Ademende kunst, adembenemende kunst

…. De stilte stil laten.
Niets dan zwijgen.

Zo eindigt het gedicht ‘Zwijgen’ van Pierre H. Dubois. Ik moet er altijd aan denken als ik door die heerlijke beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum in Otterlo loop en de Two vertical, three horizontal lines (1965-1966, zie foto) zie van George Rickey (1907-2002). Statig staan ze daar, de aluminium en roestvrij stalen staken die door de luchtcirculatie geluidloos bewegen. De stilte laten ze stil, en van ons wordt verwacht dat we niets anders doen dan er zwijgend naar kijken. In bewondering voor zoveel schoons.

Axel Vervoordt Gallery
Het is niet het enige werk van Rickey dat in de beeldentuin staat. Er is ook een later werk op een sokkel, uit 1981: L’s One up one down excentric II. Nederland is gezegend met de mogelijkheid al dan niet kinetische (bewegende) kunst van Rickey te zien. Ook in de openbare ruimte. In België is dat minder. Tot nu toe dan, want de Axel Vervoordt Gallery in Wijnegem (provincie Antwerpen) biedt t/m 16 juli een expositie van zijn werk.
Ik werd op het spoor daarvan gezet door kunsthistoricus Sander Bortier, die een recensie van mij over Alexander Calder op 8WEEKLY had gelezen.
Rickey gaat namelijk enerzijds verder waar Calder ophield, en laat anderzijds elementen van diens werk, zoals kleur, meestal helemaal los. Wat ze gemeen hebben is de rol van lucht die in beider werk een rol speelt. Maar er is meer.

Henk Peeters
In 1966 nodigde galeriehouder Henk Peeters verschillende kunstenaars uit om deel te nemen aan het project ZERO on Sea. Samen met Yves Klein, Lucio Fontana en Günther Uecker. Het project is echter nooit van de grond gekomen. Peeters en Rickey hielden contact en zo realiseerde Peeters onder meer een werk Zonder titel (1965) van Rickey dat berust in de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam.[1]
Terwijl ik hierover lees in het tentoonstellingsessay dat de expositie in Wijnegem vergezelt, doemt geen gedicht op maar een ongeschreven, mogelijke bijdrage van Rudi Fuchs aan De Groene Amsterdammer. Ik stel me voor dat hij hierin werk van Lucio Fontana vergelijkt met dat van George Rickey, op een manier zoals hij dat vaak doet.

Germaine Kruip – Column untitled
Laat ik een poging wagen om hierbij in de buurt te komen. Alleen doe ik het dan niet tussen het werk van Rickey en Fontana, maar tussen dat van Rickey en Germaine Kruip (1970), die afwisselend in Amsterdam en Brussel woont. Ik werd daartoe zowel op het idee gebracht door een afbeelding in genoemd tentoonstellingsessay (Column of Eight Triangles with Spirals) als het feit dat de Axel Vervoordt Gallery óók de Belgische vertegenwoordiger is van haar werk.

Vierkanten en cirkels vormen eveneens de basis van haar kunst. Een mooi voorbeeld is een oorspronkelijk uit 2011 daterende, minimalistische zuil, Column untitled die ze voor een tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk uitgebouwde tot achttien meter hoogte, opgetrokken uit zeven maal zeven gestapelde ronde en vierkante blokjes van wit/grijs carrara-marmer (zie foto hierboven rechts, van Wim Hanenberg). 750 kilo tussen een stellage op de zolder en de zerkenvloer. Het idee is ontleend aan een zuil in een tempel in Hampi (India). Zeven maal zeven roept herinneringen op aan een ritueel, en aan – daar hebben we het weer – een gedicht. Ditmaal van Ida Gerhardt, dat eindigt met: ‘Zeven maal, om met zijn tweeën te staan’. In licht en donker, dat je zowel profaan als religieus kunt duiden, en in de ruimte, van bijvoorbeeld een nagenoeg leeg kerkinterieur à la Saenredam, een schilder die Kruip bewondert.

