De Mantelmadonna

Het was een intrigerende, hybride persoonlijkheid zoals ze daar stond aan de Minervalaan tijdens ArtZuid 2021 Ik leek haar te kennen, maar toch ook weer niet. Deze vrouw met de oren van een konijn en een huilend mensengezicht. Usagi Kannon heet ze. Dat is Japans voor Rabbit Madonna [foto EvS].
Het beeld is gemaakt door de Japanse kunstenares Leiko Ikemura (1951), die tegenwoordig in Duitsland woont. Wat naast die konijnenoren en het mensengezicht vooral opviel, was haar enorme rok waaronder je leek te kunnen schuilen. Ik heb toen ik langs haar liep geen kinderen eronder zien wegkruipen, maar het had zomaar gekund en had ze ongelijk gegeven.

Er ging pas een belletje rinkelen, toen ik het omslag zag van het boek Onder de mantel van Maria van Sytze de Vries (zie afb. rechts). Daarop staat ook een vrouw afgebeeld, die beschermend haar mantel openhoudt voor mensen om erin weg te kruipen. Dáár kwam het beeld dus vandaan: van de zogeheten Mantelmadonna. Een beschermende en om genade biddende Maria voor mensen van alle rangen en standen.

Leiko Ikemura is niet de enige die in onze tijd een Mantelmadonna maakte. Ook Eric Claus heeft er verschillende gemaakt. Een daarvan vormt de pelgrimsdeur van de Onze-Lieve-Vrouwetoren in Amersfoort. De stadsdominee van Amersfoort, Diederik van Loo vindt het een van de mooiste beelden van Amersfoort. De stad waarin bijvoorbeeld tijdens de Eerste Wereldoorlog Belgische vluchtelingen hun toevlucht vonden, en nu op verschillende plaatsen in de stad Oekraïense.

Ds. Lydia Meiling sprak in een overweging in de Amsterdamse Bethelkerk ook eens over Maria. Zij is, zei ze – waarbij ze een woord van Jesaja parafraseerde – ‘als God bij de verbrijzelden van hart’. Ze slaat haar mantel om mensen heen. Wát een mooie beelden zijn dat. Letterlijk en figuurlijk. En als het goed is ook concreet gemaakt.

Eerder verschenen in Drieluik van de Protestantse Wijkgemeente Amsterdam Noord (oktober 2022, p. 10). Wordt hier met toestemming overgenomen.

Mediteren, nadenken én zingen over het kwaad

Geruime tijd geleden heb ik een keer per week in een ruimte samen met enkele anderen aan Zenmeditatie gedaan. Het was een sessie in de vroege ochtend die was gericht op het zoeken van vrede in jezelf die uitstraalt naar de wereld. Die combinatie sprak mij aan, maar na verloop van tijd ben ik om verschillende redenen met deze geleide meditatie opgehouden.

1.
Omdat ik dat toch ook wel weer jammer vond, daar het mij bij tijd en wijle veel heeft gebracht, was ik blij dat ik stuitte op een week meditatie rond de Psalmen. Elke ochtend mediteren rond een (deel van een) psalmtekst, een paar avonden via ZOOM met elkaar praten over wat het je bracht en een creatieve opdracht.
Toen de week voorbij was, wilde ik het ritme proberen vast te houden en begon met meditaties rond de 150 Psalmen, ook via ZOOM. Per psalm werden enkele verzen gekozen die tweemaal werden voorgelezen. Daarna werd je gevraagd enkele woorden in gedachten vast te houden, gevolgd door de eigenlijke meditatie, het in gesprek gaan met die woorden, – een gebed en stil worden en je openstellen voor de Sjechinah, Gods aanwezigheid; de klassieke lectio divina.

Al bij de derde psalm stuitte ik op een keuze van verzen die mij tegen de borst stuitte; vers 8 was weggelaten:

Sta op HEER, en red mij, God,
sla mijn vijanden in het gezicht,
breek de tanden van de wettelozen.

Waarom zou ik niet over dit vers mogen mediteren? Ik zou zelfs zeggen: juíst over dit vers? Want hier wordt nogal wat gezegd. Dan wordt de eerste oproep die ik zowel tijdens de Zenmeditatie als in de week mediteren over enkele Psalmen ter voorbereiding hoorde, namelijk je voeten goed op de grond te zetten, te aarden. Het doet me denken aan Exercises spirituels (Geestelijke oefeningen, maart 1959, zie foto EvS) van Sedje Hémon (1923-2011) die nog t/m 16 oktober a.s. op een overzichtstentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum is te zien.
Vervolgens luister je naar wat buiten gebeurt, wat dan niet wordt beperkt tot: wat buiten je eigen huis, buiten op straat gebeurt, maar wat er in de (buiten)wereld gebeurt. Dan nader je de tekst volledig, van alle kanten op een manier die wellicht in verschillende vormen van joodse psalmmeditaties wel gebeurt.

2.
In dezelfde tijd dat ik weer aan het mediteren sloeg en er van schrik ook weer (even) mee ophield, stuitte ik op een tekst van Neerlandica Yra van Dijk (op: De Lage Landen, 18 mei 2022) over Arnon Grunberg: De engel die pijn komt brengen: het confronterende oeuvre van Arnon Grunberg. Al even confronterend als de Psalmen.
Zij gaat daarin in op een editie van het boekenprogramma Brommer op zee. Hierin was de auteur op 1 mei 2022 te gast. De presentatoren, schrijft Van Dijk, spraken snel over zijn uitlatingen als ‘Doorleefde wanhoop’, Auschwitz-auteur Tadeus Borowski, concentratiekampen en zijn moeder heen. ‘Het moest wel gezellig blijven’ en gaan over zaken als ‘seks en ‘seksuele grensoverschrijding’. Ik moest onwillekeurig denken aan de psalmmeditatie: dat moeilijke vers laten we maar weg. Van Dijk eindigt haar artikel met een citaat van Grunberg (in Humo, 3 juni 2001): ‘Mensen hebben recht op pijn. Ik zie mezelf als een engel die de mensen dat moet geven waar ze recht op hebben’.

