Vangen wat er te vangen valt

Ze zeggen dat het leven soms aan je voorbij trekt als een film. Het gebeurde mij tijdens een kort orgelconcert door de Japanse organiste Yu Nagayama in de St.-Janskathedraal in ’s-Hertogenbosch (29 juli 2023).
De duiding las ik een dag later in een indrukwekkend artikel van filosofe en schrijfster Eva Meijer (NRC, 28 juli 2023, zie foto Bowie Verschuuren op haar website, rechtsboven) en tijdens de eerste lezing (een gedicht van Rutger Kopland, zie link onderaan) tijdens een kerkdienst in de Bethelkerk in Amsterdam.

Het orgelconcert in de St.-Jan
Tijdens het orgelconcert werden wij in verschillende talen welkom geheten door een zogeheten ‘zwarte Franciscaan’, een minoriet in een zwarte in plaats van bruine pij met een wit koord om zijn middel: ‘Vrede en alle goeds’. Daar begon het mee, want toen mijn moeder van mij in verwachting was, nam haar oudste broer boeken over Franciscus van Assisi (afb.: Cimabue) voor haar mee. Zij heeft er iets van meegekregen en op mij overgedragen.

Het koord begon zich verder te ontrollen tijdens het eerste muziekstuk: The Queenes Alman van William Byrd. Ik ken het van opnamen en/of concerten van Gustav Leonhardt en ik heb de melodie ongetwijfeld in bewerkingen voor blokfluit zelf ook gespeeld.
Net zoals ik het volgende stuk kende: het Largo uit Bachs hoboconcert BWV 1056, hier in een bewerking door Dick Koomans. Van blokfluit was ik namelijk overgestapt op hobo – en inmiddels weer terug, omdat het hobospel me te zwaar werd.
Vervolgens speelde Nagayama een koraal uit de cantate Herz und Mund und Tat und Leben BWV 147, eveneens van Bach, beter bekend als Jesu joy of man’s desiring in de bewerking van Myra Hess. Een andere broer van mijn moeder had de opname hiervan op 78-toerenplaat. Hij heeft hem veel gedraaid toen zijn moeder, mijn oma overleed. Als troost voor zijn zus. Ik heb deze en andere platen van hem geërfd.
De organiste sloot af met Bachs Prelude en Fuga in G BWV 541, een ideaal stuk om ons weer opgeruimd de straat op te sturen.

Het artikel van Eva Meijer
Ik lees de volgende dag het genoemde artikel van Eva Meijer, die is getroffen door long covid. Dat is mij gespaard gebleven, hoewel ik vermoed dat de verergering van mijn astma ook te wijten is aan een verder overigens milde covidbesmetting rond Pasen. Een fysiotherapeut helpt mij tussen twee haakjes inmiddels met ademhalingsoefeningen, zodat ik een fout ingesleten, hoge ademhaling weer loslaat en blokfluit kan blijven spelen.
Meijer zoekt haar toevlucht bij de doden, in haar geval geen componisten en herinneringen aan haar moeder en ooms, maar bij filosofen. Ze schrijft – en dat ervoer ik ook in de St.-Jan – ‘dat de nabijheid van de doden ook laat zien dat je eigen leven niet gescheiden is van de dood, dat de tijd zich kan inrollen en uitrollen’. Als in een film, als het koord om het middel van de minoriet.
Het einde van dat koord, van die draad zoals Meijer schrijft, ‘is jouw einde (dat geen einde is). Dat ligt al op je te wachten. En jezelf van vroeger is al een geest in je leven, iemand [of iets, EvS] die [dat, EvS] nog in de tijd bestaat maar er niet meer bij is’.
Ze vervolgt met een alinea over de memoires M-Train van Patti Smith: ‘Kunst is echter dan het leven, zowel haar werk als dat van anderen, maar het vangt alleen wat er was, het brengt het niet terug. Doorleven is altijd een kwestie van loslaten en vasthouden’. Als je adem.
Vasthouden ook op de manier zoals in het slotstuk van het concert dat mij in gedachten terugvoerde naar de talloze zomerorgelconcerten die ik hoorde en voor de Leeuwarder Courant recenseerde. Iets dat ik nog steeds doe, recenseren.

