Tijdens een uitstapje naar Klundert en Oudenbosch, stonden we tijdens een rondleiding door de basiliek op een gegeven moment voor de apsis (halfronde uitbouw aan het koor). Daar waar in het voorbeeld van de kerk in Brabant, de St.-Pieter in Rome, Bernini’s Gloria valt te zien (1623-’40). Een verbeelding van de Heilige Geest (duif), in het hart van allemaal gouden lichtstralen.
Het viel me opeens op, dat dit beeld van Bernini, de grote Italiaanse architect en beeldhouwer uit de barok (hij leefde van 1598-1680) wel heel erg doet denken aan een ander beroemd werk van hem: De extase van St.-Theresia van Avila (1644-’52, foto links) in een verder minder bekende kerk in Rome, de Santa Maria della Vittoria. Ook hierin zien we de, – overigens nog verder uitgewerkte -, goudkleurige stralen die in dit geval het beeld van de Spaanse mystica omkransen. In de kerk in Oudenbosch staat tussen twee haakjes ook een groot beeld van Theresia.
De architect van de basiliek, Pierre Cuypers (1827-1921), is het misschien ook opgevallen dat beide beelden van Bernini op elkaar lijken. In ieder geval heeft hij door de hele kerk reminiscenties laten aanbrengen aan die stralenkrans, of het nu die uit de St.-Pieter of uit de Santa Maria della Vittoria zijn (foto EvS rechts). Met daarboven een kruis en daaronder twee palmtakjes. Zo bereikte hij een eenheid in verscheidenheid, die we later ook van Berlage kennen, die dat zeker van Cuypers heeft overgenomen.
Niet dat die kleine afbeeldingen nu ook terug te vinden zijn in de St.-Pieter. In de barok ging het namelijk niet om het creëren van zo’n eenheid, maar juist om contrastwerkingen. Het is een vrijheid die Cuypers zich veroorloofde ten opzichte van het origineel. Geheel in zijn eigen trant.
Dat maakt dat hij een stempel op de kerk heeft kunnen drukken. Soms zelfs – zegt men – in algemene zin wel eens wat teveel en verloor hij de originele kenmerken van een bepaalde stijl, zoals de gotiek, uit het oog. Maar de details in Oudenbosch zijn, ook nu we weer thuis zijn, te fraai om niet nog even bij stil te staan.
Verscheen eerder in Drieluik, gezamenlijke uitg. van de Ark/Bethelkerkgemeente en de Nieuwendammerkerkgemeente in Amsterdam-Noord (november 2023). Wordt hier met toestemming overgenomen.
Roger Van der Weyden: de Annunciatie
Tijdens een lezing over engelen in het Advents- en kerstverhaal in beeldende kunst en muziek voor Helikon in Utrecht, vrijdag 25 november jl., liet ik op een gegeven moment het linkerpaneel zien van het zogeheten Columba triptiek. De Vlaamse kunstenaar Rogier Van der Weyden schilderde het in 1455 (zie afb., Alte Pinakothek, München). Ik vertelde dat op dit linkerpaneel de Annunciatie wordt afgebeeld; iemand had tijdens de pauze al gevraagd of ik nog wat over de Annunciatie zou vertellen. Ja dus.
We zien Maria als lezeres, geknield voor een enorm boek. Ze wordt overvallen door de engel Gabriel. De woorden die hij spreekt, – en die we even daarvoor in vertaling hadden gelezen -, worden afgebeeld alsof ze uit zijn mond komen. We zien ook een duif, – de duif van het Heilige Geest -, als zonnestraal door het raam binnenvallen. De lelie is zoals bekend het symbool voor de maagdelijkheid van Maria (Lucas 1 vers 27). Gabriel heeft hier de staf in de hand, het attribuut waarmee we hem die middag al eerder afgebeeld hadden gezien. Samen met zijn woorden vormt deze een kruis, als voorteken van wat het lijdensverhaal dat gaat komen en wat op het niet getoonde middenpaneel wordt uitgebeeld. Het lijkt zich door het roosvenster allemaal af te spelen in een kerk; zo trekt Van der Weyden de voorstelling zijn tijd in. Iets dat een beetje als leidraad gold voor andere voorstellingen uit de renaissance en barok die ik liet zien.
