‘Moderne Kyrie eleisroeper’

15 augustus jl. was het honderd jaar geleden dat de dichter en theoloog Willem Barnard/Guillaume van der Graft werd geboren. Dit werd alom herdacht en zal medio 2021 resulteren in de uitgave van al zijn kerkliederen o.d.t. In wind en vuur bij Skandalon.
In maart 2000 verscheen mijn recensie van de Nederlandse vertaling en handelseditie van Maria Pfirrmanns oorspronkelijk Duitstalige dissertatie over Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Barnard/Van der Graft (in:
Quadraatschrift).
T.g.v. zijn 100ste geboortedag herplaats ik die hier in een wat uitgebreidere vorm.

Denk mijn naam wanneer ik dood ben,
denk mijn naam maar roep mij niet,
ik ben vergeten hoe ik heet. 

En denk aan mij hoe dwars ik was,
hoe tuk op taal en onzeker
en dat ik van je hield met huid en ziel

Maar roep mij niet, lief, roep mij niet,
ik ben vergeten hoe ik heet.

Toen ik de ondertitel van Pfirrmanns boek las, schrok ik toch wel even; het was de schuine streep die het hem deed: de dominee Barnard en de dichter Van der Graft onder één noemer gebracht – is dat wel de bedoeling van een pseudoniem? Ook maar even verder doordenkend, corrigeerde ik mijzelf meteen: het gebruik heeft goede papieren, want de Verzamelde Liederen en Verzamelde Gedichten werden in 1982 immers al onder één naam, die van Guillaume van der Graft, gepubliceerd. Het was ook hieruit dat Gerrit Komrij vijf gedichten koos voor zijn De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten. Ook André Troost had in zijn dissertatie (1998) overigens voor dezelfde wijze van vermelden, met een schuine streep ertussen, gekozen. Uitgeverij Skandalon kiest voor een iets andere oplossing voor hun In wind en vuur: de naam van Willem Barnard staat groot op het omslag, en Guillaume van der Graft wat kleiner eronder.

Het uitgangspunt van Maria Pfirrmanns boek is, dat Van der Grafts gedichten liturgisch zijn gekleurd en Barnards kerkliederen voluit poëzie zijn. Iets wat je al gewaar wordt uit de keuze die Komrij maakte. De gedichten en de kerkliederen horen bij elkaar als een tak aan een boom; een grote boomstam en een kleinere tak, als bij In wind en vuur.
Voor de duidelijkheid is het boek opgebouwd uit twee gedeelten: een behandeling van zes vroege gedichten (‘Woorden van brood’) en een behandeling van dezelfde motieven zoals die in enkele kerkliederen voorkomen.

Het hemelse Jerusalem
Een thema dat in beide delen terugkeert, is bijvoorbeeld dat van de stad: het hemelse Jerusalem en de aardse werkelijkheid. Het thema komt voor in het gedicht ‘Eucharistie 2’ en Lied 173 uit het Liedboek voor de Kerken. In beide gevallen wijst Pfirrmann erop dat Barnard in Rotterdam is geboren en in Amsterdam heeft gewoond en gewerkt en daarom een stadsmens kan worden genoemd. De uiteindelijke conclusie is, dat ‘het hemels Jerusalem (…) als in een visioen [wordt] gezien als vervulling van lichamelijk-aardse verlangens’ (p. 122).

Het is een thema dat ook terugkomt in een mooi ‘Over Willem Barnard (1920-2010)’ van Wiel Kusters op de website Neerlandistiek (15 augustus jl.). Kusters schrijft dat Willem Barnard, alias Guillaume van der Graft, ‘een eigen – spirituele – dimensie gaf aan de materialistisch opgevatte “lichamelijkheid” uit de taal- en poëzieopvattingen van zijn experimentele generatiegenoten, de Vijftigers’.

Vooral theologie
De wijze waarop Maria Pfirrmann de thema’s uitwerkt, is zeer toegankelijk voor iedereen die van theologie en dichtkunst houdt. Mede de nadruk op het eerste, want al zegt zij verschillende keren dat vorm en inhoud in Barnards werk een eenheid vormen, echt uitgewerkt wordt dit niet. Hooguit als totaalbeeld (‘Eucharistie 2’ als een drieluik bijvoorbeeld), maar niet of nauwelijks op het terrein van metrum en andere technische zaken. En dat terwijl, zoals Ria Borkent in Liter (15 augustus jl.) schreef: ‘Willem Barnard was theoloog, maar vervreemd van de onmusisch geworden theologie. Hij voelde zich meer thuis in het huis van de poëzie en liturgie. De Heilige Schrift was allereerst (Bereshit – In den beginne, In beginsel, Van hoofde aan) geschreven door een dichter – God was een dichter en geen theoloog, want die laatste brengt, net als de ochtendkrant, je gedachten in de war.’

