Christiaan Verbeek: De wanen

Al zou de naam onbekend zijn, toch is de kans aanwezig dat zijn muziek wél bekend is: Christiaan Verbeek, componist van onder andere muziek bij de film Helium waarvoor hij in 2014 een Gouden Kalf won. In 2018 kwam tijdens de Dag van de Morgendienst in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk een andere kant van hem naar voren: als componist van een stuk in opdracht van Cello Octet Amsterdam voor een reeks concerten rond de tachtigste verjaardag van de componist Arvo Pärt. Hierbij werd hij geïnspireerd door het gedicht Aan het grensland van Rutger Kopland.
Nu is zijn werk te horen bij de lunchtheatervoorstelling De wanen in het Amsterdamse Theater Bellevue (van 22 september t/m 16 oktober 2022). Dichter Ingmar Heytze, regisseur Olivier Diepenhorst en actrice Abke Haring maakten deze voorstelling, samen met Verbeek en enkele andere theaterkunstenaars, waaronder dramaturge Janine Brogt. Wegens persoonlijke omstandigheden wordt de rol van Haring echter overgenomen door Alwin Pulinckx.

Christiaan Verbeek
In 2018 sprak ik met Verbeek voor Kerk in Mokum. Met toestemming neem ik enkele gedeelten uit dat interview hier over ter gelegenheid van genoemde theatervoorstelling. Ook een grensland eigenlijk; een voorstelling namelijk over de onaangepaste geest. Heyze schreef de dichtbundel De Atlas van wanen, die nooit is gepubliceerd, maar tot toneeltekst, een monoloog werd omgewerkt.

‘Ik vind’, zei hij in 2018 tegen mij, ‘grensgebieden interessant. Dáár wordt het spannend. Ik heb een jazzachtergrond en ben toen meer op het klassieke pad geraakt. Mijn projecten zijn muzikaal behoorlijk uiteenlopend. De bron is het leven, zijn ervaringen. Bijvoorbeeld de natuur, of wat je van huis uit meekrijgt.’

Aan het grensland
Voor zijn compositie ‘Aan het grensland’ ging Verbeek naar De Hors op Texel, waar hij is geboren. ‘Dat is letterlijk een soort grensland, waar strand in zee en zee in lucht overgaan. Het zinderende van die lucht zit bijna in al mijn muziek. Maar het blijft niet bij deze wazigheid, ik zoek ook duidelijk naar structuren. In dit geval de drieslag die Kopland aanreikt: het hiernamaals, het hiervoormaals en het nu. Het stuk begint met een inleiding die de zoektocht naar het grensland verklankt, dan volgen dertien noten en dan begint het gedicht pas. De tekst staat ook in de muziek, zodat de musici weten waar ze zijn.’
Dertien staat voor de laatste strofe uit het gedicht:

je denkt aan je jeugd aan 1 Korintiërs 13
nu kijken we nog in een wazige Spiegel
maar straks staan we oog in oog.

In deze drie regels zitten heel wat lagen verstopt: de jeugd van Verbeek, als domineeszoon vertrouwd met kerk en liturgie, de wazige Spiegel die verwijst naar een van de bekendste composities van Arvo Pärt: Spiegel im Spiegel, en het meer concrete oog in oog staan.

Impressies
Ik zeg dat Verbeeks muziek mij tot nu toe impressionistisch overkomt; niet als stijl (het impressionisme), maar als insteek, in het verklanken van een sfeer. Verbeek (h)erkent het: ‘Ik heb dit van huis uit meegekregen. Mijn moeder en ik stuurden elkaar altijd kaarten van impressionistische schilderijen van Monet en we luisterden naar Debussy. Maar dat is ook een fase. Mijn muziek wordt steeds concreter, want hoewel Aan het grensland een zekere vaagheid ademt, kent het  ook een heel duidelijke vorm: zoektocht – gedicht – terug in de wereld. Aan het grensland staat voor mij tussen het aardse en het religieuze in. Een gebied waar Pärt, Kopland en ik elkaar ontmoeten.’ Zoals Verbeek in Wanen onder meer de tekst van Ingmar Heytze ontmoet en het grensland tussen waan en werkelijkheid.