Iemand van de toehoorders in Utrecht merkte snedig op dat er ook een bed te zien valt, dus dat het zeker geen kerk is. Voor mij de aanleiding om een stokpaardje maar weer eens te berijden: die zonnestraal staat ook symbool voor de manier waarop het geestelijke het wereldlijke doorlicht: een kerk én huiskamer met een bed in een afbeelding.
Sibelius en Mozart Ook artistiek partner van het Koninklijk Concertgebouworkest, Klaus Mäkelä (zie foto, vanaf 2027 chef-dirigent) heeft als bekend grote affiniteit met beeldende kunst. Het gaat zelfs zo ver, dat hij zijn concerten – ongetwijfeld in samenspraak – naar eigen zeggen samenstelt als was hij de curator van een tentoonstelling. Dat levert spannende programma’s op.
Neem de concerten op 23, 24 en 24 november jl., waarvan het laatste rechtstreeks werd uitgezonden door Mezzo. Op het programma stond voor de pauze de Vierde symfonie (1910-’11) van Jean Sibelius en het Requiem (1791) van Wolfgang Amadeus Mozart. In de pauze van het concert zei Mäkelä in een eerder opgenomen interview, dat hij met deze werken van donker naar licht ging. Hij vertelde over Sibelius die in de tijd dat hij zijn symfonie schreef, leed aan keelkanker die hem te neersloeg. Hij vertelde over het licht dat doorbreekt in het Requiem van Mozart. Dat was de boodschap die hij ons aan de vooravond van Advent – vul ik in – mee wilde geven: van donker naar licht, gelijk het orgelkoraal Nun komm der Heiden Heiland van Joh. Seb. Bach dat doet.[1]
Martijn Voorvelt besluit zijn toelichting op deze symfonie in Preludium met de constatering dat er toch zo nu en dan ‘uit het mysterieuze landschap momenten van hoop, licht en een diep doorvoelde spiritualiteit’ oprijzen. Mäkelä zal het ongetwijfeld hier wel mee eens zijn, al benadrukte hij in zijn interpretatie eerder de donkerte van het werk, om na de pauze het licht te laten schijnen als het geestelijke dat het wereldlijke doorlicht.
Joh. Seb. Bach En dan tot slot Bach, voor wie iets soortgelijks geldt als we klavecinist Pierre Hantaï mogen geloven, en waarom zouden we dat niet doen.
Hij besloot zijn recital ‘Hommage aan Gustav Leonhardt’ op zondag 27 november 2022, eerste Advent in de Dorpskerk van Bloemendaal met Bachs Partita in g BWV 1004, getranscribeerd voor klavecimbel door Leonhardt. De partita met de beroemde Chaconne, die ik in mijn CD-collectie heb in een uitvoering door Marie Leonhardt, de onlangs overleden echtgenote van Gustav Leonhardt en zoveel méér dan dat.
Hantaï vertelde ter inleiding, dat Bach het werk schreef na de dood van zijn eerste vrouw, Maria Barbara (1720). Voorts vermeldde hij, dat Bach geen Bach zou zijn zonder een religieuze ondertoon in ook zijn wereldlijke werken. In de Chaconne klinkt bijvoorbeeld het koraal Christ lag in Todesbanden. Dit feit is, zo zei hij, pas onlangs ontdekt. In het middendeel van de Chaconne, dat in een stralend D gr.t. staat, zo vertelde hij verder, weerklinken de hemelse trompetten. Verder invulling liet hij aan de luisteraars over die ademloos naar zijn grootse interpretatie luisterden. Een donker landschap met momenten van hoop en licht, in een diep doorvoelde religiositeit. Dat was het. Wat wil je nog meer in de Adventstijd.
[1] Met dank aan een vriend die dit koraal noemde. Interessant is dat Martijn Voorvelt in Preludium, het muziekmagazine van Het Concertgebouw en het Concertgebouworkest (nov. 2022) in zijn toelichting bij dit concert een andere mening is toegedaan: ‘Wat wilde de componist hiermee uitdrukken? De onzekerheid die heeft geleid tot diverse speculaties. Voorvoelde hij de Eerste Wereldoorlog? Was het een verwerking van nare jeugdherinneringen? Was het een verwerking van nare jeugdherinneringen? Of toch van de keelkanker die hem deprimeerde? Niets van dat alles.’
