’.

Ik moet denken aan een hoofdstuk over weliswaar ‘De terugkeer van de blokfluit’ (in: De blokfluit en zijn muziek van Edgar Hunt, 1966). Hoewel het dus niet over de luit gaat, geeft Hunt wel een goed beeld van de Engelse en Duitse wedergeboorte van oude instrumenten als de blokfluit, maar terzijde ook de luit en de viola da gamba in de tijd die Buruma ook beschrijft: voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog.

In Engeland was het Arnold Dolmetsch (1858-1940) die zich in die oude instrumenten verdiepte, in Duitsland onder meer Max Seiffert (1868-1948). Dat de blokfluit ook het instrument werd van de Hitlerjugend is navrant. Wat rabbi Zimet met de kinderen op de trap zong, was ongetwijfeld een volksliedje. Dat paste in dat tijdsgewricht.
De oude instrumenten werden uiteindelijk als volwaardige instrumenten beschouwd, en niet langer ‘voorlopers’ van de dwarsfluit, gitaar of cello.

Juist die verhouding tussen Engeland (patriottische volksmuziek) en Duitsland (nationalistische muziek)  zou het verhaal van Buruma aangaande muziek(instrumenten) nog een diepere laag hebben kunnen geven. Maar niet getreurd – hij is, volgens een recent interview bij Eva Jinek, alweer met een nieuw boek bezig. Ik ben, en blijf, benieuwd!

Kerstcadeau

Het was niet Bachs bedoeling, maar het is wél een cadeautje zo pal voor de kerstdagen: het complete Weihnachtsoratorium op één avond. Zes cantates maar liefst, drie voor en drie na de pauze. Gisteravond in TivoliVredenburg in Utrecht, rechtstreeks door de NTR uitgezonden in het Avondconcert op NPORadio4.

In een puike uitvoering: door het op de toppen van hun kunnen zingend Nederlands Kamerkoor met het Collegium 1704 uit Praag onder leiding van Peter Dijkstra, met al even geweldige solisten: de IJslandse sopraan Hannah Morrison, countertenor Maarten Engeltjes, de IJslandse tenor Benedikt Kristjánsson en de Duitse bas Tobias Berndt.

Dijkstra bouwde één en ander prachtig op, wat onder meer uit de koralen bleek. Eerst langzaam en gedragen maar gaandeweg qua tempo steeds wat sneller genomen. Met als hoogtepunt het zacht, teer en onbegeleid gezongen ‘Ich steh an deiner Krippen hier’ (zesde cantate). Maar wat vooral opviel, waren de retorische accenten die in de tekst werden gelegd. Of, liever, uit de tekst werden gehaald als werd een beeldhouwwerk uit steen uitgehouwen. Een paar voorbeelden uit de tweede en derde cantate.

In de tenoraria ‘Frohe Hirten, eilt, ach eilet’ leek het werkelijk of de vreugdevolle herders zich haasten en zo bijna over hun eigen voeten struikelden. Het basrecitatief ‘So geht denn hin, ihr Hirten, geht’ klonk, wanneer de kribbe ter sprake kwam, haast wiegend. In de daarop volgende aria hield in, na het beginwoord ‘Schlafe’. En tenslotte: in het koraal ‘Ich will dich mit Fleiss bewahren’ werd het woordje ‘schweben’ nét niet helemaal gelijk gezongen, zodat het werkelijk lees alsof het zweefde. Allemaal – ik zeg het nog een keer – kleine cadeautjes.

Het werd ook allemaal met veel zwier en vol (bas)accenten anderszins uitgevoerd. Een recitatief werd soms vooraf gegaan door een riedel van het klavecimbel als ging het om het geïmproviseerde langzame deel uit Bachs derde Brandenburgse concert.
Natuurlijk – het was ook mensenwerk: Maarten Engeltjes die afwisselend ‘zärtlicher’ en ‘zartlicher’ zing (aria eerste cantate), soms minder trefzekere (met name koper)blazers en tegen het eind hier en daar in wat wankel(er) wordende intonatie doorsijpelende moeheid.