Foto bovenaan deze blog afkomstig van de website van Christiaan Verbeek: https://www.christiaanverbeek.com/
Zie ook: https://www.theaterbellevue.nl/agenda/3796/Ingmar_Heytze_Olivier_Diepenhorst_Alwin_Pulinckx/De_wanen
En tenslotte mijn recensie: https://8weekly.nl/recensie/theater/de-wanen-theaterdebuut-waar-alles-aan-klopt/

Late gedichten als een echoput


De gedichten in Dromen. Late gedichten van Wessel ten Boom lezen als waren ze een echoput. In de positieve én de breedste zin van het woord. Een echoput van woorden, beelden, klanken, geuren en sensualiteit. Van een aarde die ritselt en fluistert, van het beven en trillen als mens, gelijk de ruisende bomen, van kijken, maar ook als echo’s van gedichten van andere dichters, als echo’s van de dichter die bij een ander tot weerklank komen, die de ‘jij’ (een verloren geliefde) ‘in rijpe stilte enkel kunt beamen’.

Reizen
Echo’s die reizen door met name België en Frankrijk in de dichter oproepen en hem ontroeren. Een vaak voorkomend woord, net als huilen (‘ik wist niet, dat ik ben geboren voor verdriet’). Een mooi voorbeeld is het gedicht ‘Dodengang’ over de frontlinie van de Grote, de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk. Het gaat over de jongens die er verminkt raakten, stierven of gek werden. Ze worden bij name genoemd: Paul, Jean en Peter (Paulus, Johannes en Petrus?) en staan in schril contrast tot de altijd bloeiende klaproos, die ook terugkomt in het gelijknamige gedicht, dat als volgt eindigt:

God, wat hebt Gij met ons gedaan?

Want dezen hier beneden
klappen open als een roos, als bloedend rood
ontelbaar zijn hun wonden.

God, die als in de Psalmen Zijn gezicht verborg en wellicht zweeg, zoals de profeten in een ander gedicht uit deze bundel. Het zijn de tien profeten van de Münster in Freiburg, die in een museum staan. Ik moest daarbij ook even denken aan Heidegger, de filosoof die daar les gaf en aan wiens voeten zoveel studenten zaten. De man die altijd heeft gezwegen over zijn oorlogsverleden, wat hem nog het meest is kwalijk genomen.

Andere gedichten en dichters
Het zijn ook echo’s van andere gedichten en dichters die treffen. Bijvoorbeeld een omkering van het bekende adagium van Lucebert, dat bij Ten Boom werd: ‘Alles was weerloos, / is nu van waarde’, of van Van Ostaijen (‘Marc groet de dingen van de dag’). Hans Andreus’ ‘Vertel het aan de bomen’ werd; ‘Ik vraag het de bomen, ze antwoordden niet’ en een reminiscentie aan Paul Celans zwarte melk (‘grijze as’), en tenslotte aan Willem Barnard (Gezang 737 uit het Liedboek):

Bach loopt met een bokkenpruik op zoek naar negen zonen.
Petrus en Paulus improviseren het liefste jazz, blijkt nu.

Woorden
Wat al deze gedichten, verdeeld over vier afdelingen bij elkaar houdt, is een motto uit 2 Korinthe 3:6: ‘… want de letter doodt, maar de Geest maakt levend’. Ruim gesteld, zijn het w/Woorden die de rode draad vormen, wat je van een dominee-dichter kunt verwachten. De dichter is zich er zelf van bewust, dat die woorden zowel positief als negatief kunnen uitwerken. Hij kan er aan de ene kant in vluchten, maar ze aan de andere kant ook breken. Door het goede woord te vinden, kun je iemand laten opstaan uit de doden. Het omgekeerde kan echter ook het geval zijn. Teveel woorden:

Mevrouw, ik wou u zo graag kussen!
maar mijn woord zit er weer tussen

Er zijn ook woorden, die je niet meer kunt vinden, maar die een ander hervindt en uitspreekt, proeft met haar lippen. Waar zwijgen meer is dan spreken:

Ik hoefde niets met woorden te benoemen
de dingen kwamen zomaar vrij

Het laatste gedicht eindigt aldus:

Ik kan mij niet uitspreken

en ook jullie maken mij niet af
niemand dicht zijn eigen graf

Vergeef!
Ik had het moeten zeggen
wat ik niet heb kunnen vinden
nu al jaren bijna weet
en mijn leven languit leef

Het is wat hij zijn vrienden, ernstig ziek zijnde, mee wil geven:

Vergeef, gedenk, bewaar, heb lief

En zijn lezers, – want het zijn gedichten om te lezen, te herlezen, hardop te lezen en in je hart te bewaren. Een prachtbundel!

https://wesseltenboom.wordpress.com/
De bundel wordt de lezer om niet geschonken en tegen verzendkosten toegestuurd.