Natuurlijk heeft dit veel te maken met Pfirrmanns theologische achtergrond. Want als er één ding duidelijk mag worden, dan is het wel mijn bewondering voor het feit dat ze, als Duitse die weliswaar onder meer in Amsterdam studeerde maar van huis uit toch niet vertrouwd was met de Nederlandse poëzie, toch dwarsverbanden – onder andere richting Nijhoff – wist te leggen die verhelderend werken. Dat zij daarbij omgekeerd in haar woordkeus hier en daar wat duidelijker terrein had mogen afbakenen, is ook een feit; een woord als ‘vitalistisch’ dat regelmatig valt, roept bij mij associaties op met de gelijknamige stroming in de Nederlandse literatuur (Marsman) die, meen ik uit de context van Pfirrmanns betoog te mogen opmaken, toch niet wordt bedoeld.

Dit zijn slechts enkele kanttekeningen bij een boek dat ik iedereen van harte aanraad te lezen, dankzij én ondanks de vertaling van Sytze de Vries die met name aan het begin werkt als een palimpsest waarbij door het Nederlands nog het originele Duits heen lijkt te schijnen. En zeker ondanks de hoeveelheid fouten die onder tijdsdruk zijn blijven staan. Maar vooral dankzij de inhoud is dit boek een aanrader. Honderd jaar na de geboortedag van deze ‘moderne Kyrie eleisroeper’, zoals Sytze de Vries hem afgelopen zondag in de Dom in Utrecht noemde.

 

Maria Pfirrmann: Uw naam is met wijn geschreven. Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Willem Barnard/Guillaume van der Graft
Uitg. Boekmakerij Gert-Jan Buitink en Uitgeverij Boekencentrum, 1999
ISBN 90-239-0672-1

Link naar het artikel van Wiel Kusters: https://www.neerlandistiek.nl/2020/08/over-willem-barnard-1920-2010/
Link naar het artikel van Ria Borkent: https://www.leesliter.nl/blog-en-nieuws/1244-berijmde-psalmen-zijn-gezangen

De stilte van Avercamp – het geluk van Kees Fens

AvercampMidden in een college deed de docent een bekentenis die niets met het eigenlijke onderwerp te maken had: ‘de stomme van Kampen’, zoals de bijnaam van Hendrik Avercamp (1585-1634) luidde, behoorde tot zijn lievelingsschilders (zie afb.). Net zoals – las ik in de bundel Gezicht op het Mauritshuis (uitg. Meulenhoff/Landshoff) – het doek Schrijvend meisje van Gerard ter Borch. In beide gevallen was het vooral de verstilling die hem trof.

Het is niet alleen dat deze terloopse opmerking van Kees Fens (1929-2008) veel zei over hemzelf. Wie zijn keuze kent uit de maandagstukken in de Volkskrant, bij Querido verschenen onder de titel Leermeesters, heeft weet van zijn voorliefde voor leegte en stilte. Een voorliefde die Kees Fens ook nog eens in een ingehouden stijl beschreef.

Nee, de liefdesverklaring van mijn oud-docent is mij vooral bijgebleven omdat ze in de eerste plaats een beeld schiep van een schilder die met gedempte kleuren meer dan welk bont-barokschilderij met een religieus thema dan ook, iets voelbaar maakte van wat je ‘bevindelijkheid’ zou kunnen noemen. Want Avercamp was een man van de reformatie, al kan ik mij heel goed voorstellen wat voor schok een eerste kennismaking met zijn werk juist de rooms-katholieke Fens moet hebben gegeven; ‘alsof een engel hem even met haar vleugelslag heeft aangeraakt’ (Thea Beckman, die tussen twee haakjes een mooi boek over Avercamp heeft geschreven dat bij Lemniscaat is uitgegeven).

In de tweede plaats maakte Fens’ beschrijving zo’n indruk op mij, omdat daaruit een opvatting over Avercamps handicap sprak die je, Christianne Méroz parafraserend, kunt omschrijven met te zeggen dat voor hem ‘de stilte creatief is geweest’. De hele discussie ‘vorm of vent’ die wel rond Fens’ bijdragen aan het tijdschrift Merlyn (1962-1966) is gevoerd, en waarbij biografische gegevens over een kunstenaar niet of nauwelijks ter zake zouden doen, viel hier weg, of, beter gezegd: beide (vorm en vent) bevestigden elkaar, zoals de ingetogen stijl van Kees Fens’ beschrijvingen van Ter Borch de inhoud van het schilderij alleen maar bevestigde.

Voor mij heeft Kees Fens met zijn tweelagige duiding van het werk van Hendrik Avercamp voldaan aan een wens die hij eens in een discussie met Michel van Nieuwstadt benoemde: ‘Ik zou graag als een vermomde jezuïet godsdienstles willen geven. Men luistert immers pas naar iets wanneer het zogenaamd niets met het onderwerp te maken heeft. Godsdienstles geven aan de hand van een prachtig schilderij’ (in: Trouw, 23 april 1994). Niet dan ik anders niet naar hem luisterde …

Herpublicatie van een artikel in In formatie, voor en uit de hervormde gemeentekern rondom de Weerenkapel (juni 1996, p. 9) n.a.v. de boekpresentatie Mijn versnipperd bestaan. Het leven van Kees Fens 1929-2008 van Wiel Kusters, 24 juni 2014 in Spui25 te Amsterdam.