‘Een exodus, een revolutie’

De theoloog en Islamkenner Anton Wessels vervolgde zijn inmiddels afgesloten  cursusochtenden Koran lezen met Tenach en Evangelie voor het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) – dit seizoen via Zoom – als vanouds met veel verwijzingen naar allerlei boeken.
Zo wees hij een keer op de Grunbergbijbel van Arnon Grunberg, die ik ook in de kast heb staan. Het boek kon niet geheel zijn toets der kritiek doorstaan. Heeft Grunberg het wel helemaal begrepen, vroeg Wessels zich af. Neem alleen al dat hij spreekt over twee revoluties: die van het Oude- en die van het Nieuwe Testament. Er is toch alleen maar sprake van één revolutie, die van zowel het Oude- en het Nieuwe Testament als die van de koran? 1)
Alle drie de boeken zijn voor een goede uitleg van elkaar afhankelijk. En dat is dan geen dogmatische uitleg, want daartegen stelde Mohammed zich juist teweer. Dat is er een vanuit Tora en de Profeten, die bij Grunberg missen.

Iemand zei ter afsluiting van deze cursusochtend, dat hij de Grunbergbijbel ter hand ging nemen. Ik ging verder met ‘een verklaring van het boek Job’, zoals de ondertitel van het nieuwe boek van Dick Boer luidt. Ik stuitte in dit boek, Job redt de NAAM, op een schitterend hoofdstuk onder de titel ‘Twistgesprek: de evolutietheorie van de kameraden tegenover Jobs vasthouden aan de revolutie’ (p. 60-64). Wéér dat begrip ‘revolutie’. Elders in het boek noemt Boer dit: ‘een exodus, een revolutie’ (p. 141). En wéér die eenheid van Oude- en Nieuwe Testament. De koran blijft hier overigens buiten beeld.

Genade
Dick Boer wijst op het protestantse adagium sola gratia (genade alleen). Mijn vader nam het vaak in de mond en het raakte mij elke keer diep wanneer hij dat zei. Boer stelt echter, dat het uit elkaar rukken van Tora doen en het ‘door het genade alleen’, ten diepste anti-joods is. Ik schrok ervan, maar als je het tot je door laat dringen, is het ontegenzeggelijk waar, net zoals er maar één revolutie is. Deels waar, maar daar kom ik nog op.2)

God ‘geeft Tora’, schrijft Boer, ‘opdat deze gedaan wordt, niet uit eigenbelang maar in het belang van de verworpenen der aarde die uit de Tora naar de vrijheid geleid zullen worden’. Aan het begin staat het geschenk van de Tora, aan het eind het doel van de Tora. ‘Daar tussenin, in de tussentijd, komt het op het doen aan’. De auteur benadrukt op het eind van zijn boek, dat het sola gratia ‘geen eenzijdige daad van God [is], geheel los van het doen van de mens’ (p. 194). Je moet Tora doen, maar je kunt – denk ik – ook teveel van jezelf eisen.

Genade is inderdaad een werkwoord, maar het is en blijft wel een troostend woord voor als je tekort schiet in dat arbeiden op de akker van de Heer. Je ervaart – volgens ds. Johan Visser, predikant van de Noorderkerk in Amsterdam in een interview met Matthijs Hoogenboom (op de website van de Protestantse Kerk Amsterdam, 6 mei jl.) – ‘dat iets van goedheid je wordt toegeworpen. (…) Er zit ook iets van het [joodse] gein in, (…) dat al ons streven en drukdoenerij doorbreekt en relativeert. Een onverdiende vreugde die over je komt. Volgens mij is dat ergens de kern van geloven’.
Of – misschien – één van de kernen, zoals een ei soms twee dooiers kan hebben: exodus/revolutie én genade.

1) ‘Een stille revolutie’ noemde ds. J.H. Uytenbogaardt het tijdens zijn preek op Eerste Pinksterdag in de Bethelkerk in Amsterdam: de voetwassing op Witte Donderdag. En hij refereerde aan het Taizélied Ubi caritas uit Taizé: ‘Ubi caritas et amor / ubi caritas, Deus ibi est’ (‘Waar vriendschap en liefde is, daar is God’, Lied 568 uit het Liedboek).
2) In dit verband wijs ik ook op de uitleg die Max Brod gaf aan de roman Het slot van Franz Kafka: als beeld van Gods genade, die de mens niet door eigen inspanning kan verwerven.

