Rosa & Hannah : de (on)mogelijke revolutie / Joke J. Hermsen ; eindredactie: Mark Van Steenkiste. Tweede druk. – [Antwerpen] : Bebuquin, september 2021. – 69 pagina’s ; 20 cm. – Uitgave in samenwerking met Victoria Deluxe en Vermeylenfonds. – 1e druk: 2021. ISBN 978-90-75175-90-5
In deze fictieve theaterdialoog discussiëren de filosofen Rosa Luxemburg en Hannah Arendt met elkaar in een hiernamaals. Een raak uitgangspunt, dat de actualiteit van hun denken benadrukt. De schrijfster en filosofe Joke Hermsen schreef eerder over beide filosofen, in Het tij keren met Rosa Luxemburg en Hannah Arendt (2019). Dit essay vormde het uitgangspunt voor deze dialoog over hun leven en werk, of – zoals de titels van de vijf scènes, als in een klassiek toneelstuk luiden: De aandacht; Waarheid en leugen; De schaduw van Marx; De tien geboden; Ein Tritte im Bunde (i.c. Simone Weil). Alleen een auteur die al lang vertrouwd is met het denken van Luxemburg en Arendt is in staat zo’n rake dialoog te schrijven. Lezers die hun werk nog niet goed kennen, komen in deze speelse vorm meer over hen aan de weet. En overigens ook over Walter Benjamin, over wie veel wordt gezegd dat de moeite waard is.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
8WEEKLY vroeg aan de medewerkers, wat hun aanrader uit 2021 was (zie linkje hieronder). Ik dacht, na een dichtbundel van Jabik Veenbaas die echter al in 2020 was verschenen, aan het boek Morele vooruitgang in duistere tijden. Universele waarden voor de 21ste eeuw van de Duitse filosoof Markus Gabriel (Boom Uitgevers, 2021). Dit boek had ik gewonnen bij een actie van Filosofie Magazine en heb het met grote interesse gelezen. Omdat het onmogelijk is dit boek in een podcast bijdrage van ruim een minuut recht te doen, ga ik er in deze blog dieper op in: waarom is het dan een aanrader? Ook plaats ik er ondanks dat, toch enkele kanttekeningen bij.
Enkele begrippen
Om te beginnen: wat zijn universele waarden volgens Gabriel? Hij zegt: ‘Goed en kwaad zijn universele waarden: het goede is universeel moreel vereist – ongeacht groepslidmaatschap, cultuur, smaak, geslacht, klasse en ras – terwijl het kwaad universeel moreel verboden is.’ Gabriel gaat uit van het Verlichtingsdenken, dat hij nieuw leven in wil blazen. Verlichting is datgene dat volgens hem ‘helpt in dit soort duistere tijden. Ze veronderstelt het licht van de rede en daarmee ook een moreel verstand.’ Waar hij op aanstuurt, noemt hij een nieuwe verlichting, een moreel realisme, het ontdekken van vormen van nieuwe morele gedachten. Het boek is dan ook bedoeld voor lezers, ‘die bereid zijn om door middel van de rede tot een moreel oordeel te komen.’
Vooruitgang – een ander begrip uit de titel – is ook niet intrinsiek goed of kwaad. We mogen immers ‘nooit vergeten wat er in het Duitse Rijk is gebeurd, omdat het ons heeft laten zien dat de mens in staat is om systematisch radicaal kwaad te organiseren met behulp van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.’ Wat nodig is voor morele vooruitgang, is ‘een praktijk van vergeving, verzoening, verdraagzaamheid en voorzichtige, aftastende gesprekken.’
Onder morele vooruitgang schaart Gabriel onder meer ‘het opblazen van het systeem van stereotypen, zodat we ieder mens in de eerste plaats als mens kunnen onderkennen en erkennen.’ Covid-19 leidt volgens hem tot het onder druk verenigd zijn van de mensheid, waarmee hij echter de tweedeling die er ook door ontstaat helaas niet onderkend.
Morele vooruitgang wordt geblokkeerd door ‘nepnieuws, digitale bewaking, propaganda en cyberoorlogsvoering.’