Licht en een cirkel vormen het wezen van een ouder, uit 2010 daterend ‘mentaal kinetisch werk’ zoals Kruip het tijdens de perspresentatie  in november 2015 omschreef. Dát is wat zij weer toevoegt aan het kinetische, bewegende van Calder en Rickey. Het viel te zien in de collegekamer van de Oude Kerk en bestond uit een gaslampvormige daglichtlamp die in één etmaal een cirkel draait. Denk aan Rickey, die beïnvloed was door het werk van zijn grootvader, een klokkenmaker.

Mentaal wil in dit verband zeggen: je ziet de lamp niet bewegen, maar je voelt wel aan dat dit gebeurt. En als je wegkijkt, en na een poosje weer kijkt, zíe je ook dat het is gebeurd. Het licht schijnt in de kamer, en reflecteert door de ramen op straat. Dit doet denken aan de zeven draaiende spiegels die in hetzelfde jaar als het ontstaan van dit werk waren te zien in Museum De Paviljoens te Almere. Spiegels voor een raam, met een matzwarte en een reflecterende kant. Het werd licht en donker. Adembenemend mooi. Dat is het, het werk van zowel Calder, Rickey als Kruip.

 

www.axel-vervoordt.com

Link naar mijn recensie over Alexander Calder op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/kunst/horen-zien-en-ruiken/
Link naar column over Calder op dezelfde cultuurwebsite: https://8weekly.nl/special/zo-fragiel-en-breekbaar-als-een-reiger/
Gedeelte over Germaine Kruip is gebaseerd op een recensie voor 8WEEKLY van de genoemde tentoonstelling in de Amsterdamse Oude Kerk.

[1] Zie: https://www.stedelijk.nl/nl/collectie/74849-george-rickey-zonder-titel

Gelijk Salemstenen

Ik zag voor het eerst werk van hem in het Stedelijk Museum in Amsterdam: Concetto spaziale, Attese (Ruimtelijk concept, verwachting 1966). Ik was er zó ondersteboven van, dat ik na afloop van mijn museumbezoek de straat ben overgestoken om bij de boekwinkel een boek over hem te kopen. Dáár wilde ik meer van weten! Lucio Fontana (1899-1968) is zijn naam.

Ik moest afgelopen tijd een paar keer aan zijn werk denken. Neem om te beginnen de bekende regel uit een songtekst van Leonard Cohen die wel op zijn kunst wordt los gelaten: ‘In alles zit een barst, en daar komt het licht doorheen’. Al is het bij Fontana geen barst, maar een snede, van boven naar beneden, die de natuurlijke beweging van de snijdende arm volgt en, – lees ik op de website van het Van Abbemuseum in Eindhoven – daardoor licht is gebogen.

Of neem die keer toen ik in een kerkdienst het verhaal uit I Koningen 6 hoorde, over de bouw van de tempel van Salomo: ‘Salomo maakte voor het huis vensters met kijkgaten en luiken’ (vert. Jan van Opbergen). Je kunt erdoor naar binnen én naar buiten kijken, de wereld, de natuur in. Het zijn net spleetogen, als de kier licht die ruimte biedt bij Fontana, de snee in het canvas.
Even verderop in dit bouwverhaal uit I Koningen 6, wordt verteld dat de bouwers bij het optrekken van de tempel gebruik maakten van stenen. Salemstenen staat er, van Salomo én van sjalom, vrede.

Ik blijf in gedachten bij Fontana en de stenen, en loop in mijn fantasie door de beeldentuin van het Kröller-Müllermuseum in Otterlo. Daar staat werk van hem: Concetto spaziale, Natura (1959-1960). Geen Salemstenen, maar bronzen.

Op de site 8WEEKLY.nl stond enige tijd een rubriek onder de titel ‘Ik sta te trappelen’ waarin redacteuren konden delen waar ze reikhalzend naar uit zien. Ik dacht toen de rubriek ter ziele was, aan het Design Museum in Den Bosch, waar een tentoonstelling met werk van Fontana was (inmiddels verleden tijd) te zien. Ik had een toegangskaartje, maar door de maar voortdurende sluiting van musea ging het mijn neus voorbij. De tentoonstelling is niet verlengd. Ik had mij verheugd op bijvoorbeeld Ambiente spaziale (Ruimtelijke omgeving, 1968/2017, zie foto). Ik doe er nu zo maar gewag van. Op naar een nieuwe kans, hoop ik.