Ludo Abicht – Desalniettemin

Desalniettemin : over Joodse wijsheid en humor / Ludo Abicht. – Antwerpen ; Amsterdam : Houtekiet, [2020]. – 243 pagina’s ; 21 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-892485-7-2

De auteur behandelt om te beginnen in chronologische volgorde uitgebreid de joodse
wijsheid, van Tora (de vijf boeken van Mozes), Talmoed en Kabbala tot Chassidisme. Daarna beschrijft hij korter ‘de vrolijke wijsheid’ ervan, om ten slotte de politieke dimensie van beide, joodse wijsheid en humor, te bespreken. Dat wil zeggen in zijn anarchistische vorm, want dat is volgens hem de hoogste vorm. Elk onderdeel wordt gelardeerd met sprekende voorbeelden. Ludo Abicht is een Vlaamse filosoof, ex-Jezuïet, humanist en germanist die een aantal boeken over onder meer het jodendom schreef. ‘Desalniettemin’ slaat op een kritische houding, interpretatie en herinterpretatie binnen de joodse wijsheid en filosofie. Hij springt helaas wat van de hak op de tak, zodat niet alles even goed uit de verf komt. Met bibliografie van voornamelijk niet-Nederlandstalige literatuur.
De insteek van dit boek is origineel, maar wie primair meer over joodse wijsheid wil weten, kan beter terecht bij de boeken van bijvoorbeeld Sjef Laenen.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Psalmen proeven

Het is natuurlijk niet meteen een boek dat vraagt om een recensie, Laat mij maar zingen. Psalmen na geschreven van Gert Bremer. Zo persoonlijk als hij alle 150 psalmen ‘omtaalde’. Maar toch zijn er in meer technische zin best wel wat vragen, wat vraagtekens bij te plaatsen, bij dat mooi uitgegeven, spirituele boek met leeslint van de musicus die van 2006-2017 woonde in de Cisterciënzer Abdij Maria Toevlucht in Zundert. Dat doe ik hier puntsgewijs, al proevend van verschillende psalmen.

 

Gemeente
Laat ik om te beginnen zeggen, dat veel me aan de 150 psalmen vrij van Huub Oosterhuis doet denken. Bijvoorbeeld in de keuze van het vaak terugkerende begrip ‘gemeente’, zoals in Psalm 100:

De Ene is de God die ons tot gemeente maakt.

Daarbij moet ik toch even slikken, want dat is wel erg vrij – zowel van Oosterhuis als van Bremer, want in de Statenvertaling staat: ‘de schapen Zijner weide’, en in de Nieuwe Bijbelvertaling (vaak gewraakt, maar wat mij betreft niet aangaande de Psalmen en Jesaja): ‘de kudde die hij weidt’. Natuurlijk, gemeente kom je ook in het Hebreeuws tegen (kehilla, קהילה ), maar dat woord laten we meestal staan en heeft niet de sfeer van wat wij in Nederland onder een kerkelijke gemeente verstaan (‘Gemeente van Jezus Christus’). Op andere plaatsen vertaalt Oosterhuis (in tegenstelling tot Bremer, die het bij ‘gemeente’ houdt) eerder ‘uw huis’ (Psalm 26).
Kortom: is hier niet sprake van toe-eigening? Zelfs zo ver, dat Berger aan een psalm (Psalm 90) de kerkverlating toevoegt … Dat mag, want dat staat los van de psalmtekst zelf, zijn eigen korte overdenking die, cursief, op elke psalm volgt.
De vraag is: hoe doe je, los hiervan, rechtd aan de bron van de psalmen, die zowel door joden als christenen worden gelezen? Door wie wordt je uitgenodigd? Door de joden – om mee te lezen. Zij zijn het die je in, en met deze teksten, gezeggen.

Joodse elementen
Er zijn wel meer joodse elementen die zijn weggevallen, zoals in Psalm 92 en 93, waar de tiensnarige harp sec ‘harp’ is geworden. Dat is jammer, want daarmee valt ook een lading weg.
Maar er zijn gelukkig ook zinnen die een houvast bieden, zoals

Tora leeft immers in hun hart.

Soms blijft Bremer dicht bij het origineel, zoals in Psalm 75, waar sprake is van een ‘hoorn’ van de kop van een dier, waar in andere vertalingen trots staat of hoorn als instrument (de ramshoorn).