Kernthema’s
Tot zover enkele begrippen uit de titel van het boek. De kernthema’s die Gabriel onder de loep neemt, zijn: realisme, humanisme en universalisme. Waar hij zich tegen afzet, zijn: waardenpluralisme, – relativisme en -nihilisme. Zo zet hij zich bijvoorbeeld af tegen de cultuurstrijd van Samuel P. Huntington, en stelt daar de ideeën van Nobelprijswinnaar Amartya Sen tegenover. Het postmodernisme is hem een doorn in het oog en hij noemt dat ‘willekeur’ en ‘onzin’.
Hij geeft hoog op van kunst en cultuur, omdat deze ‘onmisbaar [zijn] voor de ontwikkeling van onze ethiek. Zonder ficties en hun verspreiding in de samenleving is een morele opvoeding onmogelijk. Het is geen toeval’, schrijft hij, ‘dat totalitaire systemen de artistieke vrijheid beperken – ze willen de verbeelding van hun onderdanen aan banden leggen’. In het verlengde daarvan ziet hij geen enkele reden om tolerant te zijn tegenover intolerantie, geen enkele reden om in gesprek te gaan met radicale politici, ‘omdat de basisregels van een dergelijke discussie niet worden geaccepteerd binnen de ideologie van de gesprekspartner.’ Een mooi voorbeeld in Nederland is de weigering van de gemeenteraad in Amsterdam, die onlangs weigerde te discussiëren over de vergelijking van de sjoah en de coronamaatregelen. Er zou volgens raadslid Gertjan van den Heuvel (CU) hiermee een grens worden overschreden.
Immanuel Kant
Er staan prachtige stukken in het boek. Ik denk bijvoorbeeld aan Gabriels uitleg van Kants ‘beroemde strenge verbod op liegen’. Onlangs kwam het nog langs, toen NPO2 Extra de film Irrational Man van Woody Allen (2015) vertoonde. De hoofdpersoon, filosofieprofessor Abe Lucas, zette daar een vraagteken bij dat je vaker hoort, – in de woorden van Gabriel: ‘Stel we verbergen in een totalitaire dictatuur een vervolgde familie in de kelder en liegen tegen de politie wanneer die aan de deur staat en vraagt of we de familie in kwestie hebben gezien.’ Gabriel legt uit, dat ‘wie een onwaarheid vertelt om een gezin dat zich in de kelder verstopt te beschermen tegen een wrede, onrechtvaardige overheid, niet liegt, want het doel is (…) niet om een voordeel te behalen, maar om de veiligheid van het gezin te waarborgen.’
Duitsland enzo
Nu is het niet zo, dat ik het met alles wat Gabriel stelt eens ben. Zijn blik is mij soms wat te eng op Duitsland gericht, en dan krijg je een zin als: ‘Natuurlijk zijn er veel fraaie successen geboekt op het grondgebied van de huidige Bondsrepubliek: de uitvinding van de boekdrukkunst, de symfonieën van Beethoven …’. Oké dat eerste klopt, dat tweede niet – Beethoven schreef alleen zijn eerste twee symfonieën in Bonn, de rest in Wenen; hij wordt niet voor niets tot de Weense klassieken gerekend (Haydn, Mozart, Beethoven).
Minder storend is Gabriels voorliefde voor het Duitse idealisme, met Kant, Fichte, Schelling en Hegel.
Storend is wel weer zijn louter negatieve benadering van sociale media (‘zonder Twitter en Facebook zou Trump waarschijnlijk nooit president van de VS zijn geworden’, een rol die wellicht eerder geldt voor de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021), waar hij op andere plaatsen wel ontwikkelingen van meerdere kanten kan bekijken en wijst op eenzijdige mensbeelden als ‘het idee dat de geest identiek is aan neuronale processen, de homo economicus [en] de ontkenning van het bestaan van de vrije wil’. Smakeloze uitglijders als ‘De eenentwintigste eeuw zal het tijdperk zijn van de pandemie van de nieuwe verlichting als gevolg van globalisering’ en: ‘We moeten ons allen tezamen inenten tegen het mentale gif dat ons verdeelt’ vormen gelukkig een zeldzaamheid.
