Ter nagedachtenis aan Piet Koenes

Tot het overlijden van zijn vrouw Eveline Buijs ging hij met enige regelmaat voor in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam. Daar heb ik hem een paar keer gehoord, maar contact had ik toen niet met hem.

Dat veranderde toen hij opdook bij de presentatie van mijn boekje (uitg. KokBoekencentrum) over Hendrik Vreekamp (14 juni 2019). We raakten in gesprek, Piet Koenes en ik. Over Vreekamp, die hij een keer in 2010 had geïnterviewd en aan wie hij goede herinneringen bewaarde; zijn naam werd door Eep Talstra tijdens de afscheidsdienst ook genoemd. Dat was het begin van ons (spaarzame) contact, bij de koffie na enkele diensten in de Bethelkerk in Tuindorp-Oostzaan, waar hij kerkte. En een keer bij hem thuis in Molenwijk. Ik had afgelopen winter beloofd in de lente of de zomer weer op bezoek te komen, niet wetend dat het bezoek de aanwezigheid bij zijn afscheidsdienst zou zijn, vandaag, 31 mei 2022 in diezelfde Bethelkerk; Pieter Koenes is op 23 mei 2022 overleden (‘uit de tijd gevallen, in Gods hand’ zoals ds. Bara van Pelt zei) na een val en een hersenbloeding, op de leeftijd van achtentachtig jaar.

Drieluik
Op mijn verzoek heeft hij mijn boekje gerecenseerd voor Drieluik, het blad van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam-Noord, waartoe zowel de Nieuwendammerkerk als De Ark-Bethelkerk onder vallen. Hij had er veel werk van gemaakt, vertelde hij. Het boekje tot tweemaal toe aandachtig gelezen. Hij besloot zijn recensie met de conclusie dat het boek ‘alleszins de moeite waard [is] om te lezen. Ja, om te herlezen!’

Het was niet de eerste en ook niet de laatste recensie die Piet Koenes voor Drieluik schreef. Altijd lezenswaard om te lezen, in een heldere en toegankelijke stijl. De laatste verscheen in het februarinummer van dit jaar, over het boek Maria, icoon van genade van prof. dr. Arnold Huijgen (uitg. KokBoekencentrum), het beste theologische boek van het jaar 2021.

Theologie en geschiedenis
Koenes las graag en veel. Vooral over theologie en over geschiedenis, zei hij tegen mij toen ik bij hem was en tot slot van mijn bezoek zijn boekenkamertje liet zien, een tussenkamer in zijn flat met rondom boekenkasten.
Een bezoek dat verliep zoals volgens vriend Eep Talstra meestal verliep: hij had het over zijn overleden vrouw, over de kinderen, aangetrouwde kinderen en kleinkinderen en over wat hem bezig hield. Vooral op kerkelijk gebied en theologisch terrein.
Hij vertelde hoe het zo gekomen was dat hij schreef. Al vanaf zijn twintigste deed hij dit graag, naast zijn dagelijks werk als verkoper van kantoormeubelen en -benodigdheden. Het begon in het blad van woningbouwvereniging Patrimonium en breidde zich langzamerhand uit, tot het Friesch Dagblad aan toe. Bij uitgeverij Kok is, zag ik, een bundeling verschenen van interviews die hij had gemaakt onder de titel In de kracht van de Geest (1974, zie afb.). Op yumpu.com zijn enkele van zijn interviews terug te vinden.

De Geest kwam – kenmerkend voor Piet – ook in enkele liederen terug die tijdens de afscheidsdienst werden gezongen, zoals in Lied 834:2 (vert. Ad den Besten):

Schep, God, een nieuwe geest in mij,
een geest van licht, zo klaar als Gij.

Amsterdamse kerkenwerk
Naast zijn dagelijkse- en journalistieke werk was Koenes al jong actief in het Amsterdamse kerkenwerk, vooral onder jongeren. Op zijn negentiende was hij, toch meer een stadsmens, vanuit het Groningse Warffum waar hij was geboren naar de grote stad getrokken. Hij raakte bevriend met Eep Talstra en kerkte in de Pniëlkerk. Op een gegeven moment haalde hij zijn preekconsent. Hij zou worden beroepen in Kockengen, tot men er daar achter kwam dat hij tegen kruisraketten was en het beroep introk.
Deze laatste toevoeging kende ik niet, ik had wel het verhaal op zich gehoord, met een iets ander accent. Het zou iets zijn geweest om over door te praten, net als het feit dat hij – net als ik – een bewonderaar was van Bibeb, die interviews schreef voor Vrij Nederland. Het heeft niet zo mogen zijn, maar het is zoals zijn dochter Mariska het tijdens de afscheidsdienst verwoordde goed zo. Er is hem veel leed bespaard gebleven. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

In memoriam Ad den Besten (1923-2015)

Ad den BestenAd den Besten (zie foto) heb ik niet gekend en toch ook weer heel goed gekend. Slechts één keer heb ik hem in levende lijve ontmoet, op 3 februari 1995 toen een keuze uit zijn bijdragen voor het Maandbericht van Groot-Zuid onder de titel De dichter en de gemeente werd gepresenteerd in de Amsterdamse Thomaskerk. Hij signeerde mijn exemplaar in een klein, onleesbaar ‘doktershandschrift.’