Drieluik – Water uit de rots

1.
’s Ochtends een kerkdienst vanuit de Bethelkerk in Tuindorp-Oostzaan via kerkdienstgemist.nl. Met als thema Mozes die water slaat uit de rots (Exodus 17:1-7). Voor de kinderen met fantasie uitgelegd als – in mijn woorden –: het water stroomde vanaf de Horeb naar beneden en daar zat een grote kurk in de rots. Mozes sloeg erop en plop, de kurk sprong eruit en de Israëlieten hadden water, waar tot nu toe alleen de Amalekieten zich laafden. En voor de grote mensen: de Horeb is de berg vanwaar ons ‘hulplijntjes’ (de Tien Geboden) waren aangereikt. Mozes sloeg op het harde gesteente en dat werd vloeibaar: er kwam water uit!
Ik onthield van de toepassing ervan op ons leven gedurende de coronacrisis twee dingen: creativiteit, dat is onze vrijheid ten tijde van de lockdown, en vloeibaarheid als zijnde iets moois. ‘De componist in mij wordt helemaal wakker’, zei  Merlijn Twaalfhoven ’s middags in de uitzending van Mondo. Als levenshouding, vulde Marjolein van Heemstra aan.

2.
Dat vloeiende deed mij denken aan de filosofie van de socioloog/filosoof Zygmunt Bauman (1925-2017); ds. Trinus Hibma verstaat niet alleen de kunst moeilijke dingen, soms met wat fantasie, op begrijpelijke wijze te verklaren, maar er altijd een diepere laag in aan te brengen. Voor de goede verstaander.
Bauman had het in zijn werk over een ‘vloeibare moderniteit’. Omdat het onmogelijk is grip te hebben op iets wat vloeibaar is, proberen we ons vast te klampen aan datgene wat we wél kunnen beïnvloeden. Ook onze identiteit is vloeibaar geworden, aldus Bauman. Dat heeft voor- en nadelen. Terwijl de Pools-Amerikaanse denker vooral de nadelen benoemde (vergankelijke relaties bijvoorbeeld), zag Hibma er vooral de mooie kanten van.

3.
De opvoering uit 2017 van Twelfth Night (1601) van William Shakespeare die het National Theatre gedurende een week vrijgaf, voerde mij ’s middags verder op dit pad. Want als er één stuk is waarin fantasie, creativiteit (spontaneïteit, muziek!) en vloeibaarheid (vooral genderfluïditeit) een grote rol spelen, dan is het wel Twelfth Night (Driekoningenavond). Zeker in deze opvoering die meer de vrolijke kanten van de komedie dan de poëzie benadrukte; een komedie is bij Shakespeare eigenlijk nooit louter en alleen leut. In deze opvoering speelde muziek een zeer grote rol, zoals Shakespeare het overigens ook bedoelde. Er klonken jazzy-achtige klanken, dance, upbeat, close harmony en ga zo maar door. Een beetje de muziek die zowel een liberale- als jonge achterban aan zal spreken, en voor hen leek de enscenering ook primair bedoeld, al heb ik er ook van genoten.
Speelde Shakespeare al met gender (jonge vrouwenrollen die door mannen worden gespeeld), het National Theatre zette dit nog eens extra aan; Fabio (een dienaar) was Fabia geworden en Malvolio (een hofmeester) Malvolia (foto). Vooral Tamsin Greig, die de laatste rol speelde, stal de show. Zij was misschien de enige die ook de wat melancholieke kanten van de rol naar boven haalde, terwijl de komische aspecten bij haar mij soms aan Hyacinth Bucket uit Keeping up appearances deden denken.

Welke accolade zet ik nu om deze drie ervaringen? Misschien dat alles niet zo massief als een rots is: de Tien Geboden zijn ‘hulplijntjes’, moderniteit is vloeibaar en niet in steen gehouwen, een toneelstuk uit 1601 mag je fantasievol, creatief en met fluïde personages op de planken zetten. Opdat iedereen, ongeacht nationaliteit, huidskleur, seksuele geaardheid enz. zich aan het water uit de rots kan laven. Niet alleen ‘juist nu’, maar overal en altijd.

