Zinnen rijgen, lezen en interpreteren

Bij sommige cursussen geeft de filosoof en neerlandicus Carolien van Welij aan de deelnemers de opdracht een denker die zij heeft behandeld een week op je schouder mee te nemen en alles door diens ogen te bekijken. Dat zei ze niet bij de filosofische leesclub ‘Ken jezelf’ voor de Volksuniversiteit in Amsterdam – die ik momenteel volg -, maar het ging eigenlijk vanzelf dat ik het wél deed. Daar gaan we; als het ware een Jaarthema dat ik in een week prop.

Vrijdag 2 februari 2024  – Genieten
De filosoof is Michel de Montaigne (1533-1592). Een van zijn (in dit geval epicuristische) ideeën is: Geniet van het leven. Met mate. Dat is volgens hem het doel van het leven.

Een andere, Amerikaanse filosoof, Steven Nadler – bij wie ik het genoegen heb gehad een cursus over in dit geval Spinoza te volgen – zei in een interview met Laura de Jong (in: de Volkskrant) over Frans Hals, de schilder over wie hij recent een boek publiceerde: ‘En dan is er de manier waarop Hals de mensen laat poseren. Ze zijn ontspannen, ze leunen achterover in een stoel of drinken een glas wijn.’ Met andere woorden: ze genieten.

Paul Auster legt in de roman Baumgartner – die mij via enkele tweets werd aanbevolen (over kennen gesproken; anderen kennen je smaak soms goed!) – zijn hoofdpersoon de volgende woorden in de mond: ‘De eerste fraaie lentedag – de mooiste dag van het jaar. Laten we ervan genieten zolang het nog kan’ (p. 9).

Zaterdag 3 februari 2024 – Interpreteren
Als een estafettestokje neem ik ‘genieten’ mee naar de zaterdag. Het komt namelijk eveneens langs in een interview van Lorianne van Gelder met danser Timothy van Poucke, eerste solist bij Het Nationale Ballet: ‘Ik wil volop genieten van mijn tijd hier’ (in: het Parool, PS, p. 19).

Maar er is bij hem ook angst voor blessures, die ‘best somber maken. Maar ook daarop reageer ik op een milde manier op’ (p.16). Zoals Montaigne dat op verschillende niveaus deed: op zijn nierstenen – op ouderdom – op het idee van de dood.

Nog een Montaignewoord naast genieten en mildheid komt deze zaterdag voorbij: interpreteren.[1] En wel in de introductie tot PS van Roos Schlikker in verband met de ziekte (porstaatkanker) van haar vader: ‘Informeren, interpreteren, accepteren; wie ziek wordt moet zich een hoop vaardigheden eigen maken’ (p. 11). Montaigne kon het, al was hij volgens sommige mensen in de leesclub soms wel eens een beetje exhibitionistisch in dat verband.

Zondag 4 februari 2024 – Mild
Het woord dat mij zondag begeleidt is het woord ‘mild’. Oftewel in het Vlaams het mooie werkwoord ‘milderen’ (verzachten). Dat lees ik in de zondagse Nieuwsbrief van de website Meander, het literaire e-magazine voor Nederlandstalige poëzie. Marc Bruynsereade bezigde het in zijn recensie van de bundel Inventaris van Geert Van Istendael (Uitgeverij P): ‘De visie die enige zaken mildert’. Een bundel die is ‘gekruid met een toets relativeringsvermogen’.
Ook dat was Montaigne eigen, al omschrijft Carel Peeters hem (om nog een citaat van stal te halen) als ‘de eerste cultuurrelativist’ en ‘een religierelativist’ (in: Vrij Nederland, 24 januari 2004, p. 56), waar ik zo mijn twijfels bij heb.[2]

Ik sta even stil bij het laatste: religierelativist. Tijdens de eerste bijeenkomst van de filosofische leesclub kwam de vraag naar voren of Montaigne christelijk was. We kwamen erop uit, dat hij een humanist moet zijn geweest die in een tijd leefde die nog was doordesemd met het christelijk geloof, dus dat hij daar ongetwijfeld veel van meekreeg of misschien als dekmantel gebruikte. Later kwam zijn werk immers op de Index.
Opvallend is dan wél weer dat de Humanistische Canon hem, net als andere renaissancehumanisten (Coornhert, Erasmus, Pico della Mirandola en Petrarca) ‘een overtuigd christen’ noemt …[3]

Coornhert (zie foto hierboven) is tussen twee haakjes de naam die ik noemde toen we aan ’t begin van de cursus om beurten moesten aangeven welk boek grote indruk op ons heeft gemaakt. Dat was voor mij een boek van Coornhert, aanbevolen door mijn docente Nederlands op het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam, mevrouw Messie. Ongetwijfeld iemand met mensenkennis dus.