3.
Vervolgens kwam Israëlzondag, de eerste zondag van oktober. In mijn wijkgemeente is het dan traditie dat de twee koren van dezelfde kerk hun opwachting maken. Het een zingt kerkmuziek, het ander ook, maar dan in een lichter genre.
Het eerste koor zong onder meer twee piyutim (hymnen) op muziek van Dov Carmel (geb. 1932). Uit hun kelen kwam de volgende regel op tekst van Israël ben Moses Najara (ca. 1555-ca. 1625):

Vertrap mijn vijanden als stro en verhef mij boven hen.

Zo, die zit. Al zoekend naar betekenissen van Psalm 3 kwam ik terecht op een website waarop ook een verkondiging en uitleg stond van predikant Aart C. Veldhuizen (in de Oosterkerk van Sneek, 24 juli 2011). Hij betoogde daarin, dat je de psalm zou kunnen lezen met je verstand, maar dat je zingen nu eenmaal niet met je verstand doet. Al zingend – leerde ik ook al van ds. Sytze de Vries – kun je woorden in de mond nemen die je nooit zou zeggen. Zoals hier in mijn wijkkerk.
Waar ik naar snakte, was een uitleg en verkondiging in de vorm van een liedpreek, waarin de tekst van Israël ben Moses Najara werd uitgelegd. Dat zou niet alleen de liederen beter in de dienst hebben geïntegreerd, maar ongetwijfeld meer kerkgangers hebben geholpen.

In ieder geval ben ik het – als conclusie – roerend eens met een ingezonden brief van ds. Veldhuizen (in Trouw, 5 december 2006). Hierin schreef hij over het heilige dat wordt ‘versinterklaasd’. Dat is iets dat niet mag gebeuren. Daarom ga ik denk ik de verzen uit Psalm 3 en die van Israël ben Moses Najara maar én mediteren, én ze beargumenteren én tenslotte zingen. Alle goede dingen bestaan immers in drieën. Je moet immers het ene doen en het andere niet nalaten (Matth. 23:23).

 

Link naar de preek over Psalm 3: https://www.aartveldhuizen.nl/psalm-3/
Link naar een mooie podcast over Sedje Hémon: https://podcastluisteren.nl/ep/Nooit-van-gehoord-52-Sedje-Hemon-Nooit-van-gehoord

Wat God doet, dat is welgedaan

‘”Nee,” zei hij hardop. De mensen naast hem in de kerkbanken wierpen hem steels een verbaasde blik toe. De dominee had zijn preek net afgesloten met het gebruikelijke ‘amen’, er werd een ogenblik gewacht tot het orgel machtig zou inzetten. En daar, in dat moment van intense stilte, was er ineens dat “nee”. Luid en duidelijk. Hij kleurde tot in zijn haarwortels en richtte zijn blik snel naar beneden, naar zijn gezangenboek.’

Dit is een citaat uit het boek In de voetsporen van mijn grootvader van Margot Dijkgraaf, zoals Athenaeum Boekhandel in Amsterdam het op hun site voorpubliceerde. Op het moment dat ik de cd Young Bach Fellows (zie foto bovenaan) aan het draaien was en dit stukje erover voorbereidde. Ik moest denken aan mijn vader die eens iets soortgelijks deed, toen een gastpredikant in mijn kerk er naar zijn gevoel teveel omheen draaide: ‘Dominee, begin nu maar met uw preek’. Hoewel iets minder luid en duidelijk, en niet hij maar ik kleurde ervan. Of aan mijn moeder die het lied Wat God doet dat is welgedaan niet over haar lippen kreeg en haar mond hield als het werd gezongen.

Wat God doet, dat is welgedaan
Met die gelijknamige cantate van Joh. Seb. Bach, BWV 99 begint genoemde cd:

Wat God doet, dat is welgedaan,
zijn wil is wijs en heilig.
’k Zal aan zijn hand vertrouwend gaan,
die hand geleidt mij veilig.
In nood is mij
zijn trouw nabij.
Ja Hij, de Heer der Heren,
blijft eeuwig wijs regeren.

Het lied zit in mijn hoofd als een gedragen, wat langzaam gezongen, zware melodie. Hoe groot was dan ook mijn verrassing toen ik de cd opzette en een vlot en licht gezongen versie hoorde. Ter vergelijking: solisten, koor en Concentus Musicus Wien onder leiding van Nikolaus Harnoncourt deden er in 1980 nog 6’23” over, de Young Bach Fellows 4’24”.
Ik pakte de tekst er nog eens bij en mijn oog bleef haken op de woorden ‘vertrouwd gaan’ en ‘trouw nabij’ (in de tekstbewerking van Jan Wit). Woorden die over de eerste zinsneden, of liever: de interpretatie daarvan heen schoven, met als bronwoord het Griekse pistis, trouw én vertrouwen. Zij verdringen het idee dat alles wat je overkomt, zoals ziekte of radicaal kwaad, van God komt, zoals ten tijde van mijn ouders (nog) werd gedaan en mijn moeder zelf wellicht ook dacht, getuige haar weerstand tegen dit lied. Wat een verademing is dan die uitvoering door de Young Bach Fellows; zij zetten alles in een nieuw licht!

