Een leerzaam 2021!

Je mag een gegeven paard niet in de bek kijken. Ik weet het, maar omdat wat doorgaat als een kerstgroet eigenlijk een jaarverslag in miniformaat (6’30”) is, én omdat wat wordt gezegd (en getoond in een overigens prachtige vormgeving) mij zo aan het hart gaat, ga ik hier toch op enkele achtergronden in. Immers: ik ken het boodschappende leerhuis van binnenuit, onder meer door in de tijd van ds. René Venema jarenlang lid te zijn geweest van de originele versie, de kerkenraadscommissie Tenach en Evangelie van de Hervormde Gemeente Amsterdam, alsmede redacteur van Bekirbénoe (Hebreeuws voor ‘In ons midden’), het blaadje dat zij uitgaven.[i] En als je iets van binnenuit kent, mag je kritiek leveren. Dat leren we uit de Bijbel al. Zowel die commissie als het blaadje zijn opgericht door ds. Kleijs Kroon, en niet Kleist (!) Kroon. Daar gaat het in de boodschap al fout.

1.
Na deze schuiver, wordt door Adriaan Deurloo (voorzitter van LATE, Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie, een opvolger van genoemde kerkenraadscommissie) stellig beweerd dat dit huidige leerhuis ‘in omvang en kwaliteit’ is gegroeid. In omvang wellicht, maar in kwaliteit? Kijk naar het huidige programma (zie link onderaan). En naar de oorspronkelijke sprekers van naam, waarvoor zo’n opmerking een steek in de rug is: F.H. Breukelman, M. van Loopik, Hilde Burger, Chana Safrai, Erik Borgman, om slechts enkele bekende namen te noemen. Nu zijn dinsdagavonden en zaterdagochtenden gevuld met lezingen (wat iets anders is dan het joodse lernen en lehren, om de wortels van het leerhuis er maar meteen bij te pakken) door oudere heren. Geen één jongere, en geen één dame. En dat anno 2020! Elk jaar weer wordt op dezelfde trom geslagen. Kwalitatief goed, dat zal ik als regelmatige bezoeker zeker niet ontkennen, maar in dit opzicht gegroeid? Nee, dat zou ik niet willen zeggen. En dat is jammer.

2.
Zoals het ook jammer is, dat in het vervolg de Protestantse Kerk Amsterdam een sneer krijgt. De PKA ‘meent op dit moment geen financiële middelen (…) te kunnen vrijmaken’ voor de aanstelling van een predikant als opvolger van ds. Wilken Veen. ‘Dat stemt ons droevig’, aldus de voorzitter over de hoofden van de ontvangers van de kerstgroet heen, die de discussie tussen LATE en PKA niet hebben gevolgd en dus ook niet kunnen weten dat het iets genuanceerder ligt. Zelfkritiek zou hier passen.

3.
De volgende (mis)stap. Eerst vraagt Deurloo zich af of ‘het bestaan van het joodse volk de millennia door geen bewijs [is] van de kracht die van het leren uitgaat?’ Of de redenatie helemaal opgaat, weet ik niet, maar ik moest wel meteen denken aan rabbijn Leo Baeck, die in Terezín (Theresienstadt) medegevangenen om zich heen verzamelde om samen mee te leren. Hij gaf er ook lezingen, over Plato, over Kant, die per keer door zevenhonderd mensen werden bijgewoond. Voor hen, en ook sommige christenen in het ‘modelkamp’ was hij ongetwijfeld een menachem, een trooster.
Maar dan komt het: ‘Zij [de joden, EvS] laten zien dat wie leest en leert, blijft leven’. Dat is een onhandige uitlating die, om de eerder aangehaalde woorden van Deurloo aan te halen, droevig stemt, want wie aan de vele vermoorde joden tijdens, voor en na de Tweede Wereldoorlog denkt, zal dit niet zo in de mond durven nemen. Hoe hard ze ook leerden. Wat wel blijft, zijn de geschriften die zij ons hebben nagelaten: de Torah, Talmoed en ga zo maar door.