‘Zuurmond is niet van de zoete broodjes’, lees ik in een recensie van Blijf bij je bevrijder. Een op verzoek van de theoloog Dick Boer geschreven portret van Rochus Zuurmond van de hand van Herman Meijer (Ophef, jrg. 28 nr. 3, 2022).
Meijer is lekentheoloog, architect en voormalig politicus voor GroenLinks. In het Woord vooraf heeft hij het over ‘theologische strijd’ en schetst vervolgens een wat eendimensionaal beeld van de Nederlands Hervormde Kerk in de naoorlogse tijd: ‘kritisch op het verzuilde bestel, fel tegen atoom bewapening, sterk gericht op sociale rechtvaardigheid’.
Misschien had Meijer dit nodig om Zuurmonds denken in te bedden, maar de ‘strijd’ lijkt zo al beslecht. Aan de orde komen onder meer diens kritiek op het fundamentalisme en waarom je niet kunt stellen dat ‘de Bijbel homoseksualiteit verbiedt’. Zuurmond kon, laat Meijer zien, vooral lezen. Goed lezen en exegetiseren.
Een boodschap van bevrijding
Ook wordt duidelijk wat geloof volgens hem eigenlijk is: ‘een Boodschap van bevrijding’, zoals een hoofdstuk heet. Dat wil zeggen ‘van de mensen uit de macht van het kwaad’ (p. 51), ‘van vijandschap en onderdrukking: het bevrijdt tot een leven in vrede en tot vrijheid om menslievend te (kunnen) handelen’ (p. 53) ‘van de dominante geesten van onze tijd, van ongeesten, van vooroordelen: hij [de Geest, overigens een zij, EvS] bevrijdt tot het liefdevol benutten van de ruimte voor God en voor elkaar’ (p. 54).
Genoemd hoofdstuk vormt zo’n beetje het hart van de uitgave, die verder vooral gaat over de geleerde Zuurmond en niet of nauwelijks over de predikant of over de invloed van anderen dan Miskotte en Breukelman. Spinoza bijvoorbeeld, waar hij later overigens afstand van heeft genomen.[1]
Persoonlijk nawoord
In een persoonlijk nawoord komt de invloed van ‘Rochus’ (zoals hij consequent en wat familiair wordt genoemd) op de auteur aan de orde. Dat had wel wat breder gemogen. Bijvoorbeeld had genoemd kunnen worden dat Marco Visser vanaf 1 september 2022 het onderzoek van Zuurmond aan de PThU voortzet, al was het maar in een op het laatst van het productieproces toegevoegde voetnoot.
Door de beknoptheid was er nog ruimte voor twee artikelen van Zuurmond zelf: over Marcus 12:28-44 en over de Openbaring van Johannes. Zo biedt deze uitgave, net zoals in een recensie van mijn boekje over Henk Vreekamp dat in dezelfde reeks verscheen, maar nog werd uitgegeven door KokBoekencentrum (Trouw tipt, 3 juli 2019) ‘een eerste kennismaking’ met in dit geval Rochus Zuurmonds denken. Uiteindelijk gelukkig minder eendimensionaal dan het zich in eerste instantie liet aanzien, maar wel uiterst persoonlijk in zijn keuzes van de thema’s uit Zuurmonds werk.
[1] Tijdens de leerhuiscyclus ‘Niet te geloven’ over het gelijknamige boek (september-december 2005) in de Amsterdamse Thomaskerk.
N.B.
Minisymposium Rochus Zuurmond – Vrijdag 25 november a.s. in Rotterdam Het minisymposium gaat over de actualiteit van Zuurmonds benadering: wat zijn de aanknopingspunten voor ons vandaag?
Sprekers:
– Herman Meijer (architect, politicus en auteur)
– Ilke Jacobs (theoloog en uitgever bij VU University Press)
– Marco Visser (predikant en postdoc onderzoeker aan de Protestantse Theologische Universiteit)
Vrijdag 25 november 15:00 – 17:00 uur – Pauluskerk Rotterdam (Mauritsweg 20, 5 min. lopen vanaf CS) Toegang gratis, er is een inzameling voor het werk onder ongedocumenteerden en daklozen in de Pauluskerk.
Voor het eerst na coronatijd kon ik weer de Paascyclus ‘elders’ bijwonen; verandering van spijs doet immers eten. Na Ermelo (de Zendingskerk) en Utrecht (de Dom) was het dit keer in de Oude Kerk, de Pniëlkerk in Zeist (foto ontleend aan de website van deze kerk) en enkele diensten bij de Evangelische Broedergemeente, ook in Zeist. Een drieluik.
