Zo krom als de maan

christensen_de-halfbroerroose_montaigne

In de vuistdikke roman De halfbroer van de Noorse schrijver Lars Saabye Christensen (zie afb. links) komen nogal wat personages met een als krom omschreven rug voor, zoals Boletta ‘met een rug zo krom als de maan boven de Majorstuen-kerk in oktober.’

Opvallend is dat ook de natuur in soortgelijke bewoordingen wordt beschreven: een ‘steile, groene berg die met kromme rug opstijgt uit de branding.’ Het doet denken aan de natuur in de beeldende kunst van Egon Schiele: een zonnebloem, geïnspireerd door Van Gogh, met dezelfde lijdende trekken als zijn mensenfiguren. Alsof de natuur een (zelf)portret, een antropomorfe (af)spiegeling is.

Bij Christensen klinken heel oude dichotomieën door: de mens vol schande en schaamte, in kromheid gebogen, kleingemaakt door een zwaar leven in een stad – tegenover de goede, heelmakende natuur, in dit geval een eiland. Maar de auteur legt nog een laag aan: van de authentieke, echte mens (die krom loopt) aan de ene kant en de artificiële, onechte mens (die kaarsrecht loopt) aan de andere kant.

Ook dat is een oud sjabloon. Daarvoor hoef je maar naar 17e en 18e eeuwse stads- of dorpsgezichten van Hollandse meesters te kijken: een edelman zit wijdbeens of staat rechtop en kijkt fier de wereld in, een visser of boer(in) is gezet en staat op z’n minst wat gebogen. Gerard de Lairesse deed het voor in zijn Groot Schilderboek en de Amsterdamse historicus Herman Roodenburg trok in zijn studie The eloquence of the body (uitgave Waanders) de lijn door naar het ‘echte leven.’ Rechtop lopen was een eerste vereiste in de 17e en 18e eeuw. Corsetten en operaties (Constantijn Huygens!) deden de rest. Een (rechte of kromme) houding gaf aan tot welke stand iemand behoorde.

Dit beeld werkt nog steeds door; in necrologieën over dirigent Carlo Maria Giulini werd bijvoorbeeld meermalen gewezen op diens aristocratische voorkomen in relatie tot zijn kaarsrechte houding.

Maar er zit nog een andere kant aan het verhaal dat 17e en 18e eeuwse Hollandse meesters ons tonen. Het is de Frans-Bulgaarse filosoof Tzvetan Todorov die heeft gewezen op het revolutionaire van het feit dat er voor het eerst gewone mensen al dan niet met gebreken werden getoond. Sindsdien is in de schilderkunst de scheiding tussen mooi en lelijk onder druk komen te staan.

Todorov spiegelt zich aan de filosofie van de humanist Michel de Montaigne (1533-1592). De Montaigne ging in het begin van zijn carrière, zoals het een humanist uit zijn tijd betaamde, uit van het Griekse denken. Plato, de man van het ideale lichaam in goede verhoudingen, was zijn ‘denkmeester.’ Maar gaandeweg sloeg Montaigne een richting in waarbij ook het niet-ideale werd betrokken. Dit zal zeker mede zijn ingegeven door zijn eigen zwakke gezondheid waarover hij in zijn geschriften openlijk berichtte. Maar zoals elke goede schrijver ontsteeg hij zijn persoonlijke malaise en raakte aan het algemeen-menselijke. In die zin is De Montaigne’s filosofie, waarin een verband bestaat tussen lichaam en geest zoals er bij Christensen een verband bestaat tussen mens en natuur, nog steeds actueel.

Met toestemming herplaats ik hier een eerder in Wervel-ingen verschenen culturele column n.a.v. de tentoonstelling van De Lairesse in Enschede, en het verschijnen van de biografie De vrolijke wijsheid, zoeken, denken en leven met Michel de Montaigne (zie afb. rechtsboven, uitg. Polis) door Alexander Roose.

