In Museum Arnhem is momenteel een aanbevelenswaardige tentoonstelling te zien onder de titel Spiegeloog; het zelfportret in de Nederlandse kunst 1900-2015. Op deze expositie hangt een schilderij van Gerrit van ’t Net, dat herinneringen oproept aan een zelfportret van Frida Kahlo. Over haar, en dit portret, schreef ik destijds een column voor Wervelingen (lente 2007) die ik hier t.g.v. de tentoonstelling in Arnhem met toestemming herplaats; de zelfportretten worden ook beschreven in de mooie publicatie bij de tentoonstelling (Uitgeverij Waanders).
Alom hoor je de klacht dat er een gevaar bestaat dat het tragische levensverhaal van een kunstenaar het werk zelf verdrukt – dat er een maatschappelijke samenzwering gaande is die probeert de persoonlijkheid van iemand met een ziekte terug te brengen tot één dimensie: die van zieke.
Toch heb ik het idee dat er een tegenbeweging gaande is. Twee voorbeelden die tegen bovenstaande opvattingen in gaan.
Om te beginnen de tentoonstelling met werk van Frida Kahlo (1907-1954) die ik in de zomer van 2006 zag in het Bucerius Kunst Forum te Hamburg. De tentoonstelling was opgebouwd rond haar bekende zelfportret uit 1944 waarin in plaats van een ruggengraat een Ionische, Griekse zuil valt te zien (zie afb.). Het schilderij verwijst voor de meeste mensen in de eerste plaats naar het busongeluk dat Kahlo in 1925 overkwam en waarbij ze haar ruggengraat op drie plaatsen brak.
Maar op de tentoonstelling werd het (ook) in een andere context geplaatst. Naast het schilderij van Kahlo hing De zittende mannequin (1926) van Giorgio de Chirico. Wie in het Stedelijk Museum in Amsterdam wel eens diens De archeologen uit dezelfde tijd heeft gezien, zal het beeld herkennen: het binnenste van de afgebeelde mens(en), bestaat uit Griekse zuilen. Op die manier wordt het werk van Kahlo in een andere context geplaatst, die van de kunstgeschiedenis en haar inspiratiebron daarbinnen.
Een tweede voorbeeld is een mooi artikel dat de pedagoog en filosoof Truus Fraaije schreef in het oktober/novembernummer 2006 van het tijdschrift Filosofie. De ondertitel spreekt in dit verband boekdelen: ‘Bespiegelingen over een vergeten samenhang.’ Net als het citaat van Aldous Huxley dat als leidraad dient:
That’s what you always forget, isn’t it?
You forget to pay attention to what’s happening.
Het artikel is opgedeeld in elf paragrafen. In de tweede vraagt Fraaije zich af of het ‘niet tijd wordt het grote perspectief erbij te betrekken, het perspectief van onze cultuur, van ons gezamenlijk leven.’ In Hamburg deden ze dat door de culturele context van Frida Kahlo nadrukkelijk in het middelpunt van de tentoonstelling te plaatsen. Zodat zij niet langer – de angst van Wolffers – tot louter ‘zieke’ wordt bestempeld, maar als kunstenares die een handicap had.
In de zesde paragraaf komt Fraaije tot eenzelfde soort conclusie aan de hand van leven en werk van Nietzsche, waarmee zij tijdens het schrijven van haar artikel weer eens bezig was. ‘Nietzsche, is mijn indruk uit het biografisch materiaal over zijn leven en dood, valt niet samen met zijn ziekte, wordt gezien en herinnerd als zoon en broer Friedrich, wiens werk in ere gehouden wordt.’ Overigens door diens moeder op een respectvoller wijze dan door diens zuster, maar dit terzijde. Ook hier staat ‘de betrekking voorop’, aldus Truus Fraaije.
De betrekking tussen kunstwerken (zoals op de mooie tentoonstelling in Hamburg) of, en voor alles, tussen mensen, zoals Fraaije dat in haar al even mooie artikel beschrijft. En in Arnhem op dit moment te zien valt.
http://www.museumarnhem.nl/NL/agenda/tentoonstellingen/spiegeloog