 

Met dank aan Brian André, die mij op de opvoering van het National Theatre attent maakte.

Muzikanten

Nadat ik eens op een kunstbeurs kennis maakte met werk van kunstenaars die de Galerie Lilja Zakirova (Heusden a/d Maas) vertegenwoordigt, volg ik haar. Al eerder heb ik een blog geschreven over Katerina Belkina (24 februari 2016). Nu is het de beurt aan de Oezbeekse schilder Anwar Abdoullaev (1952). Dit naar aanleiding van haar presentatie tijdens de nieuwe editie van Art The Hague, van 2 t/m 6 oktober a.s. in de Fokker Terminal in Den Haag (stand nr. 29), waar overigens ook weer werk van Belkina te zien zal zijn.

In een mailtje trof ik een afbeelding van dit grote olieverfschilderij, Muzikanten, aan dat mij raakte (zie afb.). Niet alleen omdat het over muzikanten gaat, maar om alle lagen die het aanboort. Je ziet er de sfeer van de regio in terug waar Abdoullaev opgroeide, tussen boeren die fruit verbouwen. Het schilderij geeft de harmonie weer van het landleven in de bergen, tussen mens en dier. In de wetenschap dat het natuurlijk ook anders kan zijn.
Maar dat niet alleen. Je proeft er, door de voornamelijk tere kleuren (oker, lichtblauw en wit) heen, ook de harmonie der sferen in. De figuur links houdt een handtrommel dicht bij het oor, als wordt er geluisterd naar wat vanuit de ruimte de gehoorgang bereikt. De vorm van de trommel is rond, als van een wereldbol. Er spreekt vertrouwen uit en kinderlijke verwondering. In de wetenschap dat die wereldbol eindig is.

De gezichten van de musici in kleermakerszit zijn niet naar elkaar toe gekeerd, al zullen ze ongetwijfeld in hun samenspel goed naar elkaar luisteren. Ze lijken eerder naar de toehoorders gewend om die bij hun spel, bij de harmonie der sferen te betrekken. Het zijn klein gehouden bewegingen, maar die hebben tegelijk een overtuigende, universele en monumentale uitstraling.

Terwijl ik naar de afbeelding kijk, hoor ik Vivi Vassileva spelen. Van haar is net een debuut-cd uitgekomen, Singing’  Rhythm (Alpha). Ze komt niet uit Oezbekistan, maar uit Bulgarije, en speelt ook handtrommel. De genres waarin ze thuis is, zijn: volksmuziek, jazz en renaissancemuziek, terwijl ze zelf ook componeert. Zij speelt niet samen met een bespeler van een Oosterse luit, zoals op het schilderij van Abdoullaev, maar met gitarist Lucas Campara Diniz.

Abdoullaev heeft meer schilderijen rond het thema ‘muziek’ gemaakt. Onder meer van een kleine violist, die op een wolk lijkt te zweven zoals de violist van Chagall ook in de lucht zweeft, boven het dak. De jonge violist heeft z’n instrument op schoot en de ogen dicht. Een ander schilderij is nog Mondscheinsonate waarop een Maria-achtige figuur in het blauw staat afgebeeld met in de handen, of in de baarmoeder – dat zou ook kunnen -, een klein kind, getooid in een prachtige mantel. De maan is er ook, klein, rechtsboven. Maar het gaat om de weerschijn, niet zozeer van het maanlicht zoals de anekdote over Beethovens sonate wil, maar om die van moeder en kind. Er rest maar één woord: prachtig. De rest is muziek.

 

https://zakirova.com/portfolio-item/anwar-abdoullaev/
https://artthehague.nl/bezoekers/#programma

De toekomst tegemoet

Dankzij de Rialto Filmclub was ik al in de gelegenheid om de tweede speelfilm van de van origine Poolse filmer Pawel Pawlikowski, bekend door Ida (2013) te zien. De inleiding van filmrecensent Laura van Zuylen zette mij op het thema van deze blog over de film Cold War, die in Cannes werd beloond. Een blog die na de film naadloos verder gaat over de tentoonstelling met werk van Shirin Neshat in GEM (Den Haag), die ik afgelopen week bezocht.