Maar daar stond zoveel moois tegenover. Neem alleen al een kleinood als het recitatief ‘Und liess versammlen’ (vijfde cantate) met een rijke continuo bezetting: klavecimbel, orgel, luit en cello. Overigens was het niet het grote orgel dat dit keer werd bespeeld, maar dat mocht de pret niet drukken. Want speelplezier ja: dat spatte ervan af. Schitterend.

Monteverdi’s Mariavespers in Holland Festival

Alleen in het Evangelie van Johannes vallen Pasen en Pinksteren op één dag, en toch had ik het gevoel dat ze dit op Eerste Pinksterdag ook deden bij de half-geënsceneerde opvoering van Monteverdi’s Mariavespers (1610) – tenslotte een ‘religieuze meditatie’ volgens Pierre Audi in het programmaboekje – in het kader van het Holland Festival in de vijftien meter hoge Gashouder in Amsterdam, waar al eerder Nono’s Prometeo en Neuwirths Encantadas te zien waren.

Dat komt zo. Midden in de Gashouder, met daaromheen halfrond opgebouwde tribunes tegenover koor en orkest, lag een monumentale sculptuur van Berlinde De Bruyckere: Cripplewood (Kreupelhout), die eerder te zien was tijdens de Biënnale van Venetië (2013). We kennen haar werk rond grote thema’s als lijden, hoop, kwetsbaarheid. Deze dubbelheid, deerniswekkend aan de ene kant en krachtig aan de andere kant, proefde ik ook in deze sculptuur, bestaande uit een op de grond liggende, 20 meter lange boomstronk (een iep, wist iemand te vertellen) waarin je, mede door de steeds wisselende belichting, ook knekels kon zien. Of zoals J.M. Coetzee naar aanleiding van de Biënnale schreef: ‘Een exploratie van leven en dood – dood en leven, leven in dood, leven voor de dood, dood voor de dood.’
Het riep een Bijbeltekst te binnen die met Pasen wel wordt gelezen: over dorre doodsbeenderen (Ezechiël 37) die langzaam weer tot leven komen.

Het waren de geweldige solisten en het al even geweldige, ongeveer veertig mensen tellende, in 2006 opgerichte koor Pygmalion onder leiding van Raphaël Pichon die er dan weer omheen liepen, dan weer voor bleven staan, dan weer bij gingen liggen waardoor deze dubbelheid van dood en leven werd benadrukt; ze zongen een doodsklacht, ze leken het al zingend adem in te blazen als in het Pinksterverhaal. Grotendeels in blauwgrijze kleding; we hebben het tenslotte over Mariavespers. Ondersteund door het gelijknamige, op authentieke instrumenten spelende orkest, met een rijke continuo-bezetting waarin twee harpen opvielen die met hun sensuelere klank dan bijvoorbeeld die van een luit teksten uit het Hooglied ondersteunden. Wat een vondst! Koor en orkest waren bij De Nationale Opera al eerder te horen geweest in de productie Trauernacht.

De bedoeling van Audi, De Bruyckere en Pichon was overigens ook om een ‘mise-en-écouté’ in de ruimte (‘mise-en-espace’) neer te zetten: een verbeelde luisterervaring als in de San Marco in Venetië, waarvoor Monteverdi zijn werk schreef. Je kon je inderdaad in de San Marco wanen, met de musici die van plaats veranderden en de klank die je vanaf steigers alom omringde. Prachtig hoe zacht de instrumentalisten soms durfden te gaan en toch door de hele, in het donker gezette ruimte goed hoorbaar bleven, dankzij de onvolprezen geluidstechnicus Jan Panis. Een nadeel bij deze opzet was wel, dat er geen boventiteling was of op z’n minst een aanduiding van wat werd gezongen: welke Psalm, wel deel uit het Hooglied, welke Evangelietekst of wat dan ook. Te beginnen met een schitterend gregoriaans Pater Noster (Onze Vader).
Te snappen was het natuurlijk wél, want zo’n tekstbalk zou het fraaie lichtontwerp van Felice Ross en de video’s van Mirjam Devriendt doorbreken.

Het leek wel een gewijde viering. Voor Maria, voor de natuur, voor leven en dood, levenden en doden. Even dacht ik: wat zou Henk Vreekamp hiervan hebben gevonden, de ‘door joodse vragen uitgedaagde heiden-christelijke theoloog’? We zullen het niet weten maar iedereen werd uitgedaagd zijn/haar eigen invulling aan deze ervaring te geven.

