Zinnen rijgen, lezen en interpreteren

Bij sommige cursussen geeft de filosoof en neerlandicus Carolien van Welij aan de deelnemers de opdracht een denker die zij heeft behandeld een week op je schouder mee te nemen en alles door diens ogen te bekijken. Dat zei ze niet bij de filosofische leesclub ‘Ken jezelf’ voor de Volksuniversiteit in Amsterdam – die ik momenteel volg -, maar het ging eigenlijk vanzelf dat ik het wél deed. Daar gaan we; als het ware een Jaarthema dat ik in een week prop.

Vrijdag 2 februari 2024  – Genieten
De filosoof is Michel de Montaigne (1533-1592). Een van zijn (in dit geval epicuristische) ideeën is: Geniet van het leven. Met mate. Dat is volgens hem het doel van het leven.

Een andere, Amerikaanse filosoof, Steven Nadler – bij wie ik het genoegen heb gehad een cursus over in dit geval Spinoza te volgen – zei in een interview met Laura de Jong (in: de Volkskrant) over Frans Hals, de schilder over wie hij recent een boek publiceerde: ‘En dan is er de manier waarop Hals de mensen laat poseren. Ze zijn ontspannen, ze leunen achterover in een stoel of drinken een glas wijn.’ Met andere woorden: ze genieten.

Paul Auster legt in de roman Baumgartner – die mij via enkele tweets werd aanbevolen (over kennen gesproken; anderen kennen je smaak soms goed!) – zijn hoofdpersoon de volgende woorden in de mond: ‘De eerste fraaie lentedag – de mooiste dag van het jaar. Laten we ervan genieten zolang het nog kan’ (p. 9).

Zaterdag 3 februari 2024 – Interpreteren
Als een estafettestokje neem ik ‘genieten’ mee naar de zaterdag. Het komt namelijk eveneens langs in een interview van Lorianne van Gelder met danser Timothy van Poucke, eerste solist bij Het Nationale Ballet: ‘Ik wil volop genieten van mijn tijd hier’ (in: het Parool, PS, p. 19).

Maar er is bij hem ook angst voor blessures, die ‘best somber maken. Maar ook daarop reageer ik op een milde manier op’ (p.16). Zoals Montaigne dat op verschillende niveaus deed: op zijn nierstenen – op ouderdom – op het idee van de dood.

Nog een Montaignewoord naast genieten en mildheid komt deze zaterdag voorbij: interpreteren.[1] En wel in de introductie tot PS van Roos Schlikker in verband met de ziekte (porstaatkanker) van haar vader: ‘Informeren, interpreteren, accepteren; wie ziek wordt moet zich een hoop vaardigheden eigen maken’ (p. 11). Montaigne kon het, al was hij volgens sommige mensen in de leesclub soms wel eens een beetje exhibitionistisch in dat verband.

Zondag 4 februari 2024 – Mild
Het woord dat mij zondag begeleidt is het woord ‘mild’. Oftewel in het Vlaams het mooie werkwoord ‘milderen’ (verzachten). Dat lees ik in de zondagse Nieuwsbrief van de website Meander, het literaire e-magazine voor Nederlandstalige poëzie. Marc Bruynsereade bezigde het in zijn recensie van de bundel Inventaris van Geert Van Istendael (Uitgeverij P): ‘De visie die enige zaken mildert’. Een bundel die is ‘gekruid met een toets relativeringsvermogen’.
Ook dat was Montaigne eigen, al omschrijft Carel Peeters hem (om nog een citaat van stal te halen) als ‘de eerste cultuurrelativist’ en ‘een religierelativist’ (in: Vrij Nederland, 24 januari 2004, p. 56), waar ik zo mijn twijfels bij heb.[2]

Ik sta even stil bij het laatste: religierelativist. Tijdens de eerste bijeenkomst van de filosofische leesclub kwam de vraag naar voren of Montaigne christelijk was. We kwamen erop uit, dat hij een humanist moet zijn geweest die in een tijd leefde die nog was doordesemd met het christelijk geloof, dus dat hij daar ongetwijfeld veel van meekreeg of misschien als dekmantel gebruikte. Later kwam zijn werk immers op de Index.
Opvallend is dan wél weer dat de Humanistische Canon hem, net als andere renaissancehumanisten (Coornhert, Erasmus, Pico della Mirandola en Petrarca) ‘een overtuigd christen’ noemt …[3]

Coornhert (zie foto hierboven) is tussen twee haakjes de naam die ik noemde toen we aan ’t begin van de cursus om beurten moesten aangeven welk boek grote indruk op ons heeft gemaakt. Dat was voor mij een boek van Coornhert, aanbevolen door mijn docente Nederlands op het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam, mevrouw Messie. Ongetwijfeld iemand met mensenkennis dus.