Het gedicht van Rutger Kopland
De verschillende orgelwerken van Bach komen symbolisch terug in de drie strofen van het gedicht Het dorp II van Rutger Kopland. Je ziet om te beginnen uit over een kloof (BWV 1056): loopt het pad in gedachten af en kijkt wat rond.
De helling is kaal en voert dieper, naar een dal, maar er is water dat je lest (BWV 147), er is een overkant. Uiteindelijk voert de weg, het (levens)pad weer omhoog (BWV 541).

 

Link naar artikel van Eva Meijer: https://www.nrc.nl/nieuws/2023/07/28/geef-mij-maar-dode-filosofen-die-geven-nog-altijd-antwoord-a4170575?utm_campaign=share&utm_medium=social&utm_source=twitter&utm_term=in-sidebar
Link naar gedicht van Rutger Kopland: https://www.dbnl.org/tekst/_tir001198801_01/_tir001198801_01_0014.php (Het dorp II).

Fons Brouwer (I) – ‘Nieuwe oude muziek’

Op een gegeven moment kwam toenmalig collega Fons Brouwer naar mij toe. Hij was een van de redacteuren van het imprint Donemus bij Muziek Groep Nederland (MGN), het latere Muziek Centrum Nederland (MCN). ‘De beste baan die ik maar kon hebben’, mailde hij mij onlangs. Ik zat op dat moment in de redactie, of was de redactie – dat weet ik niet meer – van In de Groep, het personeelsblad van MGN. Hij had een idee: om bij een nummer een cd te voegen met muziek van componerende collegae. Zo verscheen In de Groep cd 01, zoals deze hoopvol werd genummerd. Er waren immers veel collegae die ofwel in de klassieke muziek, de jazz of de popmuziek zaten, dus we konden vooruit. Ware het niet dat ik van de directeur op mijn kop kreeg vanwege de meerkosten.

CD 01 dus. Met twee werken van Ana Mihajlovic (componist, pianist en dirigent) en twee van Fons: Quintessens (1993) voor orgel en Tempera (1991) voor strijkkwartet. Over dat laatste werk zegt hij: ‘Ik beschouw het als één van mijn beste stukken’. Zo’n twee jaar geleden is het opgenomen door een professioneel kwartet. ‘Met financiële steun is het gerealiseerd. Ik ben trots op het resultaat: mijn hele ziel en zaligheid ligt erin’. Het werk was geselecteerd voor de finale van het BUMA-concours 1993.

Iedereen kan ervan genieten, want sinds december vorig jaar is Fons Brouwer fulltime bezig met zijn YouTube-kanaal. ‘Als monument voor alles wat René Nieuwint (dirigent en fondsenwerver), Christine Kamp (geweldig organist en pianist) en mijzelf als componist en programmeur van de concerten hebben gerealiseerd.’

The Art of Memory
Eerst iets over de componist. Brouwer (1963) studeerde na het Vossius Gymnasium in Amsterdam orgel bij Simon C. Jansen en Jacques van Oortmerssen. Tevens studeerde hij compositie bij Daan Manneke en orkestratie bij Geert van Keulen en volgde masterclasses bij Morton Feldman en John Cage. Het merendeel van zijn composities is uitgegeven door Donemus, op een orgelintonatie voor Muziek & Liturgie (2009) na over ‘Maak ons uw liefde, God’, voor orgel en melodie instrument.
Tijdens zijn studie compositie begon hij te onderzoeken hoe het muzikale geheugen werkt in een vluchtig medium als muziek, daarbij geïnspireerd door het boek The Art of Memory van Frances A. Yates (1966), dat ook in het Nederlands is vertaald. Deze zoektocht is bepalend voor zijn werk.