Tenslotte
Universele ethiek staat lijnrecht tegenover de moraal die de inmiddels overleden Engelse opperrabbijn Jonathan Sacks in zijn boek Moraal (Uitgeverij KokBoekencentrum, 2020) beschreef, en waar ik eerder (kritisch) over blogde. Immers: monotheïsme is volgens Gabriel ‘geen geschikte basis voor een universele ethiek, omdat universele waarden geen goddelijke steun nodig hebben’. Als voorbeeld noemt hij allereerst het feit dat ‘er geen absoluut gebod [is] dat voorschrijft dat men moet glimlachen naar voorbijgangers. Toch verbetert de geluksbalans van de maatschappij als we ons voornemen om anderen en onszelf een prettig gevoel te bezorgen’. Voorts noemt hij het feit ‘dat men kinderen niet mag martelen’, wat ‘niet alleen een beslissing [is] van God waaraan men zich moet houden (…), maar een moreel feit dat met of zonder God geldt.’
De Tien Geboden acht hij niet ‘geschikt als basis voor welke ethiek dan ook (zelfs niet voor een christelijke ethiek die hoe dan ook niet kan bestaan, omdat een ethiek die christelijk zou zijn daardoor haar universele geldigheid zou verliezen)’. Over de zeven universele Noachitische of Noachidische geboden of voorschriften heeft Gabriel het helaas niet.
Rest echter gelukkig meer dan genoeg interessants om dit boek van harte aan te kunnen bevelen, zoals ik in de podcast van 8WEEKLY en hier uit de doeken deed. Een boek dat ik voor het overgrote deel met veel instemming en herkenning heb gelezen. Iets wat ik van het boek van Sacks helaas niet kon zeggen.
Markus Gabriel: Morele vooruitgang in duistere tijden Vert. Huub Stegeman
Boom Uitgevers, 2021
ISBN 978 90 2443 663 7
Prijs: € 24,90
Eerder had ik het op deze blog over Hugo Mercier, op wiens spoor ik was gezet door Gerko Tempelman tijdens de cursus Fake-nieuws en de feiten van HOVO-Amsterdam.
Een andere denker die Tempelman noemde, en wiens spoor ik in deze blog volg, is de Amerikaan John D. Caputo (zie foto), sinds 1992 hoogleraar Filosofie aan de rooms-katholieke universiteit van Villanova (Pennsylvania, VS). In casu diens boek Religie (vert. Arend Smilde, uitg. Routhledge, 2002).
Een boek dat – het begint al goed – is opgedragen aan de Franse filosoof Jacques Derrida, die – zo schrijft Caputo – ‘mijn tong heeft losgemaakt’. Het begint niet alleen goed, het gaat ook zo verder (hoofdstuk één): over ‘De Liefde tot God’, de amor intellectualis Dei zou Spinoza zeggen. Al bekent Caputo zich niet tot hem, maar tot Augustinus. Ook fijn. En tot religie met of zonder religie. Een doordenkertje, hem aangereikt door Derrida.
De maatstaf is de liefde. Het is wat Typhon by heart citeerde in de eerste uitzending van Zomergasten in dit seizoen: ‘De liefde is geduldig en vriendelijk, niet opgeblazen of opschepperig, zij verdraagt alles, gelooft alles, hoopt alles, duldt alles’ (I Kor. 13).
God mag het weten Het verschil tussen Spinoza en Augustinus zit er misschien in – Caputo interpreterend –, dat eerstgenoemde gelooft in een relatieve toekomst (vanuit de amor intellectualis) en Augustinus in een absolute toekomst, vanuit geloof, hoop en liefde. De één (Spinoza) beweegt zich binnen de ratio, de ander (Augustinus) binnen het domein van wat Caputo ‘God mag het weten’ noemt; niet Deus sive Natura, God of Natuur (Spinoza), maar de God van het onmogelijke dat mogelijk wordt (Derrida). Niet de orde van de natuur, maar die van de ervaring, ‘een religieuze structuur’ (Caputo) waarin ‘je kwetsbaar wordt, verwachtend, in beweging geraakt, in beweging bent, wordt bewogen’. Zo raakt het religieuze, stelt Caputo, aan kunst en politiek, ‘zingevend, zoutgevend en riskant’.
De orde van de Natuur is vervangen door de herschepping van de aarde (Psalm 104: 30), of misschien – een iets andere, door het joodse denken ingegeven afslag dan Caputo neemt – de voltooiing van de schepping.