Maandag 5 februari 2024 – Vriendschap
Ik lees verder in Austers roman Baumgartner en ben inmiddels aangekomen bij het hoofdstuk over de dood van zijn vrouw Anna. Baumgartner vertoefde ‘in een onbestemde innerlijke ruimte (…), waardoor hij iemand geworden was die alle tijd van de wereld had’ (p. 51).

Het zijn zinsneden die mij in gedachten terugvoeren naar wat Montaigne in zijn beroemde essay Over vriendschap schreef over de dood van zijn hartsvriend Etienne de La Bóetie (in 1563). Hij had het ook over alle tijd van de wereld, want met de bedrijfsvoering van zijn kasteel bij Bordeaux en de landerijen eromheen bemoeide hij zich niet of nauwelijks schijnt.

Dinsdag 6 februari 2024 – Boeken
In De Groene Amsterdammer van 1 februari 2024 staat (op p. 61) een recensie die Jan Postma schreef over de expositie Lifelines van Handan Tufan (in het Amsterdam Museum, tot 25 februari 2024). Die levenslijnen zijn boeken, zoals ze dat ook waren voor Montaigne. Carolien van Welij vertelt dat een wetenschapper aan de hand van citaten bezig is of was op papier de collectie boeken van Montaigne te reconstrueren.

Boeken die iemand las wekken hem weer tot leven. Maar zijn boekenkasten kerkhoven, zoals Postma schrijft? Dan zouden doorgeredeneerd de citaten die Montaigne op de balken in zijn torenkamer van zijn kasteel schreef grafschriften zijn. Ik weiger dat te geloven. Boeken en citaten maken dat iemand doorleeft in het nageslacht.

Om nog even na te genieten, doe ik nogmaals een duik in mijn boekenkast naar wat er van en over Montaigne in staat. Eén van de boekjes (in de serie Kleine klassieken van Boom) is het essay Over boeken. Over boekenwijsheid was Montaigne dubbel. Hij zocht aan de ene kant naar boeken die hem iets konden vertellen over zichzelf, leven en de dood. Aan de andere kant zocht hij die kennis in ervaring.

Die tegenspraak is typerend voor Montaigne. Misschien moet je ook hier, net als ten aanzien van het hiervoor genoemde punt relativisme zeggen: hij zoekt het in de dialoog. Met andere culturen en godsdiensten, met boeken en uiteindelijk na de dood van zijn vriend met zichzelf (dialogue intérieur las ik ergens).

Woensdag 6 februari 2024 – Que sais-je?
Het heeft heel lang geduurd alvorens ik door had dat de titel van die schitterende reeks boekjes Que sais-je? afkomstig is van Montaigne. Het is diens levensmotto: ‘Wat weet ik?’ Of – schrijft de filosofe Tinneke Beeckman in haar boek Ken jezelf (Boom) dat we als leesclub voor de volgende bijeenkomst gaan lezen – ‘Wat weet ik zeker? Is er wel iets wat ik echt zeker weet?’ Ook schrijft ze op dezelfde pagina (p. 55) even verderop dat we net als de Franse filosoof in gesprek moeten gaan met onszelf, ‘in (…) discussie met anderen, door te lezen, samen te overleggen en zelf kritisch na te denken’.