Mooi
Ik lees – laat dat duidelijk zijn – veel mooie psalmen, zoals 84, 91 en 130. In de eerste staat ‘Omvleugelde’ voor God en in die laatste psalm staat ‘Volstrekte’ voor HEER en de vraag of Jij (die HEER) in de afgrond is, zoals Lloyd Haft ambigue herdichtte:

Waar ik u aanroep is diepte.

Ook meerduidig is een vertaling als in Psalm 38, waarin de pest niet letterlijk maar figuurlijk is opgevat:

… vrienden mijden mij als de pest.

Mystiek
Kenmerkend voor Bergers omtaling is ook een zekere mystieke ondertoon. In Psalm 130 heeft hij het bijvoorbeeld over ‘Ziel in mij, zegen de Ene’ voor de Godsnaam, het ‘Gij zijt Gij’ en het ‘gedachte bent u nu in Mij’ (Oosterhuis). Waar de eigenschappen van God aan worden gehangen: ‘Erbarmend, Genadig, Lankmoedig, Rijk aan liefde, Rijk aan trouw’. Met aanhalingstekens, want intertekstueel. Een punt dat straks nog terugkomt.

Theologisch
Soms proef ik een theologie die wat achterhaald lijkt, zoals in Psalm 84, waarin de vraag wordt gesteld of het gaat om

dit wachten, dit niet weten,
dit tussenruim in mijn bestaan.

Gaat het niet eerder om ver-wachten, niet in een tussenruim, maar hier op aarde, in het hier-en-nu, waar het moet gebeuren? Gaat God boven tijd en ruimte uit (Psalm 92 en 93), of doet Hij er juist inbreuk in? Of is dat weer te Barthiaans? Je kunt, en je mag, er van mening over verschillen.
Ook in een vertaling als Psalm 46 staat een Godsgeloof dat gedateerd overkomt. Hierin gaat het over het wankelen der aarde, maar toch niet als God zich verheft? Dat staat er denk ik niet, en je moet het er ook niet in willen leggen.
Toch spreekt er uit sommige psalmen ook een hedendaagse twijfel die je mee kunt voelen. Mooi is bijvoorbeeld:

Niet vanzelfsprekend blijf ik zingen van Jou,
want niet te rijmen zijn Jouw grond en afgrond.

Soms staan er ook letterlijk vraagtekens in plaats van uitroeptekens. Bijvoorbeeld in Psalm 15, volgens een predikant die ik onlangs hoorde een samenvatting van het geloof. Dit valt Lloyd Haft zwaar (‘Zwaar ligt het woord’) en Berger vraagt of hij het waard is, ‘jouw tent?’
Van deze tijd is ook een vertaling als ‘heelheid van God’ (Psalm 50), waar de Statenvertaling ‘Gods heil’ geeft.

Nadenken en troost
Veel teksten geven niet alleen manna om te overdenken, maar ook stof om over na te denken of bieden troost. Neem bijvoorbeeld Psalm 115: ‘Ze hebben een neus maar kunnen niet ruiken’  wordt bij Bremer:

hun neus ademt geen wierook

En ja, de joden kenden het rookoffer. De titel van Bremers boek komt overigens uit deze psalm.
Om over na te denken is Psalm 16. Berger heeft het over God die mij niet laat vallen in het niets, waar vaak wordt gezegd, intertekstueel, dat God mij niet anders laat vallen dan in Zijn hand, zoals in het lied van Arno Pötzsch:

Je kunt niet dieper vallen
dan louter in Gods hand

Troost kun je vinden in een psalm als Psalm 73:

Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn
lichaam, de rots van mijn bestaan,
al wat ik heb, is God, nu en altijd.

Of in de bewerking van Lloyd Haft:

Want: U bent niet in hun woorden
maar waar woorden niet meer zijn.

Woorden (!) om in je hart te bewaren. En daar lijkt het Berger toch ook vooral om te doen. Ik ga verder proeven.

Gert Bremer: Laat mij maar zingen. Psalmen na geschreven. Uitg. Abdij van Berne, 2018. ISBN 9789089722362. 288 pagina’s € 24,90

Sindsdien bestaat het verhaal – Jozef en zijn broers (III)

Ter voorbereiding op de cursus Thomas Mann: Jozef en zijn broers ben ik begonnen deze vierdelige romancyclus te lezen. Gelukkig bestaat er van dit magnum opus van 1328 pagina’s, geschreven tussen 1933-1943, inmiddels een Nederlandse vertaling van Thijs Pollmann. ‘Het is een project’ om dit te lezen, zoals degene zei die mij in 2006 op het spoor van de Duitse grootmeester zette; het jaar waarin ik maar meteen Manns woning in Lübeck bezocht. Telkens wanneer ik een deel uit de cyclus uit heb, zal ik in een blog één element eruit weergeven dat mij in het bijzonder heeft geraakt. Hierbij de derde, naar aanleiding van Jozef in Egypte.