Wegwijzers
Er wordt – we pakken de draad van Caputo weer op – ‘van ons verlangd dat we tot daden komen’. Volgens hem in onwetendheid (docta ignorantia) wat ik waag te betwijfelen, want we hebben de Tien Woorden, de tien geboden toch, die ons de weg wijzen? Tien leefregels hoe te handelen.
Dat is iets anders dan de stelling van Caputo, dat we ‘geen verbindingslijn naar een Transcendente Supermacht hebben die ons Het Geheim van De zin van het leven meedeelt, of van het heelal, of van goed en kwaad, en die dat zou doen op voorwaarde dat wij bidden en vasten en geen onreine gedachten hebben’.
Ik ben het met Caputo eens, dat het gaat om het doen van waarheid (daar is de link met de cursus van Gerko Tempelman!). En dat kan op grond van de Tien Woorden of de Noachitische geboden, zonder – en dat ben ik ook met Caputo eens – triomfalisme over het geloof of door anderen als ‘ongelovigen’ af te schilderen.
Liefhebben Een stap verder denkend, deels in de voetsporen van Caputo en deels parallel daaraan, kun je je afvragen of het zo is, dat je in de liefde voor de Wet (Simcha Torah), eigenlijk niet God lief hebt. ‘Is liefde een manier om een voorbeeld van God te geven? Of is God een naam die we geven aan voorbeelden van liefde?’ En als er al een antwoord is, dan is het het ‘Hineini’, hier ben ik. Van Abraham en van Maria op de aankondiging van de geboorte (Annunciatie) door de engel Gabriël.
‘De hele bedoeling is te reageren, de waarheid te doen, waarheid te doen gebeuren, facere veritatem zoals Augustinus zei, gerechtigheid doen, het onmogelijke doen, de berg van zijn plaats doen komen, gaan waar ik niet gaan kan’.
En dan zijn we toch weer bij Spinoza, via Augustinus. ‘Een van de grote lessen’ uit Augustinus’ werk is volgens Caputo, ‘dat liefde aanspoort tot het zoeken naar kennis’. Eén van de lezers die voor mij het boek uit de Openbare Bibliotheek leende, heeft bij deze passage een streep voor de kantlijn gezet. En toch: geloof is geloof volgens Caputo en geen kennis. Hij blijft herhalen: ‘wat heb ik lief, wanneer ik mijn God liefheb?’ Hij voert de spanning op en zoekt het antwoord op de plek (de lege ruimte, zou ik met Theo Witvliet willen zeggen, of Makom met het joodse denken) tussen geloof en geloof zonder geloof. Misschien heeft Spinoza dit wel ten volle geleefd.
1.
’s Ochtends een kerkdienst vanuit de Bethelkerk in Tuindorp-Oostzaan via kerkdienstgemist.nl. Met als thema Mozes die water slaat uit de rots (Exodus 17:1-7). Voor de kinderen met fantasie uitgelegd als – in mijn woorden –: het water stroomde vanaf de Horeb naar beneden en daar zat een grote kurk in de rots. Mozes sloeg erop en plop, de kurk sprong eruit en de Israëlieten hadden water, waar tot nu toe alleen de Amalekieten zich laafden. En voor de grote mensen: de Horeb is de berg vanwaar ons ‘hulplijntjes’ (de Tien Geboden) waren aangereikt. Mozes sloeg op het harde gesteente en dat werd vloeibaar: er kwam water uit!
Ik onthield van de toepassing ervan op ons leven gedurende de coronacrisis twee dingen: creativiteit, dat is onze vrijheid ten tijde van de lockdown, en vloeibaarheid als zijnde iets moois. ‘De componist in mij wordt helemaal wakker’, zei Merlijn Twaalfhoven ’s middags in de uitzending van Mondo. Als levenshouding, vulde Marjolein van Heemstra aan.
2.
Dat vloeiende deed mij denken aan de filosofie van de socioloog/filosoof Zygmunt Bauman (1925-2017); ds. Trinus Hibma verstaat niet alleen de kunst moeilijke dingen, soms met wat fantasie, op begrijpelijke wijze te verklaren, maar er altijd een diepere laag in aan te brengen. Voor de goede verstaander.