1. Ter voorbereiding volgde ik de vier Passiestonden van de Oude Kerk (van maandag tot en met donderdag in de Stille Week) via de livestream en werd erdoor gegrepen. Aansluitend op de laatste, op Witte Donderdag, beluisterde ik in mijn hotelkamer op de radio een uitvoering van Bachs Matthäuspassion door de Nederlandse Bachvereniging onder leiding van Shunske Sato (zie foto rechts) waarin – een geschenk! – qua sfeer eenzelfde soort accenten mij troffen als in drie van de vier overwegingen tijdens de Passiestonden; op de vierde kom ik in een andere blog, in een ander verband nog terug.
De vier Passiestonden hadden een overkoepelend thema: ‘Passie voor dertigers en anderen’. Maandag stond ‘een zekere vluchtende jongeman’ centraal (Marcus 14: 32-52), dinsdag ‘Petrus begint te huilen’ (Marcus 14: 66-72) en woensdag de ‘spottende soldaten’ (Marcus 15: 16-20).
Ds. J. Minnema legde maandag de nadruk op de ‘lijnwaad omgedaan over het naakte lijf’ van de jongeling (Marcus 14: 52). Is dit dezelfde ‘jongeling, zittende ter rechterzijde, bekleed met een wit lang kleed’ uit Marcus 16: 4? Het wit waarin voorganger en diakenen bij het Heilig Avondmaal op Witte Donderdag bij de Evangelische Broedergemeente gekleed gingen. Het wit van de reinheid.
Dinsdag sprak ds. F. van Roest over het feit dat Petrus in een van de andere Evangeliën door Jezus wordt aangekeken. Petrus weende op het moment dat hij de woorden en tekenen indachtig wordt – wat meer is dan herinneren – door de Heilige Geest. Zoals Jezus Zijn tranen later offerde gelijk het plengoffer in Psalm 56.
Woensdag had ds. G.M. van Meijeren, de wijkpredikant van de Oude Kerk (die ik ken; vandaar dit jaar mijn keuze voor Zeist dit jaar), het over de purperen mantel, de doornenkroon en de rietstok. De doornenkroon hield Hij op, waardoor deze niet alleen wonden in het hoofd achterliet, maar ook een overwinningskroon werd. De mantel werd Hem door de soldaten uitgedaan.
In die wonden mogen wij ons, volgens een gebed tijdens de Gethsemanedienst bij de Evangelische Broedergemeente op Goede Vrijdag, verbergen.
2.
Ook in de uitvoering van Bachs Matthäuspassion waren het de accenten op die plaatsen die de adem even deden stokken.
Het begon al in het openingskoor bij de letter F in mijn klavieruittreksel (uitg. Peters). Opeens werd de muziek verbreed, op het moment dat sprake is van ‘Sehet ihn aus Lieb und Huld’ (liefde en genade), zoals Jezus Petrus aankeek (Lucas 22: 61, ‘De Heer draaide zich om en keek Petrus aan’).
Het tweede moment was in nr. 33, het duet ‘So ist mein Jesus nun gefangen’. En wel wanneer er sprake is van ‘Mond und Licht’.
Het derde en laatste adembenemende moment was in nr. 41, de aria ‘Geduld’ tegen het eind, waar de tenor zingt over ‘der liebe Gott’.
Het program van dirigent/violist Sato is duidelijk en behoeft geen verdere toelichting.
3. Wat maakt gelukkig? heet het boek met een tekst van Thomas van Aquino dat ik tijdens mijn verblijf in Zeist las (uitg. Damon, 2021). Wel: zulke momenten. Thomas schrijft ‘dat de gelukzaligheid vooral bestaat in die activiteit [van het theoretische verstand, EvS], namelijk in de beschouwing van de goddelijke dingen’, als ‘de beschouwing van de waarheid’ (p. 84-85). Thomas citeert Augustinus, die in Boek X van zijn Belijdenissen schrijft ‘dat de gelukzaligheid de vreugde over de waarheid is’ (p. 93). Niet dat we ‘de volmaakte en ware gelukzaligheid (…) in dit leven (kunnen) hebben’, aldus Thomas.