Cold War
De film gaat over twee personages: zangeres Zula (Joanna Kulig) en muzikant Wiktor (Tomasz Kot). Nee, eigenlijk over drie, want het volksliefje Dwa Serduszka kun je ook als personage zien. Het komt in verschillende gedaantes voor in deze zwartwitfilm: niet alleen als volksliedje, in een arrangement van rivaal Kaczmarek (Borys Szyc) met een door Wiktor ongeïnteresseerd gedirigeerd orkest, en tenslotte als sterk jazzarrangement in Parijs. De verschillende gedaantes van het volksliedje schuiven mee met de chronologie van het verhaal: in het Polen van pal na de Tweede Wereldoorlog, de tijd van de sterke arm van het communisme en het Parijse existentialisme van de vrijheid.

Je zou ook kunnen zeggen dat die arrangementen een uiting zijn van dialectiek: these (Pools volksliedje) – antithese (goed in het gehoor liggend arrangement tijdens het communisme) – synthese (Westerse jazz).
De twee hoofdpersonages, Zula en Wiktor, staan ook tegenover elkaar. Ze voelen zich zowel tot elkaar aangetrokken als stoten elkaar af. Pas in de laatste zin (spoiler alert!), heel terloops, lijkt het of er tot op zekere hoogte een bepaalde vorm van synthese in de verhouding tussen de twee plaatsvindt. Hoe, maakte een ander kunstwerk mij afgelopen week duidelijk.

Shirin Neshat
Namelijk de video-installatie Turbulent (1998) van de van origine Iraanse kunstenaar Shirin Neshat, die momenteel in het Haagse GEM valt te zien. Hierin staan ook een zangeres en een zanger tegenover elkaar. Als bezoeker zit je niet, zoals bij een film tegenover het doek, maar midden in de expositiezaal, tussen de twee schermen in. Op het ene zie je een man die voor een vol auditorium een traditionele ballade zingt. Op het andere scherm zie je een vrouw voor een lege zaal.
De mannen zijn gekleed in zwartwit (denk aan de film van Pawlikowski!), de vrouw zingt een eigen werk en vindt daarin, net als het jazzarrangement in het Parijs symboliseert, haar vrijheid.
Van een synthese is geen sprake, maar de boodschap van een andere video-installatie die Neshat een jaar later maakte, Rapture (1999), is duidelijk: de mannen zijn gevangen in de traditie (in deze installatie een gesloten fort), de vrouwen staan open voor het onbekende (gesymboliseerd door een boot die wegvaart).

In beide kunstwerken, de film Cold War van Pawlikowski en de video-installatie Turbulent van Neshat, speelt muziek een belangrijke rol. Muziek neemt de rol van het woord – bij Neshat ook de kalligrafie uit eerder fotowerk – over. Beide kunstenaars hebben een boodschap, zonder dat ze politieke kunstenaars kunnen worden genoemd. Hun werk raakt een snaar. En in die zin wordt de synthese gevonden bij de kijker, die het volksliedje en –ballade in zijn/haar hart bewaart en de onbekende toekomst tegemoet gaat.

http://www.gem-online.nl/files/media/shirin_neshat.pdf

Tijd en ruimte

Een tentoonstelling in het Stedelijk Museum Alkmaar en een recente cd van de Mark Haanstra en Oene van Geel deden mij weer een keer grijpen naar het schitterende boekje De sabbat. Zijn betekenis voor de moderne mens van Abraham Joshua Heschel.

Dat zit zo. In Alkmaar vallen schilderijen van onder meer Salomon van Ruysdael van de Grote of St. Laurenskerk te zien (zie afb.). Onder meer, want er vallen ook al even mooie foto’s en een film van die kerk van Hans van der Meer te bewonderen.
Van der Meer heeft het er over dat de kerk in de tijd van Ruysdael in de ruimte was gezet, terwijl we de kerk nu meer in de tijd plaatsen. Dat wil zeggen: de kerk was in de tijd van Ruysdael (ca. 1664) een landmark, terwijl het gebouw nu kan worden getoond, zoals in de film, met verstrijkend licht – door de dag en de seizoenen heen verschietend van licht naar donker en van intensiteit.

‘Het grote probleem [voor rabbijn Shimeon, ca. 130, EvS] was’, schrijft Heschel, ‘tijd en niet ruimte; de opdracht was hoe tijd in eeuwigheid te veranderen en niet hoe de ruimte te vullen met gebouwen, bruggen en wegen; en de oplossing van het probleem ligt eerder in studie en gebed dan in meetkunde en techniek’ (p. 42).