1.
Afgelopen donderdag bracht één van de deelnemers aan de Talmoedgroep van het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) het denken van de Franse filosoof Alain Badiou (foto boven) in.[1] In zijn denken staan drie kernwoorden centraal: evenement (gebeurtenis), waarheid en trouw. Deze drie kernwoorden bij Badiou houden de domeinen bij elkaar waarover hij schrijft: politiek, kunst, wetenschap en liefde.
Evenement staat bij deze denker voor een belangrijke gebeurtenis die inbreekt in tijd en ruimte, zonder dat degene die het overkomt er controle over heeft. Een gebeuren dat in het leven ingrijpt en er een spoor door trekt. Het is een omwenteling die tot denken aanzet. En als het goed is volgens Badiou aan het werk zet. Niet in de laatste plaats door er over te vertellen; het gaat hem om historisch besef.

2.
’s Avonds las ik verder in een boekje dat ik rondom deze Talmoedgroep momenteel lees: Zappen door de Talmoed van Leo Mock. Het viel mij op dat wat hij onder het kopje Openbaring schrijft, sterk verwant is aan het denken van Badiou: ‘In de Tora is de Openbaring op de Sinaï een belangrijke, maar eenmalige gebeurtenis [evenement, EvS]. Deze moet van geslacht tot geslacht overgeleverd worden door het verhaal steeds weer te vertellen en de Tora in acht te nemen.’

3.
Op zaterdagmiddag woonde ik voor de vijfde keer een Leescafé in de Openbare Bibliotheek bij, gegeven door de zusjes Eva en Renee Kelder. Het thema was dit keer ‘het perspectief’ van waaruit je schrijft: het ik-personage, een hij/zij invalshoek of vanuit de alwetende verteller. Eva schrijft vanuit het ik-perspectief (het meest dichtbij), Renee vanuit hij/zij (afstandelijker en wellicht meer mogelijkheden biedend).
’s Avonds las ik verder in het boek waar ik al eerder over blogde: Jozef en zijn broers van Thomas Mann. Inmiddels ben ik in deel drie, en trof daar een alinea aan die bovenstaande drie elementen (het denken van Badiou, de aantekening van Mock bij de Talmoed en het vertelperspectief dat in het Leescafé aan de orde kwam) lijkt samen te vatten, over de tijd heen (p. 611, in de vertaling van Thijs Pollmann):

‘Kennen wij ons verhaal of kennen wij ons verhaal niet? Is het behoorlijk en beantwoordt het aan de essentie van een verhaal dat de verteller open en bloot de data en feiten volgens bepaalde overwegingen en gevolgtrekkingen betekent? Moet de verteller op een andere manier aanwezig zijn dan als een anonieme bron van de vertelde, eigenlijk zichzelf vertellende geschiedenis, waarin alles vanzelf spreekt, zo en niet anders, zonder twijfel en zeker? De verteller, zal men zeggen, moet één zijn met zijn verhaal en er niet berekenend en bewijzend buiten staan. – Maar hoe is dat nu met God, die door Abram tevoorschijn werd gedacht en herkend? [zie mijn eerdere blog hierover, EvS]. Hij is in het vuur, maar is geen vuur. Hij is dus tegelijk erin en erbuiten. Het zijn echt twee verschillende dingen: een ding zijn en naar dat ding kijken. Maar toch zijn er niveaus en sferen waar beide tegelijk plaatsvinden: de verteller is weliswaar in het verhaal maar hij is niet het verhaal; hij is de ruimte ervan, maar het verhaal is niet zijn ruimte want dat heeft ook een bestaan daarbuiten, en door een andere positie in te nemen creëert hij voor zichzelf de mogelijkheid dat nader te onderzoeken. Nooit zijn wij eropuit geweest de illusie te wekken dat wij de oerbron van het verhaal van Jozef zijn. Voordat iemand het vertelde, gebeurde het; het ontsproot aan dezelfde bron waar alle gebeurtenissen uit voortkomen, en vertelde al gebeurend zichzelf. Sindsdien bestaat het verhaal, iedereen kent het of denkt het te kennen, want heel vaak gaat het maar om een oppervlakkige, een vluchtige vorm van kennis, waarvan men zich nauwelijks rekenschap geeft. Honderdmaal is het verhaal al verteld in evenzoveel vormen. Hier en nu krijgt het een vorm waarin het over zichzelf reflecteert en zich herinnert hoe het toen eigenlijk precies en echt is gegaan, zonder het dus én voortgang vindt én zichzelf bespreekt.’