In 2003 schreven Anthony Fiumara (nog zo’n oud-Donemus collega) en Fons een artikel over Brouwers werk voor het tijdschrift Het Orgel. Het begint met een citaat: ‘De enige manier om het orgel recht te doen, is door het orgel uit het orgel te nemen’. Een uitspraak van de hiervoor genoemde componist Morton Feldman tijdens een lezing in Middelburg (1986). Daarmee wilde hij zeggen, dat het orgel los moet kunnen worden gezien van een christelijke context. Het is een uitspraak die veel indruk op Brouwer maakte.

Binnen- en buitenkant
In zijn geval zou je het kunnen vergelijken met de binnen- en buitenkant van het instrument, met de binnen- en buitenkant van Brouwers werk als totaliteit. Daarbij moet ik denken aan de Moulin mystique, een kapiteel in Vézelay (foto rechtsboven): Mozes stort het graan (= Tenach) en Paulus vangt het op (= Tweede Testament) dat door de molen (= de jood Jezus van Nazareth) wordt gemalen. Ook Brouwer speelt op een soortgelijke wijze met oud en nieuw, zoals in genoemd artikel meermalen valt te lezen. En dan laat ik even het toeval in het midden dat een molen vaak achtkantig is en dat Quintessens een acht maten lang durende pedaalpartij kent en dat er drie stiltes in het stuk vallen, ook een getal dat te denken geeft. Nee, het gaat mij nu primair om de rol van het geheugen waar de componist het over heeft. Met name de herinnering aan oude muziek. Zoiets als architect Victor Horta (1861-1947) die de art nouveau ‘moderne gotiek noemde’.

Of zoals het in het artikel in Het Orgel staat: ‘Zoals Quintessens minimal music lijkt zonder het te zijn, lijkt Mnajdra [voor blokfluitkwartet, EvS] melodie zonder het te zijn.’ Bij Mnajdra vraagt de componist zich af op welk punt je iets niet meer als melodie herkent. ‘Het werk heeft alles te maken met oude muziek, niets met avantgarde.’ Bij nog een andere compositie, Festina lente [voor orgel, EvS] doen de toonladders denken aan oude muziek, maar de sfeer is die van nieuwe muziek. ‘Festina is’, zegt Brouwer tegen Fiumara, ‘nieuwe oude muziek’.

Ook de tekst van de compositie La casa voor bariton en piano (1990) spreekt in dit geval boekdelen. Het is een gedicht van Cesare Pavese (1908-1950) over een huis, waarin een adem der vaderen als een schaduw liefkozend over het gezicht van een man strijkt. Het doe aan vervlogen tijden denken, ‘een heldere, innige stem die als het groen / van roerloze vijvers en heuvels ’s avonds verdonkert’. ‘Een vrouwenstem, geheimvol, die weerklinkt / op de drempel van het huis wanneer het duister valt.’

Maar naast het geheugen en herinneringen zijn er nóg twee dingen die Brouwers muziek kenmerken: de gelaagdheid en de ruimte die het ademt. Over dat eerste gaat het in een tweede blog over deze componist. In relatie tot de kunst van Tonie van Marle die ik onlangs zag. Over het tweede gaat een derde en laatste blog in deze korte serie.

De foto van de componist is ontleend aan de LinkedIn-pagina van Fons Brouwer.
Link naar het YouTube-kanaal van Fons Brouwer: https://www.youtube.com/@nostos-music
Link naar de composities uitgegeven door Donemus: https://webshop.donemus.com/action/front/search?name=%22Brouwer%2C+Fons%22&order=name
Link naar samenvatting van het artikel in Het Orgel: https://www.hetorgel.nl/2003/12/n2003-03c/

Minste en meester

Ten gevolge van de maatregelen van de regering met betrekking tot het coronavirus, zijn musea en kerken gesloten. Dat geldt ook voor de Amsterdamse Thomaskerk. Daar zou tot en met 8 april a.s. op dinsdag- en woensdagmiddagen, en rondom de diensten, de expositie Minste en meester te zien zijn geweest (zie foto). Dat wil zeggen de veertien kruiswegstaties zoals Henk van Loenen ze weergaf. Veertien close ups van het gezicht van Jezus, uitgaande van de vraag wie Hij was en wat Hij de mens van vandaag te zeggen heeft.