En daar komt de nieuwe cd Shapes of Time van Haanstra & Van Geel (Zennes Records) om de hoek kijken. Muziek van grote klasse. Jazz of geïmproviseerde modern-klassieke muziek, dat is mij om het even. Als je de cd opzet, klinkt de muziek in het hier-en-nu. Terwijl je ernaar luistert verstrijkt de tijd, als bij een film van Van der Meer. En ook weer niet: er gebeurt iets met je, en het lijkt of tijdloosheid je overvalt. Of er sprake is van een eeuwigheid in de zin van Heschel.
Bassist Haanstra (die ik nog niet kende) en altviolist Van Geel (wiens werk ik al geruime tijd bewonder) lieten zich inspireren door een andere fotograaf: Udo Prinsen. Op de omslagfoto van het boekje bij de cd verschijnt niet zozeer een landschap zoals dat bij een Ruysdael op de voorgrond van zijn schilderij prijkt, maar de verstrijkende tijd. Dat hoor je terug in de muziek, met kleine verschillen in ritmiek; Haanstra met zijn ‘lopende bas’ (bij barokmuziek spreken we van een basso continuo) en Van Geel die er, de jazzmuziek eigen, net even een fractie daarna komt. Prachtig – die muziek, die schilderijen in Alkmaar. En nog steeds dat boekje van Heschel dat ik eens in de zoveel tijd móet herlezen.

Leo Boudewijns – Marskramer van de muze

Marskramer van de muze / Leo Boudewijns. – [Baarn] : Prominent, [2017]. – 306 pagina’s : illustraties
; 21 cm. – Met bibliografie. ISBN 978-94-923951-5-3

Leo Boudewijns (1931), die verschillende functies in de nationale en internationale fonografische industrie vervulde en ruim dertig boeken over muziek op zijn naam heeft staan, beschrijft in dit boek de ontwikkeling van zijn muzieksmaak. Hij groeide op in een
arbeidersgezin in Amsterdam-Oost – waarover hij eerder Een kind van rijke ouders publiceerde – waar onder meer naar operettes werd geluisterd en zijn liefde voor de menselijke stem werd geboren. In en na de Tweede Wereldoorlog kwam daar jazzmuziek en dansmuziek bij en toen hij bij Philips ging werken werd zijn smaak niet alleen uitgebreid richting klassieke muziek, maar werd hij ook kieskeuriger.
Favorietenlijstjes getuigen ervan. Alleen die al zijn voor beginnende muziekliefhebbers
of uit nostalgische overwegingen interessant. Het boek als geheel heeft ook lezers met
sociologische interesse, of belangstelling voor de fonografische geschiedenis in
Nederland (Philips, Phonogram) genoeg te bieden. Met de nodige zelfspot en luchtig
geschreven. Inclusief foto’s.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Christina Viola Oorebeek

In de maand mei a.s. geven Patricia Werner Leanse en ik een drie avonden omvattende cursus aan de Amsterdamse Volksuniversiteit: http://www.volksuniversiteitamsterdam.nl/cursussen.php?parent_id=4565&child_id=4570&course_id=9897
De derde avond gaat het voor de pauze over Christina Viola Oorebeek, en na de pauze over Willem Jeths, over wie ik op deze blog al eerder schreef. De avond start met een inleiding en een videoportret van Oorebeek door Patricia Werner Leanse:
https://vimeo.com/34600220 Daarna neem ik het over en vertel iets over Oorebeek en laat enkele muziekvoorbeelden horen.
In het kader hiervan neem ik hier iets aangepast een gedeelte over van een artikel dat ik in 2002 over haar schreef (in:
Mens en melodie, 1/8 2002, p. 19-22).

In de keuze van haar docenten voor het vak compositie, een bezigheid die haar eigenlijk lijkt toe te vallen en door de componiste wordt ervaren als een draad die ze verder wil uitspinnen, lijken de eens door de Deense filosoof Kierkegaard omschreven stadia esthetiek – ethiek – religie/levensvisie te bespeuren. Ze begon, na improvisaties op piano en gitaar in jazz, blues en popmuziek, en frustraties in het dansonderwijs en lesgeven, rond 1990 met privélessen bij Jeff Hamburg en Ron Ford, allebei ook van Amerikaanse komaf. Ze studeerde instrumentatie bij Theo Verbey, een estheet pur sang, en van 1994-1999 aan het Conservatorium Rotterdam compositie bij Klaas de Vries en Peter-Jan Wagemans.