Deels gebaseerd op een stukje in Drieluik (Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord), oktober 2020, p. 13.

https://designmuseum.nl/tentoonstelling/lucio-fontana-de-verovering-van-de-ruimte/

Afbeelding: Lucio Fontana, Ambiente spaziale, 1968/2017, installatie in de Pirelli HangarBicocca, Milaan, 2017. Oorspronkelijk gerealiseerd voor Documenta 4, Kassel, 1968. Foto: Agostino Osio © Fondazione Lucio Fontana, Milano.

Hoftuin en Hermitage in Amsterdam

Tot en met 25 augustus a.s. is in de Hermitage Amsterdam de tentoonstelling De schatkamers! te zien, ‘een spannende ontdekkingstocht door 25.000 jaar kunstgeschiedenis’ aldus een folder van de Hermitage.

Kunsthistorica Karin Braamhorst leidt een vol Auditorium in de Hermitage in, dat ‘nieuwsgierig [is]  naar de connectie tussen een zestiende-eeuws triptiek en een twaalfde-eeuwse Boeddha’ om een folder van de Vrije Academie te citeren. En om slechts enkele voorbeelden te nomen die voorbij kwamen. Zij doet dit al tien jaar, net zolang als de Hermitage Amsterdam bestaat. Met veel kennis en enthousiasme laat ze haar luisteraars/bezoekers van de tentoonstelling waarover ze spreekt kijken, vergelijken en nadenken.

Ze heeft het over de Maria met Kind onder een appelboom (ca. 1527-’30) van Lucas Cranach de Oudere, dat een protestantse leerstelling verbeeldt (Jezus als de nieuwe Adam) in vergelijking tot een Maria met Kind van Lotti, dat weer een rooms-katholieke insteek heeft. Ze heeft het over Maarten van Heemskerks Golgotha (1546-’60), een maniëristisch en illusionistisch doek, en de fantasie gaat met mij aan de loop.

Ik loop weer door de Hoftuin achter de Hermitage en de gebouwen van de Protestantse Kerk Amsterdam en sta voor de installatie Stations II van G. Roland Biermann (foto hierboven Marloes van Doorn). Het is óók een verbeelding van Golgotha, maar dan een uitgeklede versie die je zelf in mag vullen – zoals de laatste installatie op de tentoonstelling in de Hermitage Amsterdam, met lege schilderramen met tekstballonnetjes wat je je erin kunt voorstellen. Het werk van Roland Biermann is geplaatst in de openbare ruimte, het is uitgeklede kunst in vergelijking tot Van Heemskerk. Wel herken je er de drie kruisen, nu binnen een omheining met linten en met aangespoelde olievaten rondom.

Formeel doet de installatie denken aan K-piece (1972) van Mark di Suvero bij de ingang van het Kröller-Müller Museum in Otterloo (zie foto links). Inhoudelijk vormen zij echter een leerstelling à la Cranach. Stalen vangrails, à la stalen balken van Di Suvero, verwijzen in de Hoftuin niet alleen naar de drie kruisen op Golgotha, maar ook naar de drie Andreaskruisen in het wapen van Amsterdam: heldhaftig, vastberaden, barmhartig. Alleen: ze staan in de Hoftuin niet onder appelbomen, zoals Maria bij Cranach, maar onder grote, kale bomen die alles hebben gezien in deze Jodenbuurt.

Ik huiver en moet denken aan het groepje mensen dat tijdens de klimaatmars verleden week een rabbijn die het woord voerde, de rug toekeerde. Amsterdam, let op uw saeck. Het ‘grimmige tafereel’ van G. Roland Biermann, zoals hij het zelf omschrijft, roept ons des te meer op tot heldhaftigheid, vastberadenheid en barmhartigheid. In navolging van degene die aan het middelste kruis hing. Nu nog steeds, in de veertigdagentijd en in de tijd die komen gaat.

www.artstations.org/art

 