Maar elke zondag dat in een kerkdienst een lied van hem wordt gezongen, springt mijn hart op: fijn! Van zijn generatie Liedboek-dichters, die nu allemaal zijn overleden, is zijn werk mij het liefst. Ik herken er zoveel essentieels en existentieels in. En dan heb ik het nog niet eens over de gedeelde voorliefde voor de schrijver Joh. Bobrowski, mij aangedragen door oud-docent Frank Schuitemaker (1973), docent Duits zoals Ad den Besten dat ook was.

Vanmorgen zongen wij Lied 619 uit het nieuwe Liedboek, zijn vertaling van een lied van Michael Weisse: ‘Lof zij God in de hoogste troon/lof zij zijn eengeboren Zoon,/die voor ons droeg der zonde loon.’ Zelf had hij deze piëtistisch gestemde liederen zeker lief, zoals hij in een interview in Wapenveld (april 1995) zei, maar zijn hart ging toch, meen ik tussen de regels door te lezen, méér uit naar de liederen waarin, zoals hij opmerkte, ‘werkelijk de hele Schrift’ resoneerde. Misschien rekende hij daar om het lied uit Zingend geloven (I/II, 155a) onder, over het schip in weer en wind, met deze twee coupletten:

Een ogenblik, van deze tijd
bevrijd, bij U te zijn,
een ogenblik een eeuwigheid
in Gods verstild domein!

Gij wilt niet, Heer, Gij duldt het niet,
dat wij voor anker gaan.
De tijd voert naar een vaag verschiet
het schip van ons bestaan.

Voor mij zijn het twee kanten van dezelfde medaille: de mystieke, van oorsprong soms Duitstalige liederen en de op de maatschappij betrokken liederen als ‘Waarom moest ik uw stem verstaan?’ dat vanmorgen in aanloop naar de voorbeden, waarin hij werd herdacht, expliciet werd genoemd. Ze zijn in mijn hart genesteld, al kan ik ze helaas niet – zoals een mijnheer vanmorgen naast mij – uit het hoofd meezingen. Maar al zingend houden ze hoe dan ook de nalatenschap van en de nagedachtenis aan Ad den Besten levend. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

In vrijheid aangeraakt

D'huyvetters_SpinozaNog maar enkele weken geleden was het Pesach, waarop joden de uittocht uit Egypte en de bevrijding van de slavernij herdachten. Ondertussen wordt, met dit in het achterhoofd, vooruit gekeken naar het Wekenfeest. Zoals de christelijke kerk, met Pasen in de rug, telt naar Pinksteren.

Het afgelopen weekend zong het begrip slaaf op verschillende plaatsen rond in mijn hoofd. Om te beginnen tijdens de laatste studiemiddag van de Vereniging Het Spinozahuis over een nieuwe vertaling van de Staatkundige verhandeling van Spinoza (zie afb.).

We lazen het elfde, onaffe hoofdstuk over de volksregering. In paragraaf drie daarvan sluit Spinoza vrouwen en ‘servi’ hiervan uit. D’huyvetters vertaalt dit laatste heel hedendaags met ‘mensen in loondienst’, W. Meijer geeft het in een oude vertaling (1901) weer met ‘dienstbaren’. Maar volgens inleider Piet Steenbakkers mag je hier, geredeneerd vanuit het Romeinse recht, gewoon ‘slaven’ lezen. Iets dat in de tijd van Spinoza nog wel degelijk bestond (onder meer in onze koloniën!).
Belangrijker is de kwestie van uitsluiting. Je kunt dit niet 1:1 naar onze tijd vertalen, maar je mag het ook niet wegredeneren. Wat de Farizeeën volgens Steenbakkers in zo’n geval deden, was in een tekstcommentaar een witruimte open laten. De grootte daarvan stond vast.

Vervolgens kwam Peter Tomson als voorganger in de Amsterdamse Oude Kerk op de zondag aansluitend in een soortgelijk verband wat uitsluiting betreft, met een andere interpretatie. We lazen onder meer Johannes 9:39-10:10. Tomson redeneerde de angst die Johannes had voor de joden ook niet weg: ‘Johannes is een tekst met een trauma, en alleen als we daar alle begrip voor hebben, kunnen we zijn boodschap verstaan en ons eigen maken’.
Het trauma bestond erin, dat Johannes de deuren voor ‘de’ joden gesloten hield (Joh. 20:19),
zoals christenen later joden uitsloten. Zó voelt het dus. Je kan er gevoelig door/voor worden, of de andere kant uitslaan, en in wreedheid ontaardden.

Je kan ook het gemopper voorbij zijn, zoals Steenbakkers de houding van hedendaagse feministische stemmen als Moira Gatens en Aurelia Armstrong over Spinoza omschreef. En zoals Tomson in vergelijkbare zin de stem van David Hartman (1931-2013) in 1981 in Auschwitz or Sinai (be)noemde, het trauma voorbij.
Het enige dat rest, is om vergeving vragen en God aanroepen in vrijheid aangeraakt te worden

met levensadem, lente-tijding,
en doe met krachten ter bevrijding
ons hier in Christus’ vrijheid staan.
God, laat ons niet vergaan!
(Ad den Besten, Lied 709).

Met de nadruk op ons, inclusief. Slaaf en vrije, man en vrouw, jood en christen.