Volgens Bernard Delfgauw is het niet zo ‘dat men geleidelijk van het ene stadium in het andere komt’, maar dat dit sprongsgewijs gaat. Maar hij was terecht al zo bescheiden om te zeggen ‘nog steeds de indruk’ te hebben ‘hem [Kierkegaard, EvS] niet helemaal’ te begrijpen.[1] Wie namelijk Kierkegaard goed leest, komt er mijns inziens – wat minder bescheiden – achter dat de voorafgaande sfeer niet wordt verlaten, maar langzaam in de volgende over gaat. Kierkegaard heeft het dan ook over ‘opneming’ in plaats van ‘opheffing.’ Voorbeelden in dit verband zijn Oorebeeks Tremors and Quakes, waarin de natuur een andere rol speelt als in het in haar studententijd geschreven Ripple Volts voor saxofoonkwartet en het twee jaar later ontstane Fulgura Frang, voor trompettist André Heuvelman en het Doelenensemble.

In laatstgenoemde compositie is de aandacht voor (esthetische) klankkleuren nooit ver weg. Deze aandacht voor klankkleur kan misschien worden verklaard uit de achtergrond van de componiste in de popmuziek, waar het aspect klank altijd nadrukkelijk aanwezig is. Het is overigens kenmerkend dat de componiste meent dat zij haar muzikale ontwikkeling op dit punt nog verder wil voortzetten. ‘Ik heb steeds het gevoel dat mijn “innerlijke klankvoorstelling” verder reikt dan ik op kan schrijven’, zegt zij.

Een mooi bewijs voor de inmiddels ontstane eenheid is het statement dat Christina Viola Oorebeek opnam in haar biografische notitie in de componistendocumentatie van Donemus: ‘De componiste streeft er in haar werk naar de muzikale invloeden uit haar verleden te integreren met haar klankidealen van nú.’ Tijdens de avond van de Volksuniversiteit gaan we kijken en luisteren hoe zich dat heeft ontwikkeld.

 

[1] B. Delfgauw, Kierkegaard, waarheid en menselijkheid. Kampen, 1995, 14 e.v..

Een gedeelde wereld

De achtdelige VPRO-serie Made in Europe, gebaseerd op het gelijknamige boek van Pieter Steinz, is 12 februari van start gegaan. De ondertitel van het boek luidt: De kunst die ons continent bindt. In de introductie op de serie wordt de Vijfde symfonie van Mahler (zie foto links) genoemd. Dat zet aan ’t denken. En of er in de serie, met als thema’s rebellie, religie, de vrije vrouw, verbeelding, de duistere kant, verlangen, vernieuwing en idealen nog op teruggekomen wordt, merken we vanzelf. De vraag ligt er, en presentator Dimitri Verhulst zegt in een interview met Katja de Bruin (in de VPRO Gids van deze week) ook niet helemaal zeker te weten ‘of wij die vraag’ naar wat Europa bindt ‘degelijk hebben beantwoord.’ Om eraan toe te voegen: ‘Misschien hoeft dat ook niet. Een filmmaker hoeft niet altijd een antwoord te bieden, misschien is de vraagstelling ook al tof.’

Die Vijfde symfonie van Gustav Mahler blijft door mijn hoofd zingen. Niet alleen letterlijk, maar ook als geestverschijning. Zoals het vanmiddag op NPO Radio4 was te horen in het stuk Boundless (Homage to L.B.) van de componist Joey Roukens (geb. 1982, foto rechts), het derde stuk dat hij schreef voor het Koninklijk Concertgebouworkest, dat het de afgelopen week twee keer uitvoerde onder leiding van Alan Gilbert. L.B. staat voor Leonard Bernstein, een jeugdheld van Roukens. In een kort interview voorafgaand aan de radio-uitzending, vermeldde de componist dat Bernstein als dirigent de kijk op Mahler (daar is hij weer …) heeft veranderd. En zo werd naar mijn idee zijn Homage niet alleen een hommage voor de componist, maar ook voor de dirigent Bernstein.