Gelukkig valt de tweede serie kruiswegstatie in zijn geheel op de website van Van Loenen te vinden: http://www.henkvanloenen.nl/page/beeldKruisweg.html Anders had deze blog niet geschreven kunnen worden, want ik had de eerste serie in de Thomaskerk nog niet gezien. Omdat ook de drie lezingen van Ruud Bartlema over hedendaagse kruiswegstaties (HOVO Amsterdam) ten gevolge van de coronacrisis waarschijnlijk deels of geheel vervallen (maar hopelijk op een andere manier worden aangeboden), heb ik die van Henk van Loenen maar goed op me in laten werken.

De beelden die deze kruiswegstatie II bij mij oproepen, vallen soms samen met die in een IDFA-film, Hidden wounds (link onderaan deze blog). Een korte documentaire van Tomas Kaan en Arnold van Bruggen over Belgische veteranen, met muziek van dEUS. Zoals in de film de figuren soms een schaduw krijgen die dan weer uit beeld verdwijnt. Zo was ook Jezus een man met een schaduw, gelijk van sommige personages in de Leedvermaak trilogie van Judith Herzberg wordt gezegd.

Wat Hij vandaag te zeggen heeft? Misschien dat Hij met ze is, met de mannen (en niet getoonde vrouwen) die gezien hebben (03’10”, 05’24”, 6’22”) zoals Jezus de dood om zich heen zag. Met dezelfde soort naar binnen gekeerde ogen als op de eerste statie (‘Ketter of broeder’).
Wat heeft Jezus vandaag te zeggen? Dat het verdriet van Zijn moeder, Maria (vierde statie), universeel en hetzelfde is van de vrouwen in de documentaire. Zelfs hun oogopslag is universeel (03’16”, 04’11”).

Er zijn natuurlijk ook verschillen tussen de kruiswegstatie van Van Loenen en de film van Kaan en Van Bruggen. Naast de naar binnen gekeerde blik, worden de wonden van Jezus in de film expliciet getoond. Die van de veteranen worden niet in beeld gebracht. In plaats daarvan worden tattoos ervan getoond. Symbolen van machisme. Van Loenen zou er een titel aan hebben gegeven. We mogen zelf bedenken welke, maar dat niet alleen. Ook of dat zou kloppen.

De foto bij deze blog is ontleend aan het Maandbericht Maart 2020 van de Thomaskerk.

https://www.idfa.nl/nl/film/35986703-5e3f-4280-abbe-6ce02d9675b0/hidden-wounds

tekst: https://www.google.com/search?client=firefox-b-d&q=tekst+hidden+wounds+deus

 

Verbinding maken

Meestal maak ik aantekeningen tijdens lezingen of schrijf, thuisgekomen uit de kerk, een zojuist gehoorde preek uit, maar van een morgen tijdens een cursus over de Koran begin 2016 vind ik weinig op schrift terug. Dat hoeft ook niet, want wat er toen gebeurde, staat mij, ook zonder maar een letter op papier, nog bij als de dag van gisteren. Het moet pal na een van de aanslagen in Parijs zijn geweest en wij zaten verslagen bij elkaar. De inleider gaf uit het hoofd een bewogen achtergrondverhaal, los gezongen van de thematiek waar we mee bezig waren. Iedereen luisterde ademloos toe, tot een van ons die we nog niet kenden, een vrouw die met haar man was meegekomen, zei dat ze moslima is en niet wist wat ze met de gebeurtenissen in Parijs aan moest. Alsof wij dat wel wisten.