Donderdag 7 februari 2024 – Gevangeniscel en torenkamer
De hoofdpersoon in de roman Baumgartner van Paul Auster schrijft zoals hij het zelf noemt ‘niemendalletjes’ die hij in een la stopt en verder aan niemand laat lezen. Nu schrijft hij over een jongeman die de straf kreeg opgelegd om ‘levenslang zinnen te maken’. Hij zit in de gevangenis in de isolatievleugel en schrijft en schrijft. Erg vindt hij dat niet, want ‘het vergt grote moeite om een zin te maken, en grote moeite vereist grote concentratie, en omdat een zin onvermijdelijk moet worden gevolgd door een volgende om tot een uit zinnen opgebouwd werk te komen, is de hele dag grote concentratie vereist’ (p. 106).

Zo moet het Montaigne ongetwijfeld ook zijn vergaan. Ik kan het me, een week hem op mijn schouder meegenomen hebbend, goed voorstellen. Want ik leef ook bij zinnen rijgen, lezen en interpreteren.

[1]  Zie Kees Fens (nog zo’n leermeester van mij) in een artikel in de Volkskrant (1 december 1995) De enige prikkel tot schrijven. Die prikkel is citaten deels interpreteren en deels aan de lezer verdere interpretatie overlaten.
[2] Definitie van Amnesty International: ‘Cultuurrelativisme is het idee dat bepaalde gebruiken in andere culturen niet als schendingen van mensenrechten worden ervaren’. Voorbeelden zijn vrouwenbesnijdenis, doodstraf enz..
[3] Zie: https://humanistischecanon.nl/venster/renaissance/michel-de-montaigne-essays/

Ter nagedachtenis aan Piet Koenes

Tot het overlijden van zijn vrouw Eveline Buijs ging hij met enige regelmaat voor in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam. Daar heb ik hem een paar keer gehoord, maar contact had ik toen niet met hem.

Dat veranderde toen hij opdook bij de presentatie van mijn boekje (uitg. KokBoekencentrum) over Hendrik Vreekamp (14 juni 2019). We raakten in gesprek, Piet Koenes en ik. Over Vreekamp, die hij een keer in 2010 had geïnterviewd en aan wie hij goede herinneringen bewaarde; zijn naam werd door Eep Talstra tijdens de afscheidsdienst ook genoemd. Dat was het begin van ons (spaarzame) contact, bij de koffie na enkele diensten in de Bethelkerk in Tuindorp-Oostzaan, waar hij kerkte. En een keer bij hem thuis in Molenwijk. Ik had afgelopen winter beloofd in de lente of de zomer weer op bezoek te komen, niet wetend dat het bezoek de aanwezigheid bij zijn afscheidsdienst zou zijn, vandaag, 31 mei 2022 in diezelfde Bethelkerk; Pieter Koenes is op 23 mei 2022 overleden (‘uit de tijd gevallen, in Gods hand’ zoals ds. Bara van Pelt zei) na een val en een hersenbloeding, op de leeftijd van achtentachtig jaar.

Drieluik
Op mijn verzoek heeft hij mijn boekje gerecenseerd voor Drieluik, het blad van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord, waartoe zowel de Nieuwendammerkerk als De Ark-Bethelkerk onder vallen. Hij had er veel werk van gemaakt, vertelde hij. Het boekje tot tweemaal toe aandachtig gelezen. Hij besloot zijn recensie met de conclusie dat het boek ‘alleszins de moeite waard [is] om te lezen. Ja, om te herlezen!’

Het was niet de eerste en ook niet de laatste recensie die Piet Koenes voor Drieluik schreef. Altijd lezenswaard om te lezen, in een heldere en toegankelijke stijl. De laatste verscheen in het februarinummer van dit jaar, over het boek Maria, icoon van genade van prof. dr. Arnold Huijgen (uitg. KokBoekencentrum), het beste theologische boek van het jaar 2021.

Theologie en geschiedenis
Koenes las graag en veel. Vooral over theologie en over geschiedenis, zei hij tegen mij toen ik bij hem was en tot slot van mijn bezoek zijn boekenkamertje liet zien, een tussenkamer in zijn flat met rondom boekenkasten.
Een bezoek dat verliep zoals volgens vriend Eep Talstra meestal verliep: hij had het over zijn overleden vrouw, over de kinderen, aangetrouwde kinderen en kleinkinderen en over wat hem bezig hield. Vooral op kerkelijk gebied en theologisch terrein.
Hij vertelde hoe het zo gekomen was dat hij schreef. Al vanaf zijn twintigste deed hij dit graag, naast zijn dagelijks werk als verkoper van kantoormeubelen en -benodigdheden. Het begon in het blad van woningbouwvereniging Patrimonium en breidde zich langzamerhand uit, tot het Friesch Dagblad aan toe. Bij uitgeverij Kok is, zag ik, een bundeling verschenen van interviews die hij had gemaakt onder de titel In de kracht van de Geest (1974, zie afb.). Op yumpu.com zijn enkele van zijn interviews terug te vinden.