4.
Kreeg eerst de PKA de zwartepiet toegespeeld, vervolgens is corona de boosdoener. ‘Door Corona’, zegt Deurloo, ‘heeft onze programmering ernstige schade opgelopen. Maandenlang konden we niets doen’. O nee? Daar gingen heel wat andere leerhuizen voor(op) door middagen/avonden via Zoom aan te bieden, zoals bijvoorbeeld Pardes, ook in Amsterdam.
Binnen de commissie waren er best roependen in de woestijn die wel aandacht hadden voor digitale ontwikkelingen, zoals Rob Versélewel (Robertus Cornelius Versélewel de Witt Hamer), die onlangs na een kort ziekbed overleed.

Ik hoop natuurlijk met LATE dat alles in 2021 weer doorgang kan vinden, nadat al definitief met de leerdiensten is gestopt. Maar dan wel op een wat modernere leest geschoeid, met onder meer jongere en vrouwelijke, interessante sprekers. Moge deze videoboodschap althans qua vorm daar een opmaat toe zijn.

Links:
https://www.youtube.com/watch?v=3s0CzSq2MSE&feature=youtu.be http://www.kleijskroon.nl/
http://leerhuisamsterdam.org

[i] Zie: Veertig jaar ‘Tenach en Evangelie’. Deel 1 in de serie Radix, leren en vieren met een Amsterdams accent. Uitgeverij Eburon, Delft.

Buskes en Kroon – twee dwarsliggers

Uit de nalatenschap van Rie de Kater-Engel, die ik primair kende van ‘mijn’ muziekclubje in het verzorgingshuis waar zij woonde, verkreeg ik de feestbundel voor de vijfenzeventigste verjaardag van ds. J.J. Buskes: Dwarsliggers (uitg. Zomer & Keuning, 1974). Aan hem bewaar ik twee dierbare herinneringen. Op een dag liepen mijn moeder en ik langs een huis dat vol stond met boekenkasten. Mijn moeder liep achteruit om het naambordje te lezen. Buskes dus. De tweede keer was een dienst van de Alle-Dag-kerk in Amsterdam. Een kleine man met een witte haardos en – zag ik later – een slecht gebit stond onder het orgel de kerk in te kijken. Buskes dus.

Het kan niet anders of zo’n boek als dit en de herinneringen aan mevrouw De Kater en mijn wat eerder geboren en gestorven ouders doen je wat. Herinneringen die op een of andere manier verhevigd terugkomen, terwijl ik het boek las, en soms ook in elkaar over lijken te gaan.

Dwarsliggers
Ik zou ze allemaal na kunnen lopen: om te beginnen het hoofdstuk over dr. H.F. Kohlbrugge, die ds. Thijs van Meijeren noemde tijdens de presentatie van mijn boekje Mythe, mysterie, mystiek in de Amsterdamse Thomaskerk. De man die – zo lees ik – met één woord sprak: ‘de rechtvaardiging van de goddeloze’ – het woord dat Henk Vreekamp, over wie mijn boekje gaat, van hem heeft overgenomen.
Zo zou ik kunnen doorgaan, maar ik kies ervoor enkele hoofdstukken te nemen waarin de naam van ds. K.H. Kroon (zie foto rechts) voor komt. Ook zijn naam werd tijdens bovengenoemde presentatie genoemd. Mijn vader, zo meende de middagvoorzitter, zou bij hem in de kerkenraadscommissie Tenach & Evangelie hebben gezeten. Niets is minder waar; hij had zacht gezegd niets met hem en was penningmeester ten tijde van ds. René Venema. Al lezend in het boekje van mevrouw De Kater kom ik er gaandeweg achter waarom mijn vader waarschijnlijk niet zoveel met Kroon op had.

K.H. Kroon
Ik begin met het artikel dat K.H. Kroon schreef over Martin Buber. Ik proef daarin helaas iets van de wat verongelijkte man die ik eens trof. Het woord ‘aanvechtbaar’ valt nogal eens. Hij heeft kritiek op een niet nader genoemde vrijzinnig hervormde theoloog [dat is: professor Pieter Smits] en uit zijn teleurstelling over Buskes’ antwoord. Pijnlijk, voor een feestbundel zou ik zeggen.

Hoe anders van toon is de bijdrage van pater Van Kilsdonk over Kleijs Kroon. Ik snap waarschijnlijk opeens mijn vader, wanneer Van Kilsdonk schrijft: ‘Kroon is een man niet van het schrijft maar van het woord: in die zin ook niet van de Schriften, maar van de Mikrá (het Hebreeuwse werkwoord kara = roepen, denk aan: korán). Dat betekent: hij leest de tekst niet naar binnen toe maar roept hem uit, met mompelende, peinzende, soms ineens lichtgevende stem’.