Maandag 5 februari 2024 – Vriendschap
Ik lees verder in Austers roman Baumgartner en ben inmiddels aangekomen bij het hoofdstuk over de dood van zijn vrouw Anna. Baumgartner vertoefde ‘in een onbestemde innerlijke ruimte (…), waardoor hij iemand geworden was die alle tijd van de wereld had’ (p. 51).

Het zijn zinsneden die mij in gedachten terugvoeren naar wat Montaigne in zijn beroemde essay Over vriendschap schreef over de dood van zijn hartsvriend Etienne de La Bóetie (in 1563). Hij had het ook over alle tijd van de wereld, want met de bedrijfsvoering van zijn kasteel bij Bordeaux en de landerijen eromheen bemoeide hij zich niet of nauwelijks schijnt.

Dinsdag 6 februari 2024 – Boeken
In De Groene Amsterdammer van 1 februari 2024 staat (op p. 61) een recensie die Jan Postma schreef over de expositie Lifelines van Handan Tufan (in het Amsterdam Museum, tot 25 februari 2024). Die levenslijnen zijn boeken, zoals ze dat ook waren voor Montaigne. Carolien van Welij vertelt dat een wetenschapper aan de hand van citaten bezig is of was op papier de collectie boeken van Montaigne te reconstrueren.

Boeken die iemand las wekken hem weer tot leven. Maar zijn boekenkasten kerkhoven, zoals Postma schrijft? Dan zouden doorgeredeneerd de citaten die Montaigne op de balken in zijn torenkamer van zijn kasteel schreef grafschriften zijn. Ik weiger dat te geloven. Boeken en citaten maken dat iemand doorleeft in het nageslacht.

Om nog even na te genieten, doe ik nogmaals een duik in mijn boekenkast naar wat er van en over Montaigne in staat. Eén van de boekjes (in de serie Kleine klassieken van Boom) is het essay Over boeken. Over boekenwijsheid was Montaigne dubbel. Hij zocht aan de ene kant naar boeken die hem iets konden vertellen over zichzelf, leven en de dood. Aan de andere kant zocht hij die kennis in ervaring.

Die tegenspraak is typerend voor Montaigne. Misschien moet je ook hier, net als ten aanzien van het hiervoor genoemde punt relativisme zeggen: hij zoekt het in de dialoog. Met andere culturen en godsdiensten, met boeken en uiteindelijk na de dood van zijn vriend met zichzelf (dialogue intérieur las ik ergens).

Woensdag 6 februari 2024 – Que sais-je?
Het heeft heel lang geduurd alvorens ik door had dat de titel van die schitterende reeks boekjes Que sais-je? afkomstig is van Montaigne. Het is diens levensmotto: ‘Wat weet ik?’ Of – schrijft de filosofe Tinneke Beeckman in haar boek Ken jezelf (Boom) dat we als leesclub voor de volgende bijeenkomst gaan lezen – ‘Wat weet ik zeker? Is er wel iets wat ik echt zeker weet?’ Ook schrijft ze op dezelfde pagina (p. 55) even verderop dat we net als de Franse filosoof in gesprek moeten gaan met onszelf, ‘in (…) discussie met anderen, door te lezen, samen te overleggen en zelf kritisch na te denken’.

Donderdag 7 februari 2024 – Gevangeniscel en torenkamer
De hoofdpersoon in de roman Baumgartner van Paul Auster schrijft zoals hij het zelf noemt ‘niemendalletjes’ die hij in een la stopt en verder aan niemand laat lezen. Nu schrijft hij over een jongeman die de straf kreeg opgelegd om ‘levenslang zinnen te maken’. Hij zit in de gevangenis in de isolatievleugel en schrijft en schrijft. Erg vindt hij dat niet, want ‘het vergt grote moeite om een zin te maken, en grote moeite vereist grote concentratie, en omdat een zin onvermijdelijk moet worden gevolgd door een volgende om tot een uit zinnen opgebouwd werk te komen, is de hele dag grote concentratie vereist’ (p. 106).