Concerto delle Donne

Concerto delle Donne heet het in 2015 opgerichte ensemble. De wortels liggen in het eerste vrouwenensemble aan het hof van Alfonso II in Ferrara. Het huidige ensemble bestaat uit vier vrouwen: Annemiek van Zeben (alt), Brigit de Klerk (mezzosopraan en blokfluiten), Sarah Haynes (violone) en Paula Quint (luit en arciliuto). Het repertoire bestaat uit muziek van vrouwelijke componisten, die in de 16e-18e eeuw ofwel zelfstandig waren ofwel verbonden aan een klooster. Die hun muziek publiceerden in eigen bundels, of in een verzamelbundel tussen bekende(re) mannelijke componisten.

Conderto delle Donne kwam onlangs met een promotie-cd, waaraan ik bovenstaande informatie ontleen. In het inlegvel worden concerten beloofd die ‘gepaard gaan met een beeldend verhaal waarmee het leven van deze bijzondere’ vrouwelijke componisten wordt geschetst. De eerstvolgende kans is op 19 februari a.s., met het programma L’amante segreto (in Theater De Coenen, Coenenstraat 4, Amsterdam, 15.00 uur).

Op genoemde, mooi opgebouwde promotie-cd staan werken van onder anderen de bekende componist Barbara Strozzi (1619-1677), waaronder twee strofen uit het beroemde Che si può fare? en minder bekende componisten als Maddalena Casulana (ca. 1544-1590), Isabella Leonarda (1620-1704) en Chiara Margarita Cozzolani (1602-ca. 1676). Voor achtergrondinformatie over laatstgenoemde vrouwen kunnen we op de website van het ensemble terecht; over Strozzi is wellicht inmiddels al zoveel bekend, dat een foto lijkt te volstaan.

Meteen al bij het eerste stuk van Casulana, dat een zekere rust ademt, valt een melancholieke grondtoon op. Dat heeft mede te maken met de keuze van de lage vrouwenstemmen en het begeleidende instrumentarium op deze cd: een flauto di voce (grote altblokfluit die een terts lager staat dan de gebruikelijke altblokfluit) en de G violone, die niet alleen erg laag kan maar ook relatief hoog en daardoor bij uitstek geschikt is als continuo instrument voor een ensemble qua samenstelling als dit. Overigens is de violone wat zacht opgenomen, zodat je oortjes op steeltjes moet hebben om het instrument goed te kunnen horen.

De uitvoeringen zijn over het algemeen aan de ingetogen, wat voorzichtige kant, met uitzondering van bijvoorbeeld het wat dramatischer gezongen duet O dolcis Jesu van Chiara Margarita Cozzolani, waarbij beide zangeressen elkaar lijken te stimuleren. Wat meer lef en ook omspelingen, zoals bijvoorbeeld in blokfluitsonate van Isabella Leonarda, is misschien nog iets dat in het verschiet ligt als het ensemble langer bestaat. Zo blijft er altijd wat te wensen – én een reden om de verrichtingen van dit ensemble te blijven volgen!

http://concerto-delle-donne.nl

 

 

Aleppo als droom

Aleppo_Twaalfhoven en BenaliWe schrijven oktober 2015. In het voorprogramma van een concert in de AAA-serie van het Koninklijk Concertgebouworkest traden enkele Syrische musici op. In de zaal zaten vierhonderd Syrische vluchtelingen uit het azc in Zwolle. Het was emotioneel en paste helemaal in de welkomstfase waarin Nederland toen verkeerde.

We schrijven augustus 2016. Tijdens het Grachtenfestival werd in het Amsterdamse Compagnietheater, in samenwerking met La Vie sur Terre, de mini-opera A postcard from Aleppo van componist Merlijn Twaalfhoven en librettist Abdelkader Benali opgevoerd. Ook nu traden Syrische musici, samen met Nederlandse collegae op. Ik meende de klarinettist zelfs te herkennen uit het Concertgebouw.
Het verschil met oktober 2015 was, dat muziek nu draaide om wat Twaalfhoven ‘communicatie’ noemt. Muziek is volgens hem niet alleen entertainment of iets om verstandelijk mee bezig te zijn, maar ook een communicatiemiddel.