De Geest kwam – kenmerkend voor Piet – ook in enkele liederen terug die tijdens de afscheidsdienst werden gezongen, zoals in Lied 834:2 (vert. Ad den Besten):

Schep, God, een nieuwe geest in mij,
een geest van licht, zo klaar als Gij.

Amsterdamse kerkenwerk
Naast zijn dagelijkse- en journalistieke werk was Koenes al jong actief in het Amsterdamse kerkenwerk, vooral onder jongeren. Op zijn negentiende was hij, toch meer een stadsmens, vanuit het Groningse Warffum waar hij was geboren naar de grote stad getrokken. Hij raakte bevriend met Eep Talstra en kerkte in de Pniëlkerk. Op een gegeven moment haalde hij zijn preekconsent. Hij zou worden beroepen in Kockengen, tot men er daar achter kwam dat hij tegen kruisraketten was en het beroep introk.
Deze laatste toevoeging kende ik niet, ik had wel het verhaal op zich gehoord, met een iets ander accent. Het zou iets zijn geweest om over door te praten, net als het feit dat hij – net als ik – een bewonderaar was van Bibeb, die interviews schreef voor Vrij Nederland. Het heeft niet zo mogen zijn, maar het is zoals zijn dochter Mariska het tijdens de afscheidsdienst verwoordde goed zo. Er is hem veel leed bespaard gebleven. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

Bij de dood van Liuwe Tamminga

Op 26 april jl. overleed onverwacht de organist-klavecinist-componist Liuwe Tamminga.
Hij was organist aan de San Petronio in Bologna (zie foto), waar ik hem een keer heb horen spelen. Als componist heb ik hem een
keer ontmoet, in Parijs nota bene. Beide herinneringen bewaar ik in mijn (muzikale) geheugen.
Over dat muzikale geheugen gaat deze blog, ter nagedachtenis aan Tamminga. Zijn nagedachtenis tot zegen.

In een boek van Marli Huijer, oud-Denker des Vaderlands, staat een paragraaf over ‘Materiële cultuur.’ Het is een term die slaat op de relatie tussen mensen en voorwerpen. Aan het eind ervan stelt zij dat wanneer materieel erfgoed wordt verwoest en alle afbeeldingen ervan worden gewist, de kans bestaat dat ook de verhalen en herinneringen daaraan niet overleven.

Ik waag het een beetje te betwijfelen en moet daarbij denken aan wat me jaren geleden in Bologna overkwam. Op een zondagochtend was ik nog iets te vroeg voor het Morandimuseum openging, en liep de San Petronio binnen op het moment dat de mis begon. Als toeristen mochten we achter in de kerk naar het orgel luisteren. Ik werd bevangen door een klank die zó apart, zo uniek was, dat deze zich in mijn gehoor nestelde. Dacht ik.
Toen ik jaren later een cd van Liuwe Tamminga op de orgels in Bologna kocht, instrumenten die dateren uit 1471-1475, bleek nadat ik hem in de cd-speler had gelegd, dat de herinnering in de loop der jaren was vervormd, dat zeg maar mijn zogeheten echoïsche geheugen (auditieve geheugen) me in de steek had gelaten.

Heeft Huijer daarmee dan het gelijk aan haar kant? Zoals vaker heeft niet de filosofie maar de literatuur (deels) de wijsheid in pacht. Ruth Cole, een personage uit John Irvings Weduwe voor een jaar, troost me met de gedachte dat ‘de zuiverheid van de verbeelding boven de herinnering gaat.’ Ik heb nog altijd spijt die cd te hebben gekocht, maar deze troost rest.