[1] De alinea’s over het denken van Badiou ontleen ik aan een lezing die ik over hem heb gegeven voor een leerhuis van Tenach & Evangelie (13 mei 2008, Thomaskerk Amsterdam).

René Süss 75 jaar

rené süssRené Süss (1939) beoefent als jood de christelijke theologie. Sinds zijn afscheid van de kerk in 1999 en zijn regelmatige bezoeken aan de synagoge in Amsterdam-West doet hij, in zijn woorden, aan ‘lijmpogingen’, d.w.z. plaksels ofwel collages, geïnspireerd door teksten en een tentoonstelling met werk van Kurt Schwitters.

Het is overwegend vrij werk, zoals dat in 2007 te zien was in de Amsterdamse Amstelkerk: kleurige, maar ook tere collages die aan Redon doen denken: Op naar het licht en Après le déluge. In 2007 gaf Süss in eigen beheer een boekje uit met eigen vertalingen, toelichtingen en collages van en bij gedichten van Paul Celan: Nachtgewaden.

‘Zijn gedichten moet je niet door metaforen weg verklaren. Zijn leven is vergald door plagiaatbeschuldigingen van Claire Goll die hem kapot heeft gemaakt, terwijl iemand als de dichteres Rose Ausländer heeft aangetoond dat het beeld van de Schwarze Milch in het joodse denken juist iets gemeenschappelijks is. Zijn correspondentie met Ingeborg Bachmann is eindelijk vrijgegeven. Die werpt meer licht op zijn metaforen. Het is zoals Celan zelf zei: “Lezen, lezen en het begrip komt vanzelf”.’

Wat de ‘lijmpogingen’ van Süss zelf betreft zou je hierop doordenkend, kunnen zeggen: kijken, kijken en het begrip komt vanzelf. Ter gelegenheid van zijn 75e verjaardag, publiceerde hij vijfentwintig droosjes (korte toelichtingen bij de Toralezingen van de week) onder de titel Sjabat Sjalom die deels werden gehouden in de Sjoel-West te Amsterdam. Inclusief enkele collages uit de serie L’univers des boîtes. Misschien vormen deze droosjes, zoals één van de sprekers tijdens het feestje ter gelegenheid van deze verjaardag zei, de synthese van Süss werk met christelijke theologie enerzijds en joodse theologie anderzijds.

Gebaseerd op een artikel o.d.t. ‘De sleutel en de spelregels van Paul Celan’ in Mens en melodie, jrg. 64 nr. 2 (2009), p. 23-25.

De negende: een vuur

BeethovenVolgens dirigent Jan Willem de Vriend herken je in de Negende symfonie van Beethoven ‘stoomketels en oplaaiend vuur’ (NTR Podium, 16 februari 2014). Iván Fischer herkent er ook vuur in, maar dat is wel een heel ander vuur: de vonken van vóór de schepping, zelfs van voor de chaos (tohoe wabohoe) die Haydn volgens hem wat naïef schildert aan het begin van zijn oratorium Die Schöpfung en waar Leo Vroman aan refereerde in zijn laatste gedicht:

 Waar zal die laaiende gestalte
van mij dan uit bestaan
en waar kwam die al te late
eerste vonk vandaan?

Het is de Ein Sof, om in kabbalistische termen te spreken. Misschien is het nog kosmische muziek (de harmonie der sferen), maar dat laat Fischer in zijn gesprek met Hans Haffmans voorafgaand aan het concert met het Koninklijk Concertgebouworkest op 20 februari 2014 in het midden. Eigenlijk is de Negende volgens hem namelijk helemáál geen muziek meer, maar de muziek voorbij: een opdracht (mitswa) aan de wereld die daarna in muziek niet meer is geëvenaard. De muziek hierna probeert het technische, het apparaat (solisten, koor en orkest) over te nemen en te overtreffen, zoals in de Achtste symfonie van Mahler, maar heeft de spirituele boodschap volgens Fischer niet opgepakt. Haffmans probeerde het nog even met Wagner, maar werd resoluut onderbroken: nee, die (zeker) niet.