Misschien zou je het, (over)denk ik dan, voorsmaak kunnen noemen. Of de ‘weerspiegeling van de hemel op aarde’ (Thijs van Meijeren, Goede Vrijdag). Zomaar, even. In liefde. In licht.
1.
Dinsdag 12 oktober was ik sinds lange tijd weer in (de kleine zaal van) het Amsterdamse Concertgebouw. Bij een concert door bariton George Nigl en Olga Pashchenko (piano/fortepiano). ‘Een oubollig programma’, zei iemand. Wat heet: Schubert – Beethoven – Rihm (!) – Schubert. Als zij een kenner is, jarenlang vaste bezoeker van de Vocale Serie, dan ben ik een liefhebber, minder thuis in het vocale repertoire voor zangstem en piano(forte). Eentje die haar adem inhield toen Nigl en Pashchenko zelf even inhielden op een komma in het lied ‘Auf dem Hügel sitz ich spährd’ van Beethoven:
Und die Seufzer, sie verwehen
In dem Raume, der uns teilt.
Een kiertje licht kwam er doorheen, gedragen door een fluisterzachte begeleiding op fortepiano met demper. ‘Een nieuwe standaard’ zei een recensent naar aanleiding van de CD met dit programma en door deze uitvoerenden, Vanitas (Alpha).
2.
Zondag 17 oktober. Ik lees in de Bijbelse Dagkalender 2021, die ik cadeau kreeg. Bij deze dag staat een citaat van Etty Hillesum: ‘Dat er dus iets van “God” in je komt, zoals er in de Negende van Beethoven iets van “God” is.’ En, voeg ik toe, ook in dit eerste lied uit de cyclus An die ferne Geliebte. In deze uitvoering.
Ik lees meer die dag. In De Groene Amsterdammer (14 oktober 2021) een artikel van Bas van Putten naar aanleiding van het Sweelinckjaar ter ere van diens vierhonderdste sterfdag. Opeens snap ik waarom ik met veel van diens werk weinig of niets heb. 1) ‘Wat je nu ook nog in Sweelinck hoort – geen wonderen. Zijn meesterschap houdt op hoog peil altijd maat. Nergens een ontwrichtende chromatische ontsporing, en nimmer breekt een lijdend, woedend ego door het fraaie stuc- en metselwerk.’ Zoals bij Rihm tijdens voornoemd recital. ‘Kwarten en septiemen’ zei dezelfde bezoeker die ik aanhaalde. Het zij zo. Van mij mag het schuren. Zeker als het gaat over ziekte en dood, over vanitas.
Bij Sweelinck ‘zweeft de heilige geest er een beetje boven, nog niet in. Hij kan de sweelinckse techniek niet tot mysterie transcenderen’ aldus Van Putten. Al is dat voor iedereen natuurlijk anders; dirigent Patrick van der Linden bijvoorbeeld zegt in het programma ‘Allegro’ ’s middags op NPO2 dat Sweelincks Psalm 38 hem altijd diep raakt door de ruimte die hij erin ervaart.
3.
’s Ochtends had ik, zoals te doen gebruikelijk op zondag, gekeken naar het interview van Annemiek Schrijver met op die dag de ‘poëtisch socioloog’ Shervih Nekuee. Hij kwam ook dicht bij het mysterie in zijn verwoording van wat ik in het recital hoorde en bij Sweelinck (tot nu toe?) niet heb ervaren: ‘In het wonderbaarlijke huist ons hart’. Bij Beethoven zat het met andere woorden, bij Sweelinck niet. Nekuee zei het in het programma ‘De verwondering’.
En hij zei meer. Over poëzie die ruimte maakt, over een reis naar de Himalaya met z’n stilte en ruimte, over de ‘dansende dichter’ Rūmi, die volgens Schrijver gaandeweg zijn leven ‘naar zijn hart zakte’, over het wonderbaarlijke dat zich uit in de taal van dat hart. Waardoor ‘binnen en buiten licht ontstaat (…), uitzonderlijk licht dat met gemis te maken heeft en troost brengt’. Ik hoor er Rūmi in:
Luister naar de fluisteringen van het riet, luister hoe het weeklaagt over de scheiding.
Maar ook
Und die Seufzer, sie verwehen In dem Raume, der uns teilt.