Een andere context

Frida Kahlo_zelfportretIn Museum Arnhem is momenteel een aanbevelenswaardige tentoonstelling te zien onder de titel Spiegeloog; het zelfportret in de Nederlandse kunst 1900-2015. Op deze expositie hangt een schilderij van Gerrit van ’t Net, dat herinneringen oproept aan een zelfportret van Frida Kahlo. Over haar, en dit portret, schreef ik destijds een column voor Wervelingen (lente 2007) die ik hier t.g.v. de tentoonstelling in Arnhem met toestemming herplaats; de zelfportretten worden ook beschreven in de mooie publicatie bij de tentoonstelling (Uitgeverij Waanders).

Alom hoor je de klacht dat er een gevaar bestaat dat het tragische levensverhaal van een kunstenaar het werk zelf verdrukt – dat er een maatschappelijke samenzwering gaande is die probeert de persoonlijkheid van iemand met een ziekte terug te brengen tot één dimensie: die van zieke.
Toch heb ik het idee dat er een tegenbeweging gaande is. Twee voorbeelden die tegen bovenstaande opvattingen in gaan.

Om te beginnen de tentoonstelling met werk van Frida Kahlo (1907-1954) die ik in de zomer van 2006 zag in het Bucerius Kunst Forum te Hamburg. De tentoonstelling was opgebouwd rond haar bekende zelfportret uit 1944 waarin in plaats van een ruggengraat een Ionische, Griekse zuil valt te zien (zie afb.). Het schilderij verwijst voor de meeste mensen in de eerste plaats naar het busongeluk dat Kahlo in 1925 overkwam en waarbij ze haar ruggengraat op drie plaatsen brak.
Maar op de tentoonstelling werd het (ook) in een andere context geplaatst. Naast het schilderij van Kahlo hing De zittende mannequin (1926) van Giorgio de Chirico. Wie in het Stedelijk Museum in Amsterdam wel eens diens De archeologen uit dezelfde tijd heeft gezien, zal het beeld herkennen: het binnenste van de afgebeelde mens(en), bestaat uit Griekse zuilen. Op die manier wordt het werk van Kahlo in een andere context geplaatst, die van de kunstgeschiedenis en haar inspiratiebron daarbinnen.

Een tweede voorbeeld is een mooi artikel dat de pedagoog en filosoof Truus Fraaije schreef in het oktober/novembernummer 2006 van het tijdschrift Filosofie. De ondertitel spreekt in dit verband boekdelen: ‘Bespiegelingen over een vergeten samenhang.’ Net als het citaat van Aldous Huxley dat als leidraad dient:

That’s what you always forget, isn’t it?
You forget to pay attention to what’s happening.

Het artikel is opgedeeld in elf paragrafen. In de tweede vraagt Fraaije zich af of het ‘niet tijd wordt het grote perspectief erbij te betrekken, het perspectief van onze cultuur, van ons gezamenlijk leven.’ In Hamburg deden ze dat door de culturele context van Frida Kahlo nadrukkelijk in het middelpunt van de tentoonstelling te plaatsen. Zodat zij niet langer – de angst van Wolffers – tot louter ‘zieke’ wordt bestempeld, maar als kunstenares die een handicap had.
In de zesde paragraaf komt Fraaije tot eenzelfde soort conclusie aan de hand van leven en werk van Nietzsche, waarmee zij tijdens het schrijven van haar artikel weer eens bezig was. ‘Nietzsche, is mijn indruk uit het biografisch materiaal over zijn leven en dood, valt niet samen met zijn ziekte, wordt gezien en herinnerd als zoon en broer Friedrich, wiens werk in ere gehouden wordt.’ Overigens door diens moeder op een respectvoller wijze dan door diens zuster, maar dit terzijde. Ook hier staat ‘de betrekking voorop’, aldus Truus Fraaije.

De betrekking tussen kunstwerken (zoals op de mooie tentoonstelling in Hamburg) of, en voor alles, tussen mensen, zoals Fraaije dat in haar al even mooie artikel beschrijft. En in Arnhem op dit moment te zien valt.

http://www.museumarnhem.nl/NL/agenda/tentoonstellingen/spiegeloog

http://www.uitgeverijdekunst.nl/webshop_searchres/SpiegelOOG+-+Het+zelfportret+in+de+Nederlandse+kunst%2C+1900-2015