Pas als de orgels in Bologna in vlammen zouden opgaan, de cd ervan niet meer af te spelen is en geen achterblijvers meer leven die erover kunnen verhalen, is de klank van de instrumenten pas echt uitgedoofd. Alsof alle registers langzaam zijn ingeduwd en de lucht uit de pijpen definitief is verdwenen. ‘Een afwezig object’ schijnt zoiets te worden genoemd, lees ik in het redactioneel van Dana Linssen in een aflevering van De Filmkrant: het niet meer met anderen kunnen delen van herinneringen aan indrukwekkende films of – in dit geval – de klank van unieke orgels en een bespeler als Liuwe Tamminga.

En dan nóg bestaat de hoop dat er een orgelbouwer opstaat die zich de unieke klank en technische zaken als de mensuur en legering van de pijpen wél herinnert, zodat hij aan de wederopbouw van de instrumenten kan beginnen, zodat ze als een Phoenix uit de as herrijzen. Net als de schrijfster Eva Meijer, die in de Jonge Schrijvers Gids van Vrij Nederland eens schreef, dat ze misschien wel begon met schrijven omdat ze alles wilde bewaren, gebeurtenissen en herinneringen. Maar het kan echt niet, zegt ze Huijer haast na. Nee – en daarom zal het een nieuw instrument worden, zoals ook schrijven volgens Meijer ‘iets nieuws maken is met wat er is.’ Bouwen met woorden. Of met orgelpijpen. En op basis van herinneringen. Misschien zit het gewoon zo.


Deze blog verscheen eerder, in een iets kortere vorm, als column op de website van Literair Nederland (26 april 2017).

Organist en klavecinist Liuwe Tamminga (67) overleden | Orgelnieuws.nl

 

Tussen leven en dood

Bas van PuttenAlles moest anders

 

Bas van Putten (geb. 1965, foto links) is vooral bekend als musicoloog/muziekjournalist. Van zijn hand verscheen onlangs het eerste deel van een biografie over Peter Schat (afb. rechts). Minder bekend is hij als een romancier en dichter die werkt aan wat je zonder meer als Gesamtkunstwerk kunt zien. De opbouw van zijn werk doet denken aan een tragedie in vijf bedrijven. T.g.v. het verschijnen van zijn biografie over Peter Schat, herplaats ik hier een eerder in Mens en melodie (nr. 3., 2009) verschenen stuk.

Prólogos
Tot de indrukwekkendste stukken die Bas van Putten schreef, behoort de ‘Prelude over macht en dood’ tot de roman De evangelist. Het gaat over de niet bij name genoemde dirigent van het Concertgebouworkest, Eduard van Beinum, die zijn eerste hoboïst, ongetwijfeld Haakon Stotijn, een pluim geeft: ‘Als je die solo nog eens zo speelt, dan blijf ik erin’ (p. 7). De ontknoping is bekend: Van Beinum stierf tijdens een orkestrepetitie. Een psycholoog zou zeggen: ‘Zelfmoord in vermomming’, aldus Van Putten (p. 10).
Het is niet vreemd dat het in De evangelist gaat om de hobosolo uit de Eerste symfonie ‘van de bewogen classicist Johannes Brahms’ (p. 7). Daarom houdt de ik-figuur in de uit vijf hoofdstukken (!) bestaande roman Drijfkracht ook van de evenwichtige muziek van Mendelssohn. ‘Zo horen we hem; niet als muziek, maar als een ideaal van leven’ (p. 27). Want om levensmotieven, al dan niet een hoger doel dienend, draait alles hier.

Párados – intochtlied
Leven en dood, emotie en ratio komen ook samen in de cantate Aus der Tiefe rufe ich BWV 131 van Joh. Seb. Bach: ‘Hoor die hobo hier. En het koor daarachter. En een bas die ook alleen zijn eigen spoor trekt. (…). Hoor dat zweven, zeg ik, kriskras door elkaar.’ (De evangelist, p. 249).
Zweven, zoals de snelle noten in de Sonate KV 381 van Mozart voor piano vierhandig, bóven de maat, ‘alsof je bijna opstijgt, zonder echt los te komen van de grond. Ergens tussen aarde en hemel’, aldus Richard Hauch, gemodelleerd naar Robert Schumann, tegen Agnes Rochlitz (naar Clara Wieck) in Nachtlied (p. 167-177). Of zoals Bas van Putten het toelichtte: ‘God op het spoor komen; zijn nabijheid voelen door muziek, die openbaring is. De spelende mens als medium tussen God en aarde. Een toestand van genade die zeldzaam is’ en tot uitdrukking komt in woorden van de psalmist die het heeft over Gods lied dat des nachts bij ons is (Ps. 42:9).