Wat is dan die boodschap volgens Fischer? Dat is er één van vreugde. ‘Alle Menschen werden Brüder’ is duidelijk maar aan de ene kant te groot en leidt aan de andere kant, als het te klein wordt gemaakt, tot nationalisme.

Ik moest hierbij onwillekeurig denken aan de uitleg die ds. Jessa van der Vaart een kleine week eerder, op 16 februari in de Amsterdamse Oude Kerk gaf van Matthëus 5 vers 17-26. Het gaat in de (beruchte) zinsnede ‘Maar ik zeg u’ om het zoeken naar het kleine. Dat we niet mogen moorden weten we evengoed als dat we broeders (en zusters) van elkaar moeten zijn, maar het gaat om het haalbare: zwijg je broeders en zusters bijvoorbeeld niet dood. Beleef vreugde aan elkaar. En zoals altijd legde het Nieuwe Testament (Jessa van der Vaart) hier het Oude, de Tora (Iván Fischer) uit. Met de bijbel en Beethoven in de hand en het oor.

Tussen Advent en Nieuwjaar van de bomen

Aleph“Er bestaat een boom”, schreef Andreas Burnier in haar roman De wereld is van glas, “waarvan de wortels onzichtbaar zijn verborgen in de onpeilbare diepten van de hemel en waarvan de takken en de kruin zijn gericht op de aarde” (p. 111). Het is dezelfde vergelijking waarover rabbijn Yehuda Aschkenasy schreef: “Zoals de Tora vanuit de hemel zijn takken naar de aarde strekt, zo zoekt de mens [adam, vS] vanuit de aarde [adama, vS] zijn wortels in de hemel” (in: Tenachon, Over de joodse feesten, p. 162).

Het is als de kleine installatie Verstärker (1993) van Walter Dahn (geb. 1954) die ik eens in het Stedelijk Museum in Amsterdam zag: een mini-hoorn van een 78-toeren platenspeler waarop een klein boompje was gemonteerd, dat het uit leek te schreeuwen, de nagenoeg kale takken als armen naar de hemel gericht. Zo is het beeld van de boom klank geworden, zoals de mensen op het doopvont van Beukelman in de Laurenskerk in Rotterdam (1960).

Misschien geeft de letter ‘alef’, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet (zie afb.) de verbinding tussen die boom van Burnier en Aschkenasy en die van Dahn: één been stevig op de grond en één arm naar de hemel gericht, de kruin in de aarde en de wortel in de hemel? Hoopvol de Messias tegemoet, zonder te verzaken dat je het – zoals op het doopvont in Rotterdam? – moet uitschreeuwen vanwege de nood van de wereld. Zoals Jacob Lekkerkerker op tweede adventszondag in de Oude Kerk van Amsterdam de dienst besloot met het orgelkoraal Nun komm’ der Heiden Heiland van Buxtehude, en Jos van der Kooy het Braambosgebed aan de vooravond ervan met Bachs orgelkoraal Ich ruf’ zu dir, Herr Jesu Christ BWV 629.

Zwijgen bij volle maan

Zwijgen bij volle maanHet boek ‘Zwijgen bij volle maan’ van Hendrik Vreekamp kan als reisgids dienen. Letterlijk, vanwege de ondertitel: Veluwse verkenningen. En figuurlijk, als een innerlijke reis, vanwege het vervolg: van Edda, Evangelie en Tora.

Verkenningen
Zoals het bij elke reisgids gaat, is het goed toch bij elke verkenning eerst het VVV binnen te lopen. Dit kan (het boek dateert uit 2003) tot mooie aanvullingen leiden: de synagoge van Elburg is inmiddels een klein museum, de voormalige synagoge van Hattem niet langer een kantoor maar een toegankelijke winkel waar de eigenares zich van de oorspronkelijke bestemming bewust is en – o grote vreugde! – de synagoge in Dieren is niet langer een kerk maar krijgt de oorspronkelijke bestemming terug. Het huis van de familie Hamburger, Holkerstraat 9 in Nijkerk tenslotte is inmiddels een winkel, maar ook dáár kom je gaandeweg wel achter.