Bauman had het in zijn werk over een ‘vloeibare moderniteit’. Omdat het onmogelijk is grip te hebben op iets wat vloeibaar is, proberen we ons vast te klampen aan datgene wat we wél kunnen beïnvloeden. Ook onze identiteit is vloeibaar geworden, aldus Bauman. Dat heeft voor- en nadelen. Terwijl de Pools-Amerikaanse denker vooral de nadelen benoemde (vergankelijke relaties bijvoorbeeld), zag Hibma er vooral de mooie kanten van.
3.
De opvoering uit 2017 van Twelfth Night (1601) van William Shakespeare die het National Theatre gedurende een week vrijgaf, voerde mij ’s middags verder op dit pad. Want als er één stuk is waarin fantasie, creativiteit (spontaneïteit, muziek!) en vloeibaarheid (vooral genderfluïditeit) een grote rol spelen, dan is het wel Twelfth Night (Driekoningenavond). Zeker in deze opvoering die meer de vrolijke kanten van de komedie dan de poëzie benadrukte; een komedie is bij Shakespeare eigenlijk nooit louter en alleen leut. In deze opvoering speelde muziek een zeer grote rol, zoals Shakespeare het overigens ook bedoelde. Er klonken jazzy-achtige klanken, dance, upbeat, close harmony en ga zo maar door. Een beetje de muziek die zowel een liberale- als jonge achterban aan zal spreken, en voor hen leek de enscenering ook primair bedoeld, al heb ik er ook van genoten.
Speelde Shakespeare al met gender (jonge vrouwenrollen die door mannen worden gespeeld), het National Theatre zette dit nog eens extra aan; Fabio (een dienaar) was Fabia geworden en Malvolio (een hofmeester) Malvolia (foto). Vooral Tamsin Greig, die de laatste rol speelde, stal de show. Zij was misschien de enige die ook de wat melancholieke kanten van de rol naar boven haalde, terwijl de komische aspecten bij haar mij soms aan Hyacinth Bucket uit Keeping up appearances deden denken.
Welke accolade zet ik nu om deze drie ervaringen? Misschien dat alles niet zo massief als een rots is: de Tien Geboden zijn ‘hulplijntjes’, moderniteit is vloeibaar en niet in steen gehouwen, een toneelstuk uit 1601 mag je fantasievol, creatief en met fluïde personages op de planken zetten. Opdat iedereen, ongeacht nationaliteit, huidskleur, seksuele geaardheid enz. zich aan het water uit de rots kan laven. Niet alleen ‘juist nu’, maar overal en altijd.
Met dank aan Brian André, die mij op de opvoering van het National Theatre attent maakte.
In het tijdschrift voor hartstochtelijke theologie, Ophef, verscheen een artikel van mijn hand over de getallensymboliek bij Joh. Seb. Bach (nr. 1/18, p. 27-31). Met toestemming van de redactie neem ik dat op deze blog in twee delen over. Hieronder het eerste deel.
Inleiding Dat de barokcomponist Joh. Seb. Bach (1685-1750) op een fijnzinnige manier veelvuldig gebruik maakte van getallensymboliek, daar is iedereen het wel over eens. Zelfs in het populaire televisieprogramma Podium Witteman kwamen Floris Kortie en Paul Witteman in de uitzending van half januari erop uit, dat het getal drie bij Bach staat voor de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, al wisten zij zich bij de laatste wat lacherig weinig voor te stellen. Ze deden deze constatering aan de hand van Bachs derde Brandenburgse concert, dat – naast de basso continuopartij – drie instrumentengroepen kent: violen – altviolen – celli. Voorts koppelde hij hier het getal 333 aan, omdat Bach dit jaar 333 jaar geleden is geboren. De aanwezige violiste Rosanne Philippens antwoordde op de vraag of Bach dit leuk zou hebben gevonden, na enig nadenken, met een schoorvoetend ‘Ja.’
Dat schoorvoetende was terecht, want er zijn musicologen die nog speculatiever te werk gaan dan Kortie en op grond van gematria (numerologie, geheime leer van de Kabbala) uit Bachs noten bijvoorbeeld zelfs zaken menen te kunnen opmaken als de voorspelling van zijn eigen sterfdatum. Dit gaat mijns inziens een stap te ver en doet Bachs fijnzinnigheid in de omgang met symboliek en de onmiskenbare zin ervan omslaan in onzin.