Zo moet het Montaigne ongetwijfeld ook zijn vergaan. Ik kan het me, een week hem op mijn schouder meegenomen hebbend, goed voorstellen. Want ik leef ook bij zinnen rijgen, lezen en interpreteren.

[1]  Zie Kees Fens (nog zo’n leermeester van mij) in een artikel in de Volkskrant (1 december 1995) De enige prikkel tot schrijven. Die prikkel is citaten deels interpreteren en deels aan de lezer verdere interpretatie overlaten.
[2] Definitie van Amnesty International: ‘Cultuurrelativisme is het idee dat bepaalde gebruiken in andere culturen niet als schendingen van mensenrechten worden ervaren’. Voorbeelden zijn vrouwenbesnijdenis, doodstraf enz..
[3] Zie: https://humanistischecanon.nl/venster/renaissance/michel-de-montaigne-essays/

Bij het afscheid van Theo de Boer

Te denken gevenTekst uitgesproken bij het afscheid van inleider Theo de Boer bij het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie, 24 april 2015 (Thomaskerk, Amsterdam).

Anonieme aanwezigheid
wordt opgeheven
ons leven staat in dienst
in het gelaat
de blik van de ander

in die hoedanigheid
zijn we beschikbaar
als een gezicht wat opklaart
door ontmoeting een blijheid
van de mens die ons aanstaart

Dit is een gedicht dat Google je ‘geeft’, als je in het zoekvenster ‘Levinas + gedicht’ intypt. Op verschillende websites kom je het tegen. Door een beetje verder te zoeken, blijkt de dichter Cor van Vliet te zijn. Een vrijzinnig theoloog en pastor/geestelijk verzorger in een groot verpleeghuis in Katwijk.

De zoektocht naar gedichten over Emmanuel Levinas leek me een mooi uitgangspunt wanneer we naar de aandachtsgebieden van Theo de Boer kijken: filosofie, theologie en poëzie.
Toch zullen de vorm en de inhoud van dit gedicht op het eerste gezicht bevreemden: ‘in dienst / in het gelaat’?, ‘een blijheid / van de mens die ons aanstaart’? Hebben we dat niet anders geleerd in de jaren dat we met Theo de Boer teksten van Levinas lazen? We zullen zien. En horen.

Het begon in 2002 in de Waalse kerk, en het eindigde in 2014 in de Thomaskerk. Van alle bijeenkomsten heb ik aantekeningen bewaard. Uit deze aantekeningen put ik hier om in te gaan op het gedicht en op wat ik maar noem de Werdegang van De Boers denken over Levinas. Althans: zoals ik het heb ervaren. En zoals het mij tussen twee haakjes aanzette tot een Bachelor-scriptie over Levinas’ Humanisme van de andere mens.

Ik volg de twee strofen van het gedicht van Van Vliet zin voor zin.

Het gedicht begint met een ‘Anonieme aanwezigheid’ die wordt opgeheven. De ander krijgt een naam, is geen nummer en geen middel maar doel. Of, zoals in de woorden van Jules Deelder in neonletters op een pand aan de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam: ‘de omgeving van de mens is de medemens.’ De aanwezigheid van de a/Ander is of wordt het oriëntatiepunt van waaruit en waardoor wij tot onze bestemming komen. Ook, en vooral door er te zijn voor mensen die ‘naamloos / kwetsbaar en weerloos / door het leven gaan’ (Liedboek 2013, Lied 647).

‘Ons leven staat in dienst’ is iets anders dan de zondagse eredienst. Het is niet het ritueel waarvoor Levinas volgens De Boer wat te weinig aandacht heeft. En dat is in dit verband misschien maar goed ook, want dan zou ons denken en doen daarin zijn opgesloten. Dat bedoelt de Zuid-Afrikaanse dichteres Antjie Krog misschien wanneer zij het in lezingen, interviews en in de recente bundel Medeweten over ‘ont-Levinas’ heeft: het je bewust zijn van de ander als een aanwezigheid, vóór het gelaat tot je spreekt. Zij doet dit overigens in de voetsporen van de dichter Paul Celan, maar dit terzijde.