Young Bach Fellows
De Young Bach Fellows bestaat uit twaalf jonge, net afgestudeerde musici die zich onder leiding van Shunske Sato, artistiek leider van de Nederlandse Bachvereniging, bekwamen in het uitvoeren van barokmuziek volgens de historisch verantwoorde uitvoeringspraktijk. Voor AVROTROS Klassiek presenteert! namen ze hun debuut-cd op met werken van Joh. Seb. Bach: twee cantates, twee koralen en een klavecimbelconcert. De cantate die deze cd afsluit is BWV 159, Sehet, wir gehn hinauf gen Jerusalem.

Niet dat bij luisteren naar deze cantate iets soortgelijks gebeurde als bij het luisteren naar eerstgenoemde cantate, maar deze nieuwe top-cd is mij nu al door die ervaring én door de geweldige uitvoeringen van zowel deze cantate(s) als de andere werken, zéér lief.

‘Op vleugels’
Wat er gebeurde heb ik omschreven, maar kan ik tot slot kort nog iets verder uitwerken aan de hand van wat Lydia Vroegindeweij zei in haar lezing gedurende het symposium ‘Op vleugels’ ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van Sytze de Vries, op 12 september 2021 in de Domkerk te Utrecht.
Zij sprak over Joh. Marin Schamelius (1668-1742), hymnoloog avant la lettre, die de oorspronkelijke Lutherse liederen(bundels) voor zijn tijd wilde behouden. Begreep je de teksten niet meer, of verzette je ertegen zoals mijn moeder, dan moet je ze niet wegdoen, maar uitleggen vond hij.

De koraalcantates dienden in die tijd volgens Vroegindeweij niet alleen ter verduidelijking van de oude teksten van Luther, maar ook als troost, een thema dat zij in het kader van haar promotie (2020) onderzocht. Troost in tijden van lijden en verdriet tijdens en aan het leven. Jammer dat mijn moeder het zo niet heeft mogen ervaren. Bij mij ligt de cd van de Young Bach Fellows nog steeds in de cd-speler.

De opname van genoemde Bachcantate (in de Waalse Kerk in Amsterdam) valt geheel te zien en beluisteren op: https://www.youtube.com/watch?v=keOIgHhw-dk
Op de Young Bach Fellows en de Nederlandse Bachvereniging kom ik naar aanleiding van het jubileummagazine (
100 jaar) terug.

‘Moderne Kyrie eleisroeper’

15 augustus jl. was het honderd jaar geleden dat de dichter en theoloog Willem Barnard/Guillaume van der Graft werd geboren. Dit werd alom herdacht en zal medio 2021 resulteren in de uitgave van al zijn kerkliederen o.d.t. In wind en vuur bij Skandalon.
In maart 2000 verscheen mijn recensie van de Nederlandse vertaling en handelseditie van Maria Pfirrmanns oorspronkelijk Duitstalige dissertatie over Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Barnard/Van der Graft (in:
Quadraatschrift).
T.g.v. zijn 100ste geboortedag herplaats ik die hier in een wat uitgebreidere vorm.

Denk mijn naam wanneer ik dood ben,
denk mijn naam maar roep mij niet,
ik ben vergeten hoe ik heet. 

En denk aan mij hoe dwars ik was,
hoe tuk op taal en onzeker
en dat ik van je hield met huid en ziel

Maar roep mij niet, lief, roep mij niet,
ik ben vergeten hoe ik heet.

Toen ik de ondertitel van Pfirrmanns boek las, schrok ik toch wel even; het was de schuine streep die het hem deed: de dominee Barnard en de dichter Van der Graft onder één noemer gebracht – is dat wel de bedoeling van een pseudoniem? Ook maar even verder doordenkend, corrigeerde ik mijzelf meteen: het gebruik heeft goede papieren, want de Verzamelde Liederen en Verzamelde Gedichten werden in 1982 immers al onder één naam, die van Guillaume van der Graft, gepubliceerd. Het was ook hieruit dat Gerrit Komrij vijf gedichten koos voor zijn De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Ook André Troost had in zijn dissertatie (1998) overigens voor dezelfde wijze van vermelden, met een schuine streep ertussen, gekozen. Uitgeverij Skandalon kiest voor een iets andere oplossing voor hun In wind en vuur: de naam van Willem Barnard staat groot op het omslag, en Guillaume van der Graft wat kleiner eronder.

Het uitgangspunt van Maria Pfirrmanns boek is, dat Van der Grafts gedichten liturgisch zijn gekleurd en Barnards kerkliederen voluit poëzie zijn. Iets wat je al gewaar wordt uit de keuze die Komrij maakte. De gedichten en de kerkliederen horen bij elkaar als een tak aan een boom; een grote boomstam en een kleinere tak, als bij In wind en vuur.
Voor de duidelijkheid is het boek opgebouwd uit twee gedeelten: een behandeling van zes vroege gedichten (‘Woorden van brood’) en een behandeling van dezelfde motieven zoals die in enkele kerkliederen voorkomen.

Het hemelse Jerusalem
Een thema dat in beide delen terugkeert, is bijvoorbeeld dat van de stad: het hemelse Jerusalem en de aardse werkelijkheid. Het thema komt voor in het gedicht ‘Eucharistie 2’ en Lied 173 uit het Liedboek voor de Kerken. In beide gevallen wijst Pfirrmann erop dat Barnard in Rotterdam is geboren en in Amsterdam heeft gewoond en gewerkt en daarom een stadsmens kan worden genoemd. De uiteindelijke conclusie is, dat ‘het hemels Jerusalem (…) als in een visioen [wordt] gezien als vervulling van lichamelijk-aardse verlangens’ (p. 122).