Het leven als kunstwerk
Nu ik hierop terugkijk, moet ik denken aan een omschrijving achterop een boek: ‘Wie ben ik en wat vermag ik in deze omstandigheden? Hoe stem ik af op de ander en wat is een goed leven?’ Waarbij je wat mij betreft tussen twee haakjes ‘de ander’ ook, zoals de filosoof Levinas deed, als de Ander (God) mag lezen. Het betreft een boek van Joep Dohmen onder de titel Het leven als kunstwerk, geïnspireerd door de vraag: ‘Waarom zou niet ieder van zijn leven een kunstwerk maken?’
Ja waarom niet – maar wat tijdens de bewuste cursus over de Koran gebeurde, brengt mij ertoe dat breder te willen zien: niet alleen ieder van ons zou dat op zich en voor zichzelf kunnen doen, zijn/haar leven tot een kunstwerk maken, maar ik denk dat het pas écht wat wordt als we dat samen doen, er samen aan werken, bouwen en schaven, in zin en samenhang. Bijvoorbeeld tijdens een leerhuis of een kerkdienst, die je – als het goed is – niet los van elkaar kunt zien maar die in concreto wel vaak los van elkaar staan: een groepje mensen die achter een gordijn onder het orgel bij elkaar komen of achter de kansel, achter het koor van de kerk in een uitbouw ervan of zelfs in een apart gebouwtje bij de kerk. Henk Vreekamp schreef (in: De tovenaar en de dominee) daarover: ‘Dat is de goede plek. De gemeente is een lerende en vierende, en zo een dienende gemeente. Ze zijn op elkaar aangewezen, deze drie [leren, vieren, dienen, EvS]. Daarom moeten ze helder van elkaar onderscheiden blijven.’

Rafaël
Het is als op het vermoedelijk laatste schilderij van Rafaël, De Transfiguratie (1516-1520) dat hangt in een van de musea van het Vaticaan. Het intrigeert me al van jongst af aan. Het toont als een geheel zowel Jezus’ Verheerlijking op de berg, zoals die in het Tweede Testament wordt beschreven (Matthëus 17:1-6, Marcus 9:2-8 en Lucas 9:28-36), als – aan de onderzijde – het verhaal van de Poging tot genezing van een maanzieke jongen. Het vormt weliswaar een geheel, wat dezelfde soort gebaren ‘boven’ als ‘beneden’ en eenzelfde soort, bovennatuurlijk licht benadrukken, maar beide taferelen zijn wel duidelijk van elkaar onderscheiden. Als een vorm van gelijktijdige ongelijktijdigheid, als een Kyrie en Gloria, over zowel de ellende om ons heen als een moment waarin we, soms even, – zoals de discipelen op de schildering -, vol ontzag en bewondering voor iets of iemand kunnen zijn. Een moment waarop de hemel de aarde, die soms als een hel kan worden ervaren, even kust.

William Shakespeare
Het schilderij kan worden beschouwd als een raadsel, Het raadsel van goed en kwaad om de titel van een onlangs verschenen boek van Christien Brinkgreve aan te halen. Kunst staat niet alléén voor het ware, schone en goede – het mag ook schuren (‘te waar om mooi te zijn’) en het kan, net als een goede preek, op die manier ook een appèl voor de beschouwer of luisteraar zijn. Om in actie te komen, de schepping te helpen voltooien, want ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ om mijn geliefde Shakespeare te citeren (Macbeth, akte II.iv).

Natuurlijk is het zo dat uiteindelijk de ontmoeting met een mens in levende lijve, zoals met de hiervoor genoemde moslima tijdens het leerhuis over de Koran, méér zegt en méér met je kan doen dan waar een kunstwerk ooit toe in staat zal zijn, maar niet ontkend kan worden dat kunst in de belevingswereld kan insnijden. Ja, zelfs iemands leven kan veranderen; ‘het boek dat mijn leven veranderde’ is een veelgehoorde uitdrukking.