Dat gelaat komt ook bij Van Vliet pas in de laatste zin van de eerste strofe aan de orde: ‘In het gelaat / de blik van de ander,’ de vreemdeling, de weduwe en de wees. Waarbij je het er natuurlijk over kunt hebben of die ‘a’ van l’autre nu met of zonder hoofdletter dient te worden geschreven; Levinas was daar, begrepen wij, niet consistent in.
In ieder geval gaat het niet om interventie, aldus De Boer tijdens een bijeenkomst in maart 2004, ‘maar om orde-verstoring.’ ‘In het gelaat / de blik van de ander’ licht een nieuwe orde op; een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid en recht wonen.

In de tweede strofe is sprake van ‘een gezicht wat opklaart / door ontmoeting.’ Dit doet mij denken aan een opmerking die De Boer maakte op het eind van de tweede cursus, in het najaar van 2002. Toen bleek dat hij bezig was in het boek Tegen David aan praten van Willem Barnard. De Boer paste de uitleg die Barnard gaf aan Psalm 36:10 toe op Levinas: ‘In Uw licht zien wij het licht.’ Onze inleider las dat, met de bril van Levinas op (en overigens, lijkt me, ook met die van de Pirké Avot, de Spreuken der Vaderen), aldus: God kaatst het licht terug in het gelaat van de ander die voor het licht is bestemd.

Even terug, naar de eerste zin uit de tweede strofe. Daarin gaat het over beschikbaar zijn. Dit roept bij mij een kinderpreek van Justine Aalders op, naar aanleiding van de roeping van de discipelen (Marcus 1: 14-20, Oude Kerk Amsterdam, 25 januari 2015). Toen ze een jaar of zes – zeven was, riep op een dag haar moeder haar, en vroeg of ze een heel gesneden bruinbrood wilde kopen. O, dacht ze dat is teveel gevraagd – hoe kan ik dát onthouden: een héél ge-sne-den bruin, en hoe moet dat met het geld? Waarop haar moeder haar aankeek en zei: ‘Je kunt het! Ga maar.’ Waarna haar een enorme blijdschap overviel: ik kán het, en ik maak er ook nog eens mijn moeder blij mee! Wat wil ik nog meer.
In de laatste regels van het gedicht gaat het over díe ‘blijheid / van de mens die ons aanstaart,’ een blijdschap waaraan we ons vast mogen houden, ook als het haast onmogelijke van ons wordt gevraagd. Die blijdschap is dezelfde als in Lied 607 van Huub Oosterhuis op een melodie van Bernard Smilde uit het Liedboek 2013: ‘Gij zijt voorbijgegaan, / een vreemd bekend gezicht, / een stuk van ons bestaan, / een vriend, een spoor van licht.’

De blijheid staart ons aan, staat er in het gedicht van Van Vliet. Als ik de definities van ‘aanstaren’ op mijnwoordenboek.nl opzoek, dan zijn dat er zes: aangapen, aanschouwen, aanturen, aanblikken, fixeren en staren. Misschien komt het synoniem ‘aanschouwen’ in de buurt van wat Van Vliet, – en Levinas denk ik – bedoelen.
Er klinkt iets in mee van ‘het levenslicht aanschouwen.’ Het telkens opnieuw geboren worden, tot je bestemming komen in (daar hebben we ’t woordje ‘in’ uit de derde zin) en door de ontmoeting met de a/Ander. Innerlijk aanschouwen misschien zelfs wel, zoals Antjie Krog het bedoelt: een aanwezigheid, een bewustzijn en bewustwording in je.

Want, zoals De Boer zijn bijdrage over Levinas besluit aan de recent verschenen tweede druk van de mooie geschiedenis van de westerse en oosterse filosofie, die verscheen onder de titel De verbeelding van het denken: ‘De Ander (…) brengt iets absoluut nieuws tot stand, iets wat ik niet uit mijzelf kan putten; hij sticht mij als moreel wezen.’
‘Denk daar nog maar eens over na’, zou Theo de Boer zeggen. Zoals dit gedicht ons te denken gaf en geeft.

http://www.corvanvliet.nl