Het is een thema dat ook terugkomt in een mooi ‘Over Willem Barnard (1920-2010)’ van Wiel Kusters op de website Neerlandistiek (15 augustus jl.). Kusters schrijft dat Willem Barnard, alias Guillaume van der Graft, ‘een eigen – spirituele – dimensie gaf aan de materialistisch opgevatte “lichamelijkheid” uit de taal- en poëzieopvattingen van zijn experimentele generatiegenoten, de Vijftigers’.

Vooral theologie
De wijze waarop Maria Pfirrmann de thema’s uitwerkt, is zeer toegankelijk voor iedereen die van theologie en dichtkunst houdt. Mede de nadruk op het eerste, want al zegt zij verschillende keren dat vorm en inhoud in Barnards werk een eenheid vormen, echt uitgewerkt wordt dit niet. Hooguit als totaalbeeld (‘Eucharistie 2’ als een drieluik bijvoorbeeld), maar niet of nauwelijks op het terrein van metrum en andere technische zaken. En dat terwijl, zoals Ria Borkent in Liter (15 augustus jl.) schreef: ‘Willem Barnard was theoloog, maar vervreemd van de onmusisch geworden theologie. Hij voelde zich meer thuis in het huis van de poëzie en liturgie. De Heilige Schrift was allereerst (Bereshit – In den beginne, In beginsel, Van hoofde aan) geschreven door een dichter – God was een dichter en geen theoloog, want die laatste brengt, net als de ochtendkrant, je gedachten in de war.’

Natuurlijk heeft dit veel te maken met Pfirrmanns theologische achtergrond. Want als er één ding duidelijk mag worden, dan is het wel mijn bewondering voor het feit dat ze, als Duitse die weliswaar onder meer in Amsterdam studeerde maar van huis uit toch niet vertrouwd was met de Nederlandse poëzie, toch dwarsverbanden – onder andere richting Nijhoff – wist te leggen die verhelderend werken. Dat zij daarbij omgekeerd in haar woordkeus hier en daar wat duidelijker terrein had mogen afbakenen, is ook een feit; een woord als ‘vitalistisch’ dat regelmatig valt, roept bij mij associaties op met de gelijknamige stroming in de Nederlandse literatuur (Marsman) die, meen ik uit de context van Pfirrmanns betoog te mogen opmaken, toch niet wordt bedoeld.

Dit zijn slechts enkele kanttekeningen bij een boek dat ik iedereen van harte aanraad te lezen, dankzij én ondanks de vertaling van Sytze de Vries die met name aan het begin werkt als een palimpsest waarbij door het Nederlands nog het originele Duits heen lijkt te schijnen. En zeker ondanks de hoeveelheid fouten die onder tijdsdruk zijn blijven staan. Maar vooral dankzij de inhoud is dit boek een aanrader. Honderd jaar na de geboortedag van deze ‘moderne Kyrie eleisroeper’, zoals Sytze de Vries hem afgelopen zondag in de Dom in Utrecht noemde.

 

Maria Pfirrmann: Uw naam is met wijn geschreven. Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Willem Barnard/Guillaume van der Graft
Uitg. Boekmakerij Gert-Jan Buitink en Uitgeverij Boekencentrum, 1999
ISBN 90-239-0672-1

Link naar het artikel van Wiel Kusters: https://www.neerlandistiek.nl/2020/08/over-willem-barnard-1920-2010/
Link naar het artikel van Ria Borkent: https://www.leesliter.nl/blog-en-nieuws/1244-berijmde-psalmen-zijn-gezangen

Kerk en nieuwe wereld

Boven de rouwkaart en –advertentie stond een vers uit Lied 947 uit het Liedboek voor de kerken:

Wanneer mijn hart vaarwel moet zeggen
en loslaat wat het leven bood,
kom, Geest, uw zegen op mij leggen,
verzeker mij, Gods trouw blijft groot.

Het is een mooi vers, van Jochen Klepper in de vertaling van Sytze de Vries, en zonder meer geschikt als tekst bij een overlijden. In dit geval van Christina Maria Warners (1935-2020), voor haar neven en nichten ‘tante Chris’, voor mij Christien. Nadat ze begin juni in het ziekenhuis was opgenomen, is ze na een kort ziekbed op 26 juni jl. thuis, in Ouderkerk aan de Amstel overleden.
Het is ook een tekenend vers voor waar Christien voor stond – in de voetsporen van God trouw en betrouwbaar zijn.

Zo heb ik haar ten voeten uit leren kennen. Het begon ermee dat ik haar, als lid van de kerkenraadscommissie Tenach & Evangelie, wat op afstand, leerde kennen als voorzitter van het Centrum voor Leren en Vieren (CLV) van de Protestantse Kerk Amsterdam, waar de kerkenraadscommissie onderdeel van uit maakte. Zij was ambtsdrager van een van de andere vier kerken, de Amstelkerk en volgde de cursussen van Groot Zuid, ook onderdeel van het CLV.

Die trouw heb ik ten volle ervaren toen ze, nadat ik na een operatie aan het bijkomen was in een herstellingsoord in Hilversum, opeens op bezoek kwam. Ze was toen al geen voorzitter meer, maar daar stond ze zomaar, gewoon zoals ze was, belangstellend en betrokken. Vanuit Ouderkerk aan de Amstel naar Hilversum gereden om mij een hart onder de riem te steken. Ik zie haar nog zitten.

Het was niet de laatste keer dat we elkaar ontmoetten. Nadat het CLV was opgeheven en de cursussen van Groot Zuid waren opgegaan in het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE), kwamen we elkaar met grote regelmaat tegen tijdens de leerhuisochtenden op zaterdagmorgen in de Thomaskerk. We zaten altijd naast elkaar en keken elkaar betekenisvol aan als er weer eens een man met al dan niet krakende of zich verheffende stem het woord nam. Niet om een vraag te stellen, maar een statement te maken of kennis te etaleren. Hier was het Christien niet om begonnen, maar om – zoals Wouter van den Berg tijdens een toespraak tijdens de dankdienst in de Muiderkerk zei – ‘in gezelschap met iedereen contact te maken’.