Ik denk dat het één niet zonder het ander kan; dat heb ik van ds. Sytze de Vries geleerd: ‘Als een mens zich zijn vreugde niet meer uit kan zingen, zich Gods liefde niet meer te binnen kan zingen, heeft hij één van zijn grootste uitingsvormen verloren’ [vet EvS]. Misschien zit daar ook de crux waarom mijn vader geen affiniteit met Kroon had. Het een kan niet zonder het ander, vond deze ‘Psalmenmens’ zoals diezelfde middagvoorzitter hem eens raak omschreef.

In dialoog met Rudolf Boon

Het was goed in gesprek gaan met Rudolf Boon, die ons op 7 april jl. is ontvallen. Als voorbidder in de Oude Kerk van Amsterdam heb ik van hem geleerd mij voorzichtig uit te spreken wanneer het over Israël gaat. Maar het was ook goed met hem in gesprek gaan. N.a.v. een artikel van zijn hand over herbezinning m.b.t. de relatie bijbel-kerk-moderne kunst schreef ik een naschrift (in: Quadraatschrift, november 1998). Hier plaats ik het ingekort ter nagedachtenis aan de emeritus predikant en bijzonder hoogleraar liturgiewetenschap aan de Vrije Universiteit. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

Enkele jaren geleden stak René Venema eens tijdens een vergadering van wat toen nog kerkenraadscommissie Tenach en Evangelie heette, de loftrompet over ds. Van Reijendam-Beek. Zij had zich in een lezing voor een voornamelijk seculier publiek op indrukwekkende wijze gekeerd tegen de zondagopenstelling van winkels in Amsterdam. Indrukwekkend, aldus ds. Venema omdat zij dit had gedaan op grond van louter wereldlijke argumenten. Maar zó, dat daaronder onmiskenbaar het gedachtegoed van Tenach en Evangelie mee vibreerde.

Georg TraklHetzelfde is naar mijn idee aan de hand met de compositie Schweigsam über der Schadelstätte öffnen sich Gottes goldene Augen van componist en dirigent Huub Kerstens op tekst van de door Rudolf Boon genoemde dichter Georg Trakl (zie afb.), die in de Oude Kerk evenzeer voor een ‘overwegend secularistisch publiek’ (Boon) werd uitgevoerd.

Zowel het gedicht als het muziekstuk kennen eenzelfde structuur van twee lagen als het betoog van ds. Van Reijendam kenmerkte. Ik beperk mij hier tot het gedicht.

Rob van Erkelens heeft zich in zijn keuze van en commentaren op Trakls poëzie (uitg. Ambo, 1990) in soortgelijke bewoordingen uitgelaten. Trakls gedichten hebben een duidelijk christelijke ondertoon. De litanie of het gebed, zoals Van Erkelens het karakter van het door prof. Boon gewraakte, aan de joodse schrijver Karl Kraus opgedragen gedicht omschrijft, ontstond in 1912 en verscheen in het christelijk-existentialistische Der Brenner. 1) Trakl ‘is niet de dichter van de verlossing, maar van dat wat verlost moet worden’, aldus Rob van Erkelens (p. 25). In wezen is zijn poëzie verwant aan de Loeriaanse mystiek van de goddelijke vonken van de Sjechinah (= goddelijke aanwezigheid) die op aarde terecht zijn gekomen. Trakls gedicht is een “terugblik op de toekomst”, om de titel van een gedicht van Marcus van Loopik te parafraseren. Of zoals in Gezang 292:1 van Isaac da Costa, dat boven de rouwadvertentie n.a.v. het overlijden van Rudolf Boon stond:

Wegen Gods, hoe duister zijt gij,
maar w’omvleugelen ons het hoofd
voor ’t verblindend licht der toekomst,
die ’t verrukte hart gelooft!

1) ‘De “psalm” (?) van Trakl bleek een troebel mengsel te zijn van Helleens en Teutoons paganisme, product van dweperig Duits romanticisme, vermoedelijk uit het begin van de 20e eeuw’.