Kuieren
Gaandeweg wil zeggen: al kuierend, zoals Anne van der Meiden het vanuit zijn Twentse achtergrond zou noemen. En – gebiedt de eerlijkheid te zeggen – in ons geval ook veel met de auto. Met een rooms-katholieke vriendin probeerde ik in de loop van een vakantie op het spoor te komen van wat de schrijver wil zeggen. Al kuierend van gedachten wisselen en alles van verschillende kanten proberen te bekijken, zoals Van der Meiden het woord ‘kuieren’ – dat méér is dan wandelen – invult. Met enkele waardevolle ‘uitstapjes’ buiten het boek om, zoals Het Verscholen (of Verborgen) Dorp, enkele gereconstrueerde ondergrondse hutten zoals ze in 1943-1944 aan in het totaal zo’n 100 onderduikers in de buurt van Vierhouten onderdak gaven.
De reis werkte uiteindelijk op twee fronten door: van het midden naar de rand en van het einde naar het begin.

In het midden
In het midden van de Veluwe ligt het Kootwijkerzand. Niet alleen als een Heilige der heiligen, als een plaats die ons niet is gegeven (p. 267), maar ook als het lege midden zoals beschreven in het boek ‘Het geheim van het lege midden’ van Theo Witvliet: waar de dialoog tussen Edda (Miskotte!), Evangelie en Tora, heiden, christen en jood plaatsvindt, zonder de stokken en zwaarden van de kruistochten en in (letterlijk) alle openheid.
Dat wij tussen twee haakjes het Kootwijkerzand alleen in een glimp door het autoraam zagen, en er verder omheen zijn gereden, zoals Jelle Brandt Corstius eens beschreef de Merapinvulkaan tot op een paar kilometer te zijn genaderd en zonder bezichtiging terugkeerde, is haast symbolisch.

Aan de rand
Wonderlijk genoeg ligt de kerk in Hattem – in tegenstelling tot wat Vreekamp meent (p. 148) – net als die in Elburg níet in het midden maar aan de rand, wat het verhaal nog spannender maakt. Want dáár hoort de kerk: aan wat cultuurwetenschapper en econoom David Hamers in zijn boek ‘Niemandsland’ de rafelranden van de stad noemt, tussen stad en platteland, legaal en illegaal, formeel en informeel.
Ook Hamers vraagt ons mee te kuieren op zijn tochten, van het midden waar politiek (en kerk) het voor het zeggen denken te hebben, naar de rand, en terug naar het (lege) midden dat daardoor is veranderd en tot bescheidenheid maant.

Vanuit het einde naar het begin
De tweede beweging is het denken ‘vanuit het einde, vanuit een houvast achter de horizon’ (p. 267). Vanuit Pinksteren. En daarmee haalt Vreekamp de pneuma-theologie aan, die uitgaat van de geest en niet – zoals de logos-theologie – vanuit Christus.
Is het verwonderlijk dat ook het denken van iemand als Dorothee Sölle, die altijd te vinden was aan de rafelranden van de samenleving, zich juist ná haar diepgaandere kennismaking met het jodendom ook in deze richting begon te bewegen?
Als je het boek van Hendrik Vreekamp uit hebt, en het weer opnieuw begint te lezen, zoals in de synagoge tijdens het Slotfeest/Simchath Tora (Vreugde van de Leer) waarmee het Loofhuttenfeest wordt afgesloten wordt gedaan, begin je weer met (het hoofdstuk over) Genesis 1. Bij de tweede keer lezen wordt dan duidelijk dat de schepping en de natuur van de Veluwe niet mogen worden verwisseld.

De overweldigend mooie natuur hebben wij ervaren, na Pinksteren, zoals Vreekamp dat vooral in de tijd van het Loofhuttenfeest heeft gedaan. Naar de barensweeën van de schepping moet vooral worden geluisterd, als een opdracht haar niet te vernietigen maar te helpen voltooien. Zoals de christen naar de heiden en jood moet luisteren.

Zó rijk is het boek, dat dit gaandeweg allemaal wordt opgeroepen. Een boek om te lezen en te herlezen. En al keuvelend na te reizen. Fysiek en figuurlijk. En op z’n tijd ook weten te zwijgen, want

            Diep in het Heidens gat,
            begraven ligt een schat.
            Wie hem bij volle maan weet uit te spitten
            en daarbij zwijgen kan, zal hem bezitten (p. 117).

Aan de vooravond van het verschijnen van het derde deel uit de “Veluwe-trilogie” van Hendrik Vreekamp.