Ze was geïnteresseerd in mensen, en in het kerkelijk leven in Amsterdam. Ze nam altijd van allerlei blaadjes en folders uit de Thomaskerk mee die ze na de pauze altijd eerst op tafel uitspreidde en mij vroeg of ik ook wist hoe het hier en hoe het daarmee zat. Om na het leerhuis standaard heerlijk te gaan genieten van een lunch bij de theoloog Dick Boer, die om de hoek bij de Thomaskerk woont en van wie tijdens de dankdienst het gedicht ‘Geluk’ uit zijn bundel Versjes werd gelezen. Want poëzie, daar was ze gek op, bleek ook nu. En daarin vonden we elkaar.

Ze zoog alles op, maar deelde en gaf ook. Het moet in 2016 zijn geweest, het jaar waarin ze – hoorde ik – al de Bijbel-, liedteksten en gedichten voor de dankdienst uitzocht, dat ze haar boekenkast begon uit te ruimen en soms aan mij vroeg wie ze met een bepaald boek een plezier zou kunnen doen.

Weer twee jaar later kwam ik Christien ook opeens op een andere plek tegen: bij het Taalcafé op vrijdagochtend in de Muiderkerk, waar ze na de sluiting van de Amstelkerk vijftien jaar al ter kerke ging en ook meedraaide in het taalcafé. Ik had van Kerk in Mokum het verzoek gekregen zo’n ochtend bij te wonen en verslag uit te brengen van deze taalles voor migranten. Na de gezamenlijke sessie, zat ik bij een 1:1 gesprek met Christien en een deelneemster (beiden geanonimiseerd) en ik schreef daarover dit:

‘Na het taalspel gaat elke deelnemer samen met een vrijwilliger naar een andere ruimte. Ze krijgen gespreksvragen mee over het thema, zoals: “Wat vind je ervan dat sommige mensen na hun middelbare school een jaar naar het buitenland gaan?” Maar lang niet elk groepje volgt deze vragen op de voet. Aan de orde komen ook onderwerpen als een vaarwelceremonie na het eindexamen in een land van herkomst, de brand in de Muiderkerk (1989) – alleen de toren rest nog –, die een bezoeker tot tranen toe ontroerde, reizen die een van de bezoekers heeft gemaakt, zowel voor werk als vakantie, en het verschil tussen tante en oud-tante, wat iets anders is dan een oude tante …’.

Ook dit was Christien ten voeten uit: niet de vragen op de voet volgend, het verdriet om de brand in de Muiderkerk, reizen, het verschil tussen tante en oud-tante. Ernstig maar ook ontspannen zat ze erbij, zoals ik haar heb gekend. Ik zie haar nog zitten. Ze was volgens de ene spreker tijdens de dankdienst een kerkmens, maar ook en vooral denk ik een mensenmens, zoals een ander haar terecht noemde. Misschien lag dat voor haar, als domineesdochter en sociologe (docent aan het toenmalig Centraal Instituut voor Christelijke Sociale Arbeid, CICSA), gewoon in elkaars verlengde.

Ik weet niet of de zaterdagochtendcursussen van LATE na de coronacrisis weer doorgang vinden, maar als dat wél zo is, zullen ze anders zijn zonder Christien naast me. Ik zal haar missen. Haar nagedachtenis zij tot zegen. 

Nissen in- en uitlopen

Fra Angelico: De opstanding

Ik voelde me bedroefd en goed
(M. Vasalis, Fanfare-corps)

Pasen 2020 is weer achter de rug.1) Veel grote woorden werden er gesproken. Corona zou onze werkelijkheid doorbreken, zoals Jezus de werkelijkheid doorbrak. En ik zet er, geschokt als ik erdoor was, maar een groot woord tegenover: voor mij neigt dit naar onzindelijk denken. Ik heb liever een predikant die zegt: Ik weet het niet. Ik zou er echt eerst nog eens goed over moeten nadenken en die rust heb ik nu niet.

Toch vallen je wel brokjes toe, en die wijzen allemaal een beetje naar waar ik de afgelopen week op heb lopen broeden. Ik las om te beginnen ergens, dat de rooms-katholieke kerk het idee om aan de veertien staties een vijftiende, van de opstanding toe te voegen (de Paasstatie), lang heeft verworpen. Ik moest daarbij denken aan de veelvuldig geuite opmerking dat het zo jammer is dat Bach zijn Matthäus Passion eindigt met de dood van Christus. Ik heb daar altijd tegenin gebracht, dat die scherpe dissonant in de fluiten in het slotkoor oplost: het is een glimp van de opstanding. Een visioen van iets dat nog waar moet worden. Stille Zaterdag zit er nog tussen alvorens het Paasmorgen wordt.

Niet dat ik nu de coronacrisis ga vergelijken met Stille Zaterdag of een dal tussen twee bergen: die van ‘de eerste berg’ van een rijk leven ten koste van veel en velen, en de tweede met een andere relatie met de wereld, zoals David Brooks doet in zijn boek De tweede berg, toen er overigens nog geen sprake was van de huidige crisis. Ik hou het liever bij die berg uit Psalm 121:

En dan kijk ik op, kijk speurend.
Al die bergen!
Wie kan hier nog helpen?
(vert. Gert Bremer)

Nee, ik denk aan twee snippers tekst die mij toevielen. En misschien is dat ook een antwoord op de vraag die Coen Constandse stelde in een artikel naar aanleiding van mijn boekje Mythe, mysterie, mystiek over Henk Vreekamp: Het is een typische theologische niche-markt geworden, dat Kerk-en-Israëlwerk. ‘Hoe dieper je de nis inloopt, hoe fundamenteler de inzichten en hoe sterker de overtuiging van het eigen gelijk (…). Zijn er ook nog mensen die de nissen in en uitlopen, en in andere delen van het gebouw inzichten komen halen en brengen?’ (in: In de Waagschaal, april 2020).