1) Een uitzondering vormt onder meer Mein junges leben hat ein End. Hier uitgevoerd door Matthias Havinga op het orgel van de Amsterdamse Westerkerk: ttps://www.youtube.com/watch?v=mSxoD_aDQpE
De drie blogs over ‘kerk en kunst’ krijgen nog een vervolg met deze.
Het begon met een stapeling aan opmerkingen die bleven schuren. Eerst tijdens een zaterdagochtend- leerhuis via Zoom door een theoloog die zich beweegt binnen de driehoek jodendom-Christendom-islam. Hij zei tegen het eind: ‘Ze leren het nooit’. Met dat ‘ze’ werden ‘de’ joden bedoeld, met ‘het’ geweld in zowel Tenach als het huidige Israël, dat hij moeiteloos aan elkaar koppelde. Zijn denken is hiermee voor mij lek geschoten, maar ik neem het mezelf nog kwalijk dat ik mijn mond niet open deed, verbijsterd als ik was.
De tweede keer was een uitlating die ik las in de Bijbelse Dagkalender 2021: ‘Misschien hebben we (!) er moeite mee dat God dit volk heeft uitgekozen, maar volgens de Bijbel is het niet anders’. We leggen er ons met andere woorden maar lijdzaam bij neer.
Dit zijn momenten waarop ik me vertwijfeld en verdrietig afvraag wanneer het nou eens ophoudt met antisemitisch of anti-judaïstisch denken binnen die kerk.
Francis Poulenc Het antwoord hoe hierop te reageren, kwam min of meer tijdens het kijken naar een opvoering van de opera Dialogues des Carméites (let op het woord dialoog!) van Francis Poulenc (1956) op Stingray Classica NL. In een top opvoering uit de Metropolitan Opera onder leiding van Yannick Nézet-Séguin. Nota bene: een opera! Over de waarde, de waarheid van kunst gesproken …
De opera begint ermee, dat er iets knaagt bij Blanche de la Force, de hoofdpersoon. Ze heeft verdriet, merkt haar broer op. Ze klaagt erover dat de kerkdienst zo lang duurt. Ze schaamt zich er wel voor en heeft hoop nodig. Ze voelt zich aangetrokken door de sterke regels van de Karmelieten en wordt novice. Ze belooft aan de stervende moeder-overste een instrument te zijn in Gods handen, maar ze kan haar taak eigenlijk niet aan en twijfelt telkens weer.
Op het eind van de eerste akte wordt gezegd, dat het gebed de eerste prioriteit heeft. Verstild wordt een Stabat Mater gezongen.
In de tweede akte bezoekt haar broer Blanche en brengt haar weer aan het twijfelen, wanneer hij zegt dat ze niet veilig is in het klooster (het verhaal speelt tijdens de Franse Revolutie). Hij wil haar meenemen naar huis. De priores zegt dat ze moedig moet zijn, zachtmoedig. Ze vlucht. Maar, toch teruggekeerd zingt ze tot slot van de opera over de Geest die leidt.
De vet weergegeven woorden werken voor mij als leefregels die navolging verdienen. Gebed om inzicht, om de Geest die vaardig mag worden. Hoop dat de mensen die ik aanhaalde in hun ideeën omkeren en de dialoog willen aangaan zonder vooroordelen of veroordelingen. Dát leerde mij de opera van Poulenc. Kerk en kunst. Soms de één, soms de ander en soms ook samen, de handen ineen geslagen. Om er weer even tegen te kunnen wanneer een het af laat weten.
Afgelopen vrijdagmiddag was er in Spui25 een klein symposium in samenwerking met het Koninklijk Concertgebouworkest (KCO) over een thema dat in de aanstaande concerten centraal staat: ‘Mens, mythe en muziek’. Zes wetenschappers gingen kort op diverse aspecten van dit thema in, met in het midden een optreden van Julie Moulin (fluit) en Miriam Overlach (harp) met werken van Claude Debussy, Theo Smit Sibinga, Takemitsu en Lutoslawski.
Dit programma vormde voor mij een opmaat naar niet zozeer de drie programma’s van het KCO, waarvan er een nog in het verschiet ligt, maar naar het NTR ZaterdagMatinee een dag erna (18 januari), waar het Radio Filharmonisch Orkest en het Groot Omroepkoor met twee solisten (tenor en bas) onder leiding van Andrea Battistoni na de pauze de Messe di gloria uit 1888 van Pietro Mascagni uitvoerden.