Twee aan twee traden ze op: fluit en klarinet, slagwerk en contrabas, viool en altviool. Met als solisten een acteur en een vrouwenstem en als trait d’union een luit. ‘We krijgen elke dag de dood op bezoek. Die goeie oude dood is een buurman geworden. Ik vergeet bijna te groeten. Tien minuten later zie ik in de winkel op de televisie een lokale zender vertellen dat mijn flat is getroffen. Ik snelde terug naar huis, want ik wilde thuis zijn wanneer de dood op bezoek komt. Hem verwelkomen met onze gastvrijheid en koffie, zwarte koffie aanbieden.’ Aldus een fragment uit de tekst van Benali. De dood klopt op de deur, weergegeven in de muziek als in het openingskoor van Bachs Matthäus Passion.

Maar er was nog een verschil met oktober 2015. Behalve het libretto van Benali, kwam de actualiteit van Aleppo nog dichter bij, doordat die op social media de uitverkochte voorstelling binnen kwam. Wat moeten we doen? De briefkaart schrijvende bewoners vroegen ons om voor ze te bidden. Én muziek te maken. Woordloos te zingen, want dat verstaat iedereen. En dat deden we.

Links en rechts op het podium schreven de acteur en de zangeres om beurten op een flap over Arabische woorden. Die konden we niet lezen. Misschien waren het flarden van de briefkaarten, of antwoorden daarop, maar ze symboliseerden voor mij ook het culturele erfgoed van Aleppo.  Aleppo is inmiddels een droom, een sprookje geworden. En als het waar is wat Twaalfhoven zei, dat de toekomst ervan hier ligt, dan is dat een oproep om (er wat mee) te doen. Die oproep heeft de welkomstfase inmiddels vervangen.

Eilt, eilt

Richard EgarrHet openingskoor van Bachs Johannes-Passion, gisteren tijdens de traditionele Palmzondag-uitvoering in het Amsterdamse Concertgebouw, beloofde wat. Ik zat op het puntje van mijn stoel: eerst het Herr, Herr, Herr in crescendo en bij de herhaling hetzelfde Herr, Herr, Herr in diminuendo – respectievelijk de nadruk leggend op de aanroep ervan en op het gebed dat er óók uit spreekt.

Maar laat ik het meteen maar eerlijk zeggen: de rest viel behoorlijk tegen. Natuurlijk, er waren prachtige momenten bij de solisten en in het orkest te bespeuren.En dan denk ik stuk voor stuk aan de solisten. Van tevoren was aangekondigd dat tenor Benjamin Hulett niet helemaal bij stem was, maar daar viel weinig of niets van te merken. Eerder leek de bas Christopher Purves naar het eind toe wat moeite met zijn partij te krijgen. Maar dan nog.

De belofte van het openingskoor werd wat mij betreft dus uiteindelijk verre van waargemaakt. De Evangelist (Michael Schade) en Christus Andrew Foster-Williams lieten hun vibrato ruim wapperen en zette in het eerste geval soms zelfs ongelijk met het continuo in. Dat zijn we in Amsterdam niet gewend.

De koralen werden weliswaar (pluspunt) verschillend qua zeggingskracht gezongen en gespeeld, maar soms slopen er ook maniertjes in, zoals het afremmen of een Luftpause voor een fermate. En dan heb ik het nog niet eens over de enorme snelheid waarmee overigens alle koorgedeelten werden ‘genomen.’ Hulde voor zowel het Nederlands Kamerkoor (instudering Frank Hameleers) als het Koninklijk Concertgebouworkest, die dit allemaal maar bij moesten zien te benen en daar geweldig in slaagden. Dat moet gezegd.

Maar wat deed dat klavecimbel (bespeeld door dirigent Richard Egarr, zie foto) in de begeleiding van gedeelten van de recitatieven, naast het orgel (Menno van Delft)? Dit bracht ons terug naar de tijd waarin een klavecimbel gewoon was. Net als de operadictie van de Evangelist en Christus. In vreemd contrast met de speed waarmee alles voor het voetlicht werd gebracht; het eerste deel was na 35 minuten al voorbij. Eilt, eilt. Maar Warum? Allebei hadden we toch inmiddels achter ons gelaten?