Er moet zoiets zijn als een gulden middenweg, waarin getallenymboliek er (alleen) toe doet, wanneer het een exegetische meerwaarde biedt. Hiernaar ga ik in dit artikel op zoek.
Eerst onderzoek ik wat er eigenlijk onder ‘getallensymboliek’ bij Bach moet worden verstaan. Daarna noem ik enkele saillante voorbeelden die hieronder kunnen worden begrepen, en waar de meeste muziekwetenschappers het wel over eens zijn, en een enkele meer speculatieve, om af te sluiten met een eigen bevinding.
De kracht van getallen Casper Honders (1923-1994), destijds hoogleraar liturgiewetenschap aan de Rijksuniversiteit Groningen en zeer muzikaal, begint in een van zijn boeken het hoofdstuk over de getallen in het werk van Bach, met de opmerking dat ‘wanneer we met elkaar in gesprek komen over de betekenis van de getallensymboliek in het werk van Bach, al snel blijkt hoeveel vraagtekens er dan worden opgeroepen en hoe lastig het is om tot een goed gezamenlijk begrip er van te komen.’[i] Hij wijst op het feit dat ‘in de Middeleeuwen en in de eeuwen daarna de musica in het direkte gezelschap van de vakken arithmetica, geometrica en astronomica’ werd onderwezen. Natuurlijk, constateert hij, geeft de Bijbel zelf ook aanwijzingen.
Ik noemde al het getal drie, Honders noemt de getallen zeven (als het aantal scheppingsdagen en de rustdag) en twaalf (het getal van de kerk, van de stammen van Israël en de discipelen). Ook de allegorische schriftuitleg heeft een handje geholpen. ‘Zo kon in de allegorische exegese (…) het in het Oude Testament genoemde “tiensnarig instrument” verwijzen naar Gods Wet (tien geboden).’
Honders geeft niet alleen een rijtje van getallen die symbolisch kunnen worden geduid, maar wijst ook op de aan de kabbalistiek verwante ‘mogelijkheid getallen een rol te laten spelen op grond van de waarde van letters van het alfabet.’ Dat leidt automatisch naar de naam B-A-C-H die door de componist niet alleen veelvuldig in noten werd omgezet (b-a-c-bes), maar ook – spaarzaam – door het getal veertien werd uitgedrukt: B=2, A=1, C=3 en H=8. Dat deed de componist in de vorm van – zoals Honders opsomt: – ‘maatsoorten, aantal maten, aantal stemmen (vocaal/instrumentaal), aantal tonen, aantal inzetten.’ Voorbeelden hiervan kunnen worden gevonden in de eerste muzikale zin van Bachs laatste koraalbewerking voor orgel, Vor deinen Thron, dat uit veertien noten bestaat, en in Die Kunst der Fuge. Tot slot concludeert de auteur dat de ‘kracht van de getallen oud is en onmiskenbaar. We kunnen er niet omheen. Zeker niet als het gaat om de analyse van Bachs werk.’
Bronnen We hebben met Honders al geconstateerd, dat in de Middeleeuwen en de eeuwen daarna musica werd onderwezen in het gezelschap van wat wij nu exacte vakken noemen, en dat de allegorische schriftuitleg een handje heeft geholpen. De vraag die dan opdoemt, is: waar heeft Bach de mosterd vandaan gehaald?
Honders noemde om te beginnen een voor de hand liggende naam: die van Andreas Werckmeister (1645-1706), de Duitse organist en muziektheoreticus. De theoloog H. van der Linde (1915-2008) gaat een stapje verder in zijn boek Johann Sebastian Bach. Een die de weg wijst. Hij wijdt hierin een paragraaf aan de bibliotheek van Bach, waarin zich naast muziektheoretische werken zoals die van Werckmeister ook de complete Luther (achttien banden) bevond, alsmede ‘boeken van reformorthodoxe en piëtistische theologen, van Arndt, Joh. Gerhardt en Spener en mystieke geschriften o.a. van Tauler. En tenslotte uitlegkundige werken zoals de driedelige commentaar op de Lutherbijbel van Calov, vijf boeken van Heinrich Müller en andere.’