David, Saul en Orpheus

Zang der vocalenHet beeld Zang der vocalen van de in Litouwen geboren Chaim Jacob Lipchitz (1891-1973, beeldentuin Kröller-Müller Museum, Otterlo, zie afb.) staat voor mij symbool voor leven en werk van Emmanuel Levinas (1906-1995), die zoekt naar “de symfonie waarin alle zinnen beginnen te zingen, het hoogste lied van alle liederen”.
Lipchitz beeldt een Hebreeuwse letter uit in de vorm van een harp. Een harp die een eenheid vormt met het lichaam van de bespeler; de muziek die uit de snaren komt resoneert, nee – om een term van Levinas te gebruiken – incarneert in dat lichaam. Het is muziek als uit een Ur der Chaldeeën die (weer)klinkt. Als een oer-zang, die je als archeoloog – ook weer zo’n woord dat Levinas bezigt – zou willen bovenhalen. Het is een (ver)beeld(ing) die teruggaat naar zowel Tenach als de Griekse mythen. Naar David en Saul en naar Orpheus. Lipchitz drukt, gelijk Levinas, zijn verwantschap met beide uit. De beeldhouwer maakte het bronzen beeld aan de vooravond van de donkere jaren die ook een schaduw werpen op het leven van Levinas. Toch slagen beiden erin geschiedenis te zien als een geschieden van het Woord, een tot leven gekomen letter van de Torah. Bij Levinas was het w/Woord er vanaf het begin, in den beginne: zijn vader was boekhandelaar. Muziek kwam daarna; zijn vrouw Raissa Levi (ook wel gespeld als Raïssa Lévi) was pianiste, hun zoon Michael componist en pianist. Levinas’ denken toont echter ook, gelijk het latere werk van Lipchitz, een worsteling met de betekenis van kunst en cultuur. Laten we bekijken hoe zijn leven verloopt.

Eerste indrukken: Litouwen en Oekraïne
Emmanuel Levinas wordt op 12 januari 1906 geboren in Kovno (Kaunas) in Litouwen, het meest Russisch aandoende land van de drie Baltische staten. Hij groeit op in een gezin van mitnagdiem. Levinas leert Hebreeuws (zonder Talmoed), leest Tenach en de grote Russische negentiende eeuwse literatuur, met name Poesjkin en Dostojewsky. Daarbij was in het tweede geval “zijn inzet”, aldus zijn biografe, “speculatief, ontologisch en antropologisch”. Dit blijkt later uit de manier waarop hij zijn motto’s boven de hoofdstukken van Humanisme de l’autre homme kiest en kneedt.
In 1915 wordt Kovno door de Duitsers bezet. Het gezin vlucht naar Charkov (Oekraïne). In Charkov maakt de familie de Russische revolutie (1917) mee. Levinas is erdoor gefascineerd en betreurt de terugkeer naar Kovno (1920).

Studiejaren en Tweede Wereldoorlog
In 1923 gaat Emmanuel naar Frankrijk om in Straatsburg filosofie te studeren. Hier maakt hij kennis met de fenomenologie van Edmund Husserl (1859-1938).
In 1928 trekt hij naar Freiburg am Breisgau om aan de voeten van Husserl zelf te zitten. Hij volgt er ook colleges bij diens oud-student en opvolger Martin Heidegger (1889-1976), de auteur van Sein und Zeit. Wezenlijke begrippen die hij eruit oppikt zijn: ‘zijn’, ‘geschieden’ en ‘tijd’, die hij beschouwt in relatie tot de a/Ander.
In 1930 promoveert Levinas bij Jean Wahl (1888-1974) aan de Sorbonne op La théorie de l’intuition dans la phénoménologie de Husserl.
In 1939 kwam de inmiddels tot Fransman genaturaliseerde Levinas gedurende vier jaar als krijgsgevangen Fransman niet in een concentratiekamp maar in Duits gevangenschap terecht (Stalag IIB, Fallingbostel). Zijn Litouwse ouders, twee jongere broers en schoonouders worden vermoord. Deze ervaring legt de basis voor zijn kritische vragen met betrekking tot het westerse denken.