De zondag erna nam ik de gelegenheid te baat nog eens het boek Hoe het vlees weer Woord wordt van Rico Sneller – bij wie ik onlangs een weekendcursus bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden volgde – uit de kast te pakken en te leggen naast wat ik afgelopen vrijdag in Spui25 en zaterdag in het Concertgebouw hoorde.
Mens, mythe en muziek Een echte moderator was er geloof ik niet, afgelopen vrijdag, maar enkele sprekers probeerden aan het begin van hun inleiding aan te haken bij de thematiek van hun voorgang(st)er, wat op zich mooie verbanden en inkijkjes opleverde.
Zo verwees de vierde spreker, David Rijser naar de inleiding van Philip Westbroek (getrouwd met een violiste van het KCO overigens), die het spits had afgebeten. Rijser wees er in zijn inleiding over ‘Orpheus en de redenaars’ (de retorica) op, dat er aan het begin van de operatraditie, met onder meer enkele opera’s over dit Griekse thema (waaronder die van Monteverdi), een wending plaatsvond naar het aardse, naar de musica mundana (wereldmuziek), terwijl Westbroek het had gehad over de componist Alexander Scriabin, die in zijn vijfde symfonie Prometheus (1908-1910) terugkeerde naar het transcendente, het overstijgende.
Messe di gloria Op deze manier zette beide sprekers al dan niet zo bedoeld, het immanente en transcendente tegenover elkaar.
Op zaterdag overkwam me een geheel andere gewaarwording, al luisterend naar de Messe di gloria van Mascagni. Met name in het Et incarnatus est:
Hij heeft het vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria en is mens geworden.
Tussen alle grootse gebaren die deze mis kenmerkt, klom op het woord Spiritu sancto (Heilige Geest) opeens een viool – bespeeld door Nadia Wijzenbeek – naar boven, als was het een leeuwerik. De viool is vanouds (luister maar naar cantates van Joh. Seb. Bach) het symbool voor de duif, de Heilige Geest, die neerdaalt en de aarde even optilt naar boven. Het geeft aan welke entiteit van de drie-eenheid (Vader, Zoon, Heilige Geest) dan ook als het ware een aureool mee. Ik zag de afbeelding voor me van De violist en zijn muze van Chagall, momenteel te zien op de tentoonstelling Chagall, Picasso, Mondriaan en anderen in het Amsterdamse Stedelijk Museum (t/m 2 februari a.s., zie foto EvS).
Hoe het vlees weer Woord wordt Ik volg tenslotte de gedachtegang van Rico Sneller in bovengenoemd boek (Uitgeverij Meinema, 2002) dat mij de zondag na het symposium en het concert vergezelde.
Het begint met een plaatsbepaling van het idee van het Goede bij Plato tegenover het ‘veel aardser, immanenter en menselijker’ idee van het goede bij Aristoteles – als ware het Rijser en Westbroek die tegenover elkaar werden gezet. Er kan echter pas écht sprake zijn van transcendentie, wanneer deze ‘haar oriëntatie zoekt in een absoluut Goed dat zich incarneert’. Daarvoor is beweging nodig, en niet twee ‘in zichzelf rustende en als stabiel opgevatte polen’. Volgens Sneller is ‘het tot dusverre vooral het jodendom geweest dat denkers heeft voortgebracht die hiertoe bij uitstek in staat zijn gebleven’.
Ten aanzien van een daarvan, Emmanuel Levinas, schrijft Sneller: ‘Beide noties, transcendentie en incarnatie, impliceren elkaar bij Levinas. Beide noties maken (…) dat binnen de wijsgerige bezinning iets het primaat krijgt wat ik langzamerhand ethiek (…) durf te noemen’. Sneller concludeert: ‘Ethiek is incarnatie; en incarnatie is dan: terugkeer (…) tot “lichaam”, “gevoeligheid”, “kwetsbaarheid”, “aanspreekbaarheid”, “vlees” (…). Tegelijk echter (…) is incarnatie pas wat ze is, namelijk incarnatie, als er ook desincarnatie is. Wil het woord niet “sterven” in het vlees, dan moet het vlees weer woord worden’.
Op het eind van zijn boek komt Sneller tot de adembenemende conclusie, dat ‘de incarnatie bestaat in ethiek, zedelijkheid of daad. [Het is] een oneindige opgave, [die vraagt] dat ik mij openstel voor God (…). Pas dan vallen incarnatie en desincarnatie samen, in een ongrijpbaar moment’.