Marina Abramovic
Het kan ook iets minder heftig uitwerken, maar ‘gewoon’ raken en je bij blijven. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijdrage die Marina Abramovic leverde aan de tentoonstelling Fuente; Juan de la Cruz 1591-1991 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk (1991-1992). Haar bijdrage bestond als het ware uit vier torens met een leeg vierkant, de volmaakte maat daartussen in. Die leegte maakte het kunstwerk en de waarde ervan uit.
Op het ene moment vormden stralen een kruisvorm op de grond. Op een ander moment was het de schaduw van een mens die de aandacht trok. De bron van het licht (de zon, een lamp?) en de schaduw (waar stond die persoon?) was onduidelijk. Het duidelijkst zou je dit volgens Marina Abramovic allemaal ervaren als je onder één van de met een steen afgedekte torentjes ging staan. Ik heb dat niet gedaan, maar stel me er net zo’n ervaring bij voor als wanneer je staat onder de koepel in de kruisbeuk van bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
De hele sfeer maakte dat het kunstwerk iets mysterieus kreeg – en uiteindelijk kon worden ervaren als de treffendste verbeelding op de hele tentoonstelling van een bepaald aspect van de mystiek van Juan de la Cruz: de duistere nacht van de ziel.
Mystiek in de zin van Lao-tse en de Tibetaanse boeddhisten die spraken over het ‘heldere licht van de Leegte’ (sunyata). Een licht wat je volgens zowel Lao-tse, het Tibetaanse boeddhisme als Juan de la Cruz bereikt door van binnen leeg te worden. Net zo ‘leeg’ als de binnenkant van het kunstwerk van Marina Abramovic, zodat je met de Israëlische dichter Yehuda Amichai kunt zeggen:

En ik leeg mijn lichaam en zeg:
Kom, vrede, in mijn hart.

Albert Camus
Wat dat aangeraakt worden door de leegte van Abramovic met mij deed, was oproepen tot het maken van verbindingen, van empathie zo u wilt. Dát is namelijk iets wat een kunstwerk vermag te doen: je laten inleven ín een ander, je laten meeleven mét een ander.
Ik heb dat ook duidelijk ervaren – nog zo’n moment – tijdens een opvoering in 1978 van De rechtvaardigen, een toneelstuk van Albert Camus. Het stuk is gebaseerd op een gebeurtenis uit de beginjaren van de Russische revolutie. Het personage Yanek krijgt de opdracht om de grootvorst, een familielid van de tsaar, om het leven te brengen wanneer hij in zijn koets naar het theater rijdt. Op het moment dat een van de twee kinderen, die ook in de koets zitten, hem aankijkt, ziet hij er echter van af. Een Levinasiaans (daar is hij weer) staaltje eerste klas: wanneer de a/Ander iemand aankijkt, doet hij/zij een appèl op je.

Camus ging ervan uit dat er naast ideologie en idealisme nog een derde optie bestaat: zelf zin geven aan het leven. Of, een stapje verder, je leven tot kunstwerk maken om zo een beter mens te worden. Dat kan alleen, als dat waarin en waarmee je leeft tot een coherent geheel, tot een eenheid wordt samengesmeed en alles een grond, een basis heeft – bijvoorbeeld het geloof – waarop het leven als kunstwerk kan rusten en vorm en inhoud kan krijgen.

Joh. Seb. Bach
Ik moet hierbij denken aan een ervaring die ik onlangs had tijdens een meditatiebijeenkomst. Een meditatie in het kader van de vrede, als bij Amichai hier primair in het eigen hart, maar ook uitstralend naar de wereld. Het is de bedoeling dat de aanwezigen tijdens deze meditatie woorden uit een Gebed voor de vrede van Hazrat Inayat Khan tot zich door laten dringen. Ik had die bewuste keer gekozen voor de woorden dat ‘alle duisternis moge verdwijnen’. Op een bepaald moment hoorde ik inwendig, van de eerste tot de laatste maat, de fuga uit de Preludium en Fuga BWV 550 van Joh. Seb. Bach. Eens, in 1982, had ik het stuk gehoord in een uitvoering door organist Anco Ezinga op het Müllerorgel in de Grote Kerk van Leeuwarden. Het was een juichkreet die door de kerk klonk, en de mevrouw en ik die naast elkaar zaten keken elkaar met tranen in de ogen aan. Kyrie en Gloria, dat was het. Zoals kerk en kunst kunnen zijn, van elkaar onderscheiden maar ten diepste niet gescheiden, elkaar dan weer aanvullend, dan weer tegensprekend, als stem en tegenstem.