Wat ik als eerste snipper vond in een hoek van zo’n nis, is een Korantekst (immers geënt op zowel het Oude- als het Nieuwe Testament) die de islamoloog Noor Asrami deelde: ‘Moeilijkheden komen hand in hand met verlichtingen’. En de tweede snipper, die ik weer in een andere nis aantrof, was er een naar aanleiding van het woordje ‘verduren’ dat Augustinus al gebruikte, en de theoloog Charles Mathewes opnieuw. ‘”Verduren” (…) betekent niet dat je passief wordt, maar dat je attent bent op de dingen die je vandaag kan doen, zonder dat je kan weten hoe het allemaal gaat uitpakken, zonder dat je het naar je hand kan zetten’, aldus James Kennedy in een column in Trouw (11 april 2020). Om te besluiten met: ‘Tegelijkertijd leef je in verwachting’.

Ik wil de Matthäus Passion volgend jaar weer beluisteren, en dan niet alleen betwetering wijzen op die dissonant aan het eind die toch echt oplost, maar lernen. Luisteren, ernaar speuren of er in die Passion nog méér stukjes, meer brokjes zitten die in alle ellende hand in hand komen met verlichting. Ze lichten misschien soms, heel even op. Dat is al genoeg.

 

1) Tijdens de overdenking van ds. Sytze de Vries tijdens het morgengebed in de Domkerk (Utrecht) op 19 april jl., wees hij erop dat hij iemand had horen zeggen dat ‘Pasen weer achter de rug is’, maar dat dit zou moeten zijn: ‘Pasen is geweest’. Waarvan akte: https://www.kerkomroep.nl/#/kerken/21581 

Tweespraak of trialoog?

Dat ik dol ben op tentoonstellingen waarin kunstwerken op welke manier dan ook met elkaar in gesprek gaan, zal de regelmatige lezer van deze blog al wel duidelijk zijn. Sinds 2006, toen Rembrandt tezamen met Caravaggio werd getoond, komt het Rijksmuseum in Amsterdam weer met zo’n tweespraak: Rembrandt en Velázquez.
Alleen de affiche al – de tentoonstelling zelf wil ik nog bezoeken – zegt veel: links De heilige Serapion van De Zurbarán (Wadsworth Atheneum Museum of Art, Hartford), rechts De bedreigde zwaan van Jan Asselijn (Rijksmuseum Amsterdam).

Serapion (1179-1240) was een monnik die in 1240 door de sultan van Algiers aan het kruis werd geslagen. Zo werd hij martelaar van de Mercedariërs, waartoe hij behoorde. De Zurbarán schilderde hem in 1628, haast levensgroot vanaf de knieën, met de armen in touwen boven het hoofd, dat ertussen rust, genegen op de rechterschouder.
Het schilderij van Asselijn uit 1650 is qua afmetingen bijna even groot als dat van De Zurbáran. Hij schilderde de zwaan in eenzelfde soort houding als de monnik: de vleugels hoog geheven, de hals naar voren en de kop ertussen.
Wat in beide schilderijen verder opvalt, is dat de bron (een hond) of het effect van het geweld volledig afwezig is. Zowel de monnikspij als de vleugels van de zwaan zijn smetteloos wit.

Het rare is, dat ik bij het zien van deze affiche eerst een totaal andere associatie had: de met het Bijbelse beeld van wat ds. Sytze de Vries eens in een preek ‘leven onder Zijn vleugels en voor Zijn aangezicht noemde’. Het is een geliefd beeld van hem, dat vaker in zijn preken terugkomt. Ik noem er een paar: ‘Op zoek naar de aarde, waar leven is onder Gods vleugels’ en – in dezelfde preek – ‘schuilen onder de vleugels van Israëls God’. En, in nog weer een andere preek: ‘Onder Zijn vleugels overnachten’ en ‘veilig onder Gods vleugels’.

Een derde en laatste voorbeeld gaat echter meer de kant op van het geweld dat de monnik trof en de zwaan dreig te treffen: ‘Wij hebben dat thuis-zijn onder Gods vleugels zelf verwaarloosd en er een puinhoop van gemaakt’. Dat verwijst, als ik beide schilderijen oproep, niet alleen naar het geweld buiten ons (van de hond), maar vooral naar dat van onszelf: het vermoorden van mensen wiens ideeën ons niet welgevallig zijn. Zoals de sultan van Algiers, Selin Benimarin, die boos was dat het losgeld om de gevangen genomen Serapion vrij te kopen uit bleef en hem maar ophing en zijn lichaam na diens dood in stukken liet hakken.

Het schilderij van De Zurbarán laat zien hoeveel belang hij (daarvoor mag je zowel Serapion als de naam van de schilder invullen) hechtte aan het rooms-katholieke geloof; het ordeteken van de Mercedariërs is pontificaal afgebeeld, zodat het niet kan missen. De Mercedariërs hadden niets op met de Islam. Ze zagen het als hun taak om rooms-katholieke slaven te bevrijden uit handen van moslims. Dat gebeurde in Ierland (waar Serapion vandaan kwam) en aan de Middellandse Zee.

Je zou het zó, in een andere vorm, naar onze tijd kunnen vertalen met de haat tegen alles wat anders is. Zelfs tijdens een studiemiddag die ik onlangs bijwoonde, en waarin een rooms-katholiek en een protestants theoloog het niet konden laten in hun respectievelijke inleidingen steken onder water naar elkaar uit te delen. Oude tijden, met de haat tussen het rooms-katholiek Spanje van Vélazquez en Zurbáran en het protestantse Holland van Asselijn herleefden even.