Ik ervoer het even, zaterdagmiddag bij de korte vioolsolo in het Et incarnatus est van Mascagni, mij er volledig van bewust dat dit maar het halve verhaal is.
Het kan verkeren. Ik toog eigenlijk naar Den Bosch om in het lunchpauzeconcert op 7 november in het kader van November Music Job 3.8 van de Frans-Duitse componist Mark Andre (1964, foto rechts) te horen, ter voorbereiding van het lezen van een boek van Dick Boer over dit Bijbelboek, maar kreeg er iv 17 voor in de plaats, geïnspireerd door Johannes 3:8. Een stuk dat afgelopen augustus in Zürich in première is gegaan. Of hier nu een foutje in het spel was (Johannes in plaats van Job), laat ik maar in het midden.
Bert Palinckx, artistiek directeur van November Music, zei ter inleiding dat dit het concert was waarop hij zich het meest verheugde. Componist Mark Andre, vervolgde hij, was een geweldig componist, die over de hele wereld al grote bekendheid geniet, behalve in Nederland. Daar moet verandering in komen.
Wat een componist! Hij heeft onder meer gestudeerd bij Helmut Lachenmann (foto links, 1935), van wie tijdens dit concert ook een compositie werd uitgevoerd: Got Lost. Beide stukken zijn geschreven voor sopraan en piano, en voor de uitvoerenden Yuko Kakuta (sopraan) en de vrouw van Lachenmann, Yukiko Sugawara (piano). Voorbeeldig uitgevoerd, voor zover de vleugel dat toeliet; de lage e bracht geen klank meer voort, vermeldde Katuka ter verontschuldiging.
Dat Andre bij Lachenmann heeft gestudeerd, was te horen. Het verschil lag er voor mij in, dat Andre minder extravert overkomt, en dat zijn muziek daardoor – ook weer op mij – meer indruk maakte. Ik hoorde er iemand een label, ‘abstract expressionistisch’, op plakken, maar daar ben ik het toch niet helemaal mee een. Als je de vergelijking met beeldende kunst door zou willen trekken, dan heeft het toch ook wat figuratiefs. Oké, het zijn acht klankmeditaties, maar toch wel degelijk geïnspireerd op een tekst: ‘De wind blaast, waar hij maar wil, en jij hoort zijn suizen’ (Johannes 3:8).
Volgens de toelichting op het programmablad speelt ‘met name het veelbetekenende woord “ruach” (Aramees voor adem, wind, lucht, geest) een sleutelrol in dit mystieke lied. Andre wil in dit werk tussenruimtes blootleggen (…). Bij deze muziek gaat het volgens Andre om het proces van verdwijnen en verwijst het naar de door Johannes genoemde aanwezigheid van de Heilige Geest en de verdwenen herrezene.’
Bepaalde technieken die we later op het concert bij Lachenmann tegen zouden komen, kwamen hier ook voor, zoals het onder de klep van de vleugel zingen, waarna de klank elektronisch als een echo doorzong in de Willem Twee Toonzaal, oorspronkelijk de synagoge van ’s-Hertogenbosch. Of de prepared piano waardoor de klank onder de handen van Yukiko Sugawara in ‘klankgoud’ veranderde (Mark van de Voort in het totaalprogramma van de tien dagen).
Goud was ook de stem van Yuko Kakuta, en zilver op z’n tijd. Zij zong niet alleen, maar blies, al dan niet door een PVC-buis, klakte met haar tong, sloeg op haar borst of siste, al dan niet in duet met Yukiko Sugawara. Dat een na laatste deed mij denken aan een (verouderde) manier voor astmapatiënten om slijmvorming in de longen tegen te gaan; de longen – daar waar de adem (ruach) doorheen gaat, in en uit. Het laatste (sissend uitblazen) is daarvoor in de plaats gekomen. Het zijn modern aandoende technieken, die de tekst kracht bij zetten, net als de twee speeldoosjes die beide musici af en toe een slagje draaiden en waaraan dan één of twee tinkelende tonen aan werden ontlokt.
Het was een stuk dat grote indruk op mij maakte, niet in de laatste plaats door de grandioze uitvoering ervan. Inderdaad: Andre is een componist die in Nederland grotere bekendheid verdient. November Music zette de toon.