Jaren als hoogleraar
Vanaf 1961, het jaar waarin zijn eerste grote boek verschijnt (Totalité et Infini. Essai sur l’extériorité), tot 1976 is Levinas werkzaam als hoogleraar. In Poitiers en Parijs (Nanterre en vanaf 1973 aan de Sorbonne). Pal voor zijn emeritaat komt zijn tweede grote publicatie uit: Autrement qu’être ou au-delà de l’essence. Hierin neemt hij afscheid van het denken van zijn leermeester Heidegger.
In 1954 (volgens Lescourret) of 1948 (volgens Duyndam en Poorthuis) wordt Levinas directeur van de École Normale Israélite. Vanaf dit moment verdiept hij zich in de Talmoed.
Levinas overlijdt op eerste kerstdag, 25 december 1995 in Parijs. Jacques Derrida (1930-2004) spreekt tijdens de begrafenis de rede Adieu uit waarin “wij de ander voorbij het zijn begroeten”. Derrida is gaandeweg steeds meer tot de ontdekking gekomen, dat zijn denken door Levinas is beïnvloed; het essay De l’hospitalité (1977, in het Nederlands vertaald onder de titel Over gastvrijheid, 1998) getuigt daarvan.

Gedeelte uit mijn BA-scriptie over Emmanuel Levinas, dat ik hier plaats t.g.v. het feit dat Kovno (Kaunas, Lithouwen) een park krijgt dat naar hem wordt genoemd. In Kovno is al een straat naar hem genoemd, en aan zijn geboortehuis is een gedenksteen aangebracht.

Over het beeld zelf schreef ik in het kader van de verhalenestafette van het Kröller-Müller Museum: https://www.facebook.com/KrollerMuller/photos/pb.113989875348657.-2207520000.1542014047./1978319852248974/?type=3&theater

Het nieuwe Liedboek (VI)

Zang der vocalenHet beeld Zang der vocalen van de in Litouwen geboren Chaim Jacob Lipchitz (1891-1973, beeldentuin Kröller-Müller Museum, Otterlo) staat voor mij symbool voor leven en werk van Emmanuel Levinas (1906-1995), die zoekt naar “de symfonie waarin alle zinnen beginnen te zingen, het hoogste lied van alle liederen.”
Lipchitz beeldt een Hebreeuwse letter uit in de vorm van een harp. Een harp die een eenheid vormt met het lichaam van de bespeler; de muziek die uit de snaren komt resoneert, nee –
om een term van Levinas te gebruiken – incarneert in dat lichaam.

Het is muziek als uit een Ur der Chaldeeën die (weer)klinkt. Als een oer-zang, die je als archeoloog – ook weer zo’n woord dat Levinas bezigt – zou willen bovenhalen. Het is een (ver)beeld(ing) die teruggaat naar zowel Tenach als de Griekse mythen. Naar David en Saul en naar Orpheus. Lipchitz drukt, gelijk Levinas, zijn verwantschap met beide uit.
De beeldhouwer maakte het bronzen beeld aan de vooravond van de donkere jaren die ook een schaduw werpen op het leven van Levinas. Toch slagen beiden erin geschiedenis te zien als een geschieden van het Woord, een tot leven gekomen letter van de Torah.

Het is niet toevallig dat Rens Kopmels in een artikel in In de Waagschaal het denken van Levinas bekijkt vanuit diens ‘joodse positie.’ Kopmels omschrijft het als het zingen van ‘een lied van verlangen dat reikt naar een nieuwe toekomst voor deze wereld. Ach’, schrijft hij, ‘misschien is het een nooit eindigend lied van verlangen dat door het verlangde en beoogde niet wordt gestild of vervuld, als was het een (eindige) behoefte, maar dat zich erdoor verdiept en verinnigt’ – als in het beeld van Lipchitz.

‘Zodat het tot een hooglied wordt’ als bij Levinas, ‘dat op geen enkele wijze te overtreffen of te overstemmen is. Het lied van verlangen is dan een lied waarin het verlangen zich als verlangen realiseert en uitzingt in klank en toon’ en in steen. ‘Tegelijk een anticipatie van de ultieme bestemming van mens en wereld. Daarna ‘rest er niets meer dan zingen’ (Lied 300:1, Liedboek 1973).

Het genoemde artikel van Rens Kopmels is te vinden op: http://www.karlbarth.nl/lopende-jaargang/2447-kopmels-joodse-positie-christelijke-weg

Met dank aan Jan Kok, die het artikel ‘knipte.’