Daarom: dank aan het Rijksmuseum dat weer eens met een dialoogtentoonstelling komt, dank aan Sytze de Vries voor zijn altijd inspirerende en tot verder nadenken aansporende preken. Het is ook een aansporing om de dialoog tussen Christendom en Islam (of, liever nog: een trialoog tussen de drie Abrahamitische godsdiensten, Jodendom-Christendom-Islam) voort te zetten. Het is broodnodig.

https://www.rijksmuseum.nl/nl/recensies-rembrandt-velazquez?utm_campaign=uitnodiging&utm_medium=email&utm_source=20191207_nb_liefhebbers_DEC

 

Buskes en Kroon – twee dwarsliggers

Uit de nalatenschap van Rie de Kater-Engel, die ik primair kende van ‘mijn’ muziekclubje in het verzorgingshuis waar zij woonde, verkreeg ik de feestbundel voor de vijfenzeventigste verjaardag van ds. J.J. Buskes: Dwarsliggers (uitg. Zomer & Keuning, 1974). Aan hem bewaar ik twee dierbare herinneringen. Op een dag liepen mijn moeder en ik langs een huis dat vol stond met boekenkasten. Mijn moeder liep achteruit om het naambordje te lezen. Buskes dus. De tweede keer was een dienst van de Alle-Dag-kerk in Amsterdam. Een kleine man met een witte haardos en – zag ik later – een slecht gebit stond onder het orgel de kerk in te kijken. Buskes dus.

Het kan niet anders of zo’n boek als dit en de herinneringen aan mevrouw De Kater en mijn wat eerder geboren en gestorven ouders doen je wat. Herinneringen die op een of andere manier verhevigd terugkomen, terwijl ik het boek las, en soms ook in elkaar over lijken te gaan.

Dwarsliggers
Ik zou ze allemaal na kunnen lopen: om te beginnen het hoofdstuk over dr. H.F. Kohlbrugge, die ds. Thijs van Meijeren noemde tijdens de presentatie van mijn boekje Mythe, mysterie, mystiek in de Amsterdamse Thomaskerk. De man die – zo lees ik – met één woord sprak: ‘de rechtvaardiging van de goddeloze’ – het woord dat Henk Vreekamp, over wie mijn boekje gaat, van hem heeft overgenomen.
Zo zou ik kunnen doorgaan, maar ik kies ervoor enkele hoofdstukken te nemen waarin de naam van ds. K.H. Kroon (zie foto rechts) voor komt. Ook zijn naam werd tijdens bovengenoemde presentatie genoemd. Mijn vader, zo meende de middagvoorzitter, zou bij hem in de kerkenraadscommissie Tenach & Evangelie hebben gezeten. Niets is minder waar; hij had zacht gezegd niets met hem en was penningmeester ten tijde van ds. René Venema. Al lezend in het boekje van mevrouw De Kater kom ik er gaandeweg achter waarom mijn vader waarschijnlijk niet zoveel met Kroon op had.

K.H. Kroon
Ik begin met het artikel dat K.H. Kroon schreef over Martin Buber. Ik proef daarin helaas iets van de wat verongelijkte man die ik eens trof. Het woord ‘aanvechtbaar’ valt nogal eens. Hij heeft kritiek op een niet nader genoemde vrijzinnig hervormde theoloog [dat is: professor Pieter Smits] en uit zijn teleurstelling over Buskes’ antwoord. Pijnlijk, voor een feestbundel zou ik zeggen.

Hoe anders van toon is de bijdrage van pater Van Kilsdonk over Kleijs Kroon. Ik snap waarschijnlijk opeens mijn vader, wanneer Van Kilsdonk schrijft: ‘Kroon is een man niet van het schrijft maar van het woord: in die zin ook niet van de Schriften, maar van de Mikrá (het Hebreeuwse werkwoord kara = roepen, denk aan: korán). Dat betekent: hij leest de tekst niet naar binnen toe maar roept hem uit, met mompelende, peinzende, soms ineens lichtgevende stem’.

Ik denk dat het één niet zonder het ander kan; dat heb ik van ds. Sytze de Vries geleerd: ‘Als een mens zich zijn vreugde niet meer uit kan zingen, zich Gods liefde niet meer te binnen kan zingen, heeft hij één van zijn grootste uitingsvormen verloren’ [vet EvS]. Misschien zit daar ook de crux waarom mijn vader geen affiniteit met Kroon had. Het een kan niet zonder het ander, vond deze ‘Psalmenmens’ zoals diezelfde middagvoorzitter hem eens raak omschreef.

Zingen als in Bethlehem

Paasmorgen in de Dom in Utrecht. Predikant: ds. Sytze de Vries, organist: Jan Hage.
Na de preek zongen we als tafellied Gij, in ’t hemels licht verheven op tekst van Sytze de Vries (naar Philipp Brooks) en een Engelse melodie (uit: Het liefste lied van overzee I). We zongen vers 1, 2, 4 en 5 en organist Jan Hage speelde het derde vers. Hiervan luidt de tekst:

Gij zocht heil in het geringe,
gaf aan kleine mensen stem.
Hoor de engelen, zij zingen
nu als toen in Bethlehem.
Halleluja,
met de hemel ingestemd!

En wat deed Hage? Hij weefde door zijn solo een Kerstliedje. Mensen keken verrast op en om, anderen die het wellicht was ontgaan hierop attenderend. Hage’s vondst verhoogde de feestvreugde van Pasen.