Ontroerend mooi

ad-dekkers_vierkant-met-sektorHet was me een weekje wel. Vol ‘zwelgen in eigen zaligheid’, ‘zelffeliciterend opschrijven’ en ‘zelfgenoegzaamheid.’ De Groene Amsterdammer van vandaag lijkt het in verschillende artikelen allemaal op een rijtje te zetten. En toch is dat niet het hele verhaal. Want de week begon met een concert met werken van Bach, waarover vrienden van mij verslag deden. Met een tegenovergestelde ervaring.

Maar eerst dat rijtje arrogantie dat terugkomt in verschillende artikelen in het weekblad. Om te beginnen natuurlijk dinsdag – met de Troonrede als ‘een onverkwikkelijk partijtje zwelgen in eigen zaligheid’, zoals Ewald Engelen het al voorspelde. Vervolgens heeft recensent Joost de Vries het in zijn recensie over John Le Carré’s De duiventunnel: Verhalen uit mijn leven over ‘net iets te zelffeliciterend’ opgeschreven verhalen. Ook Jan Postma heeft het in zijn bespreking van de bundel essays Vertrouwde en vreemde dingen over het boek van Teju Cole dat ‘een vervelende nasmaak van zelfgenoegzaamheid’ achterlaat. En dan hebben we ’t nog niet eens gehad over de rubriek ‘Kijken’ waarin Rudi Fuchs het tot vervelends toe over ‘mijn tentoonstelling’ heeft, terwijl het toch echt om de overzichtstentoonstelling met werk van Ellsworth Kelly in Museum Voorlinden (Wassenaar) gaat. Ja, hij was de curator hiervan. Niet meer maar ook niet minder.

Gelukkig zijn er nog andere verhalen. Ook in het boek van Cole, die het heeft over ‘Bach, die zo door en door menselijk is.’ Ton Koopman zou het zo in zijn mond hebben kunnen nemen. De dirigent die afgelopen zondag werk van hem dirigeerde in het Amsterdamse Muziekgebouw aan ’t IJ. Vrienden berichtten: ‘We zaten buiten de zaal te wachten, de zaal was nog dicht, TK kwam aanlopen, had waarschijnlijk de artiesteningang niet gevonden en vroeg aan de suppoost nadat hij ons goedemiddag had gezegd, mag ik even door deze deur naar binnen, allemaal heel low-key, niet de entree van een beroemdheid.’ Om te concluderen: ‘Je krijgt echt het gevoel dat Koopman zonder zelf nog van alles te willen gewoon die muziek tot leven wil brengen. Echt heel geweldig.’

Bach maakt bescheiden. En misschien is het de Carré’s, Coles en Fuchsen op een ander moment ook gegeven om achter zichzelf te verdwijnen, al schrijft Postma iets over ‘de omvang en complexiteit van Cole’s gaven – alsook zijn grootste zwakte, de manier waarop hijzelf zijn grootste vijand lijkt te zijn.’
Ik kijk naar een afbeelding bij het artikel van Fuchs over ‘zijn’ Kelly-tentoonstelling: Vierkant met sektor (zie afb.) van Ad Dekkers. Op een vierkant zien we een reliëflaag. Een ingewikkelde constructie, die Fuchs omschrijft als ‘een zacht gebogen lijn van een schaduw.’ Ontroerend mooi. Zo moet ook Bach in het Muziekgebouw hebben geklonken.