Het stuk van Roukens bestaat uit drie delen: een energiek Manically (met een citaat uit Bernsteins Anniversaries), een Glacially als middendeel, waar Carine Alders in haar toelichting in het programmablad van het Koninklijk Concertgebouworkest en Concertgebouw, Preludium, niet op ingaat, en Propulsively met ‘flarden rock, techno en jazz.’
Juist in dat tweede deel meen in de geest van Mahler te ontwaren. Gekneed door de handen van een Nederlands componist, in herinnering aan de dirigent die zijn symfonieën zo weergaloos over het voetlicht wist te brengen. Een Amerikaanse dirigent met Pools-joodse roots.

De muziek van Mahler mag dan volgens Steinz een bindende factor in Europa zijn, ik denk dat het nog verder gaat. Zou het niet zo kunnen zijn dat die symfonie (1901-1904) een bindende factor is voor de hele wereld, aan deze kant en de overkant van de Oceaan? Dat is ook een vraag die het overdenken waard is. Ook ik heb niet meteen een kant-en-klaar antwoord, maar wel een vermoeden. En dat is misschien al heel wat.

 

http://www.vpro.nl/programmas/made-in-europe.html

 

Let Freedom Ring

Middleton_Duo TripEén van de vaste onderdelen van het North Sea Jazz Festival is de expositie met kunst die iets zichtbaar maakt van de dynamiek van jazzmuziek. Ook dit jaar (10-11-12 juni). Een onderdeel van de tentoonstelling Let Freedom Ring is werk van kunstenaars die na de Tweede Wereldoorlog de vrijheid en improvisatie van jazzmuziek vormgaven, zoals dat van Sam Middleton (zie afb.). Ter gelegenheid van deze tentoonstelling herplaats ik hier een artikel dat ik schreef voor In formatie (febr./mrt. 1994).

Ik heb wat met het werk van de Amerikaanse, in Nederland wonende kunstenaar Sam Middleton. Is het jeugdsentiment, omdat mijn ‘eigen’ Middleton smaakt naar meer of toch iets anders?
Jeugdsentiment, omdat toen ik als kind longontsteking had, mijn vader ter afleiding thuiskwam met verschillende deeltjes uit de Encyclopedie voor jongeren. Een oorspronkelijk Italiaanse uitgave, voor Nederland bewerkt door W.A.C. Whitlau, die onder andere bekend is door zijn publicaties over de joodse traditie.
Wat in het eerste deeltje (‘Schilderen, tekenen, beeldhouwen’) over de collages van bijvoorbeeld de dadaïst Kurt Schwitters stond, is mij altijd bijgebleven:

‘De collage is een echt moderne kunstvorm. Zo min als er in de moderne wereld nog onderscheid gemaakt wordt tussen hoog en laag en rijk of arm, zo maken de kunstenaars geen onderscheid meer tussen de edele materialen (marmer, goud e.d.) en de alledaagse (papiertjes, blik e.d.). Elk materiaal heeft zo zijn bijzondere eigenschappen en met elk materiaal is dus iets bijzonders te maken, evengoed als er uit elk mens, hoog of laag, rijk of arm, een bijzonder mens kan groeien’ (Zeist, De Haan, 1965, blz. 143).

Het kon dan ook haast niet missen dat, toen we op de middelbare school voor het vak kunstgeschiedenis een scriptie moesten maken, ik als onderwerp ‘De collage’ koos. Ter voorbereiding ging ik naar Hans Redeker, kunstredacteur bij de krant waar mijn vader toen ook werkte: het toenmalige Algemeen Handelsblad. Helaas is de in 1918 geboren dichter en essayist Redeker, terwijl een tentoonstelling met collages van Sam Middleton – met wie hij was bevriend – in Galerie Art Index in Amsterdam aan de gang was, overleden (1992).
Redeker nuanceerde de bewering uit de jeugdencyclopedie enigszins, wat niet wegneemt dat Schwitters eens heeft gezegd dat het werk van de dadaïsten (aanhangers van een kunstrichting rond 1916) kan worden gedefinieerd als ‘de geest van het Christendom in het rijk van de kunst.’

En dan de afbeelding, Duo Trip: een semi-abstract druksel met elementen uit de realiteit: een bol, notenschrift, een toetsenbord met daaromheen een soort inktvlekken; met een duur woord uit de kunstgeschiedenis ’tachisme’ (la tache = de vlek). In de bol zou je de wereld kunnen zien. De rijke en de arme wereld, de wereld van de blanken en de wereld van Harlem waar Middleton opgroeide. De muziek is de ondergrond ervan en gaat een duet met die ene wereld aan.