Maar er zat nog een laag onder, ingegeven door de tekst. Ik moest denken aan een preek die Sytze de Vries in 2011 hield in de Oranjekapel, ook in Utrecht; ik had toen een abonnement op zijn preken, want in de Oranjekapel was ik toen op Kerstmorgen 2011 niet.
Ik citeer:

Hij zal hangen aan een boomstam,
als Gods goede vrucht aan de levensboom,
het kruis, dat – zo wil een heel oude traditie –
van hetzelfde hout gemaakt is als de krib, de voederbak.

In gedachten hoorde ik ook het koraal Wie soll ich dich empfangen uit de eerste cantate uit Bachs Weihnachtsoratorium meeklinken. Op de melodie die we herkennen als O Haupt voll Blut und Wunden. Ook zoiets wonderlijks.

Een predikant heeft iets meer woorden nodig dan een dichter. Een organist als Jan Hage en een componist als Joh. Seb. Bach kunnen de notie zelfs tegelijk laten klinken. Prachtig toch!

Drieluik uit Utrecht

Witte Donderdag

Aan het begin van de veertigdagentijd dit jaar hoorde ik in een dienst in mijn wijkkerk een gastpredikant die een lofzang afstak op de ontluikende lente: op de krokussen en de sneeuwklokjes. Zij wees op verschillende soorten tijd: de wereldlijke en de kerkelijke kalender. In de kerk keren we in de veertigdagentijd juist naar binnen. Om daarna, met Pasen, volop op te bloeien.

1.
Welk boek, leek mij, kon ik op de drie dagen van Pasen (Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag) beter lezen dan Lente (uitg. De Geus) van Karl Ove Knausgård? De Noorse auteur verhaalt erin over de lente in het Zweden waar hij woont, over zijn ontluikende kleine kinderen en hoe hij naar binnen keert door de zorgen over zijn vrouw Linda, die wordt opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
Gaandeweg Witte Donderdag bedacht ik me, dat ik net zo goed Knausgårds Liefde had kunnen herlezen met zijn ‘Hun hel is jouw hel, hun hemel is jouw hemel’.

2.
Dat inzicht kwam om te beginnen op tijdens de Paaslezing ‘De inspiratie van het lijden’ van Helikon in Utrecht. Deze dubbellezing werd gegeven door kunsthistoricus Paul Bröker en filosoof Laurens ten Kate.
Een van de schilderijen waarvan een afbeelding werd getoond, was een Laatste Avondmaal van Holbein de jonge. De meeste discipelen zijn erop zijn egoïstisch met zichzelf bezig, zonder al teveel relatie met de serene Christus. Bij Leonardo da Vinci’s Laatste Avondmaal (St. Maria delle Grazie, Milaan) zijn ze echter met Jezus bezig en delen hun gevoelens; Zijn hel is onze hel, Zijn hemel is onze hemel. Op het Isenheimer altaar van Grünewald tenslotte lijkt het of God met de discipelen mee lijdt. Er is geen wanhoop of ontzetting, maar troost. Er is, aldus Ten Kate, sprake van wat in de rooms-katholieke leer ‘dubbele identificatie’ wordt genoemd: zonde (moordenaar) en reiniging (slachtoffer).
Aan het eind van zijn lezing maakte de spreker een zwenking naar het thema ‘liefde’. Hij deed dat aan de hand van een kort stukje van componist Giovanni Legrenzi (1626-1690) op de cd Via crucis van ensemble l’Arpeggiata van Christina Pluhar:

Dit hart dat ooit blij was,
voelt zich nu gebroken door verdriet.

Het gaat dan volgens Ten Kate over het lijden in het algemeen en liefde in de ruime betekenis van het woord.
Het deed denken aan het boek van Knausgård, die in de tijd dat zijn vrouw in het ziekenhuis lag, ‘steeds dezelfde muziek draaide, Queens of the Stone Age, zo hard dat het pijn deed, want binnen in mij deed het pijn en op de een of andere manier hielp de harde agressieve muziek, als een soort tegendruk’ (p. 73).

3.
Het boek van Knausgård en de lezingen ’s middags werkten ’s avonds bij mij door in de dienst in de Domkerk. Voorganger was ds. Sytze de Vries, organist Jan Hage met medewerking van de Domcantorij onder leiding van Remco de Graas.
Het begon al met het Ubi caritas uit de Musica pro Deo van Maurice Duruflé (1902-1986):

Waar liefde en eensgezindheid is, daar is God.
De liefde van Christus heeft ons verenigd.
Laat ons juichen en ons in Hem verblijden.
Laten wij de levende God vrezen en beminnen.
En elkaar met een oprecht hart liefhebben.

Het ging verder in de preek, waarin ik een mooie definitie van zonde hoorde: ‘geweigerde solidariteit’. Ik zag het beeld van Holbein de jonge weer voor me, met hun ‘statische lichamen; zet je je lichaam in beweging, dan beginnen ook je gedachten zich te roeren’ (Knausgård, id.).
Het is een verschuiving van een andere definitie die ik Sytze de Vries eens hoorde geven tijdens een leerhuis, jaren geleden in Amsterdam, die me altijd is bijgebleven en mee resoneerde met zijn tegendeel bij Duruflé: zonde is datgene waar God niet aanwezig is of wil zijn.

Misschien vormen deze ervaringen, al lezend in Knausgård, luisterend naar Laurens ten Kate en Sytze de Vries, kijkend naar verschillende schilderijen van het Laatste Avondmaal en luisterend naar Legrenzi en Duruflé, tezamen een antwoord op een deel van een vraag die in de tentoonstelling Moed in het Utrechtse Centraal Museum (t/m 30 juni a.s.) wordt gesteld: ‘Is compassie exclusief verbonden aan theologische beelden, verhalen en ervaringen?’ Nee dus.