Epeisodion – een bedrijf
Zo is het centrale thema in het werk van Van Putten, als het koor in een tragedie opgekomen: leven en dood, hemel en aarde, dag en nacht, alle tinten van geluk en verdriet omvattend als in de Vierde symfonie van Bruckner die hij beschrijft in De hemelpoort, de tweede roman na het debuut Doorn (2000). Krachten die als in een tragedie tegenover elkaar staan of – aan het slot van de sterk aan Samuel Becketts toneelstuk Wachten op Godot herinnerende derde roman Almacht – in elkaar overlopen.
Dit ondoorgrondelijke boek eindigt met een transcendente ervaring, een bijna dood ervaring. De tijd versnelt, als een stretto, tot deze stil staat als op een surrealistisch schilderij van Dalí.
Almacht is, net als Vestdijks Bericht uit het hiernamaals, een ‘gedachteproef’ of ‘filosofische vertelling’ (H. Brandt Corstius) en in technische zin het eindpunt van een ontdekkingstocht: hoe ver kun je als auteur gaan in het op(t)rekken van een constructie.
Hierna wilde Van Putten weer een mooi verhaal vertellen. Niet uit conservatisme, maar als een logische scheppingsgang: hij was naar eigen zeggen ‘Ausgetaucht’ – ergens eerst doorhéén gegaan om er óverheen te kunnen komen. Dit verhaal werd Nachtlied.

Stasimon – standlied
In de nacht ligt de actie, als in een standlied van een Griekse tragedie, stil. ‘Zoals een levend mens voor dood kan liggen, zo speelt bij Brahms de dood het leven na’ (Drijfjacht, p. 173). Zoals pianist Arturo Benedetti Michelangeli en dirigent Kaiser in Drijfjacht, tijdens een uitvoering van Ravels Concert in G, ‘beiden onbeweeglijk zaten, waardoor de kleinste actie het gemoed trof als een aardschok’ (p. 32). Als het kind in het verhaal Jack (in: Vrij Nederland, 15 september 2007), het verhaal waarin een hoefijzervleermuis (symbool voor zowel het goede als het kwade) ‘zit of ligt en zwijgt en wacht op god mag weten wat’ (p. 64). En uiteindelijk in het vuur wordt gegooid – als een dilemma dat uit de weg wordt geruimd.

Éxodus – laatste bedrijf
Uiteindelijk vertelt van Putten telkens weer het verhaal van ‘een odyssee’ (Drijfjacht, p. 99), van kunst als uittocht uit het leven, als een vluchtheuvel tussen het land van de vleespotten en het land van melk en honing. Daar staan zijn personages, tussen leven en dood. Zoals Amfortas in Wagners Parsifal, die ‘niet [wilde] sterven en niet leven’ (De evangelist, p. 64). Hij kon niet anders.

Achtereenvolgens werd geciteerd uit:
De evangelist. Uitg. Contact, 2003
Drijfkracht. Uitg. De Arbeiderspers, 2006
Nachtlied. Uitg. De Arbeiderspers, 2009
De hemelpoort. Uitg Contact, 2001
Almacht. Uitg. Contact, 2002

Kunst die zin wil hebben

Marjo TalIn het kader van de tentoonstelling Componisten in Oorlogstijd (5 juni-23 augustus 2015) in de hal van het Stadsarchief van de Gemeente Amsterdam, vindt ook een serie zondagochtendconcerten plaats.Op 19 juli a.s. staan enkele vrouwelijke componisten centraal, waaronder Marjo Tal (zie afb.).

Ter gelegenheid daarvan herplaats ik daarom hier een gedeelte uit een artikel dat ik over haar schreef in Mens en melodie (nr. 7/8, 2002).

Men heeft zich erover verwonderd dat de kunstliederen en de chansons die Marjo Tal (1915-2006) componeerde uit de pen van één en dezelfde persoon konden vloeien – een eufemisme overigens voor een componiste van wie bekend is, dat haar werk moeizaam tot stand kwam. De vraag is dan gerechtvaardigd of deze verwondering meer zegt over het beeld dat anderen van haar werk hebben gevormd, of over de identiteit van de pianiste/componiste: verscheidenheid of éénheid, of éénheid in verscheidenheid?

Liederen
De toonzetting van respectievelijk de Nederlandse en de Russische liederen is bijvoorbeeld al verschillend. De Acht Engelman-liederen ademen weer, ondanks een totaal eigen idioom, een wat impressionistische sfeer: gebroken akkoorden met fijnzinnige modulaties en daarboven hier en daar een klankschildering of een blue note die het grijs-grauwe onderwerp van een lied als Wolken accentueert. De begeleiding van de liederen op Russische tekst is voller van klank, zoals de taal dat is en een Russisch orkest er in vergelijking tot een Nederlands klankideaal een warmere toon op na houdt.
Wat wél overeenkomt, is de keuze voor gedichten die enerzijds allemaal aandacht hebben voor het onspectaculaire, het alledaagse, de kleine rimpelingen in het bestaan en anderzijds juist, ín en achter dat schijnbaar alledaagse een visioen van een andere wereld doen vermoeden die onbereikbaar en onzichtbaar is (‘een kleur die ik niet zie’).

In de voorliefde voor gedichten van bijvoorbeeld Jan Engelman komt echter tegelijk een andere kant van de medaille naar voren die in de Franse chansons, die zo’n twintig jaar eerder werden geschreven, al aanwezig was. Net zoals Marjo Tal, had Jan Engelman – die zij persoonlijk kende en haar verzocht zijn gedichten van muziek te voorzien – zowel een spirituele aanleg als een duidelijk gevoel ‘in’ de wereld te staan; mystiek en engagement gaan vaak, zoals bij hen, hand in hand.

Chansons
Hoewel één van de liederen als gezegd de wolken bezingt, met donkere klanken in de linkerhand van de pianopartij, die méér is dan louter begeleiding, en één van de chansons de zon (Couplet de la rue de Bagnolet, op tekst van Robert Desnos), is het niet zo dat de chansons over het algemeen zonniger zijn. Zeker, ook hier wordt het grote weer in het kleine, het alledaagse gevonden (Paris est tout petit, op tekst van Jacques Prévert), maar dat is kenmerkend voor veel Franse literatuur.
In A Paris (ook op tekst van Prévert) worden we bijvoorbeeld door de donkere begeleiding, ostinato-figuren en modulaties mee de diepte van het leven in een grote stad ingezogen. Ruth Wolf had het mijns inziens dan ook bij het rechte eind toen zij in een artikel over Marjo Tal (in Vrij Nederland, 28 juli 1956) schreef: ‘Een Parijs dat men niet kent (ook al herkent men het onmiddellijk en niet zonder huivering), een ruwe en bittere stad vol eenzame mensen.’ Het zijn chansons, schrijft Wolf, die ‘van de toehoorder veel veronderstelt, kennis en aanvoelingsvermogen, maar ook veel eist. Men kan hier niet maar zo eventjes vriendelijk belangstellend naar gaan luisteren. Als deze kunst zin wil hebben, dan moet men zich erbij laten betrekken.’

Conclusie
Het is opvallend dat op de compact disc met muziek van Marjo Tal op het label BVHaast zowel een keuze uit haar liederen als haar chansons bevat. De tijd is er rijp voor. Het is zoals prof. dr. Rudi Laermans zijn studenten theoretische sociologie en sociologie van de cultuur aan de Katholieke Universiteit van Leuven in de voetsporen van Pierre Bourdieu leert: het is het postmodernisme dat de acceptatie van het wegvallen van de grens tussen ‘hoge’ en ‘lage’ cultuur, tussen in dit geval kunstliederen en kleinkunst, mogelijk heeft gemaakt.

http://www.patricia.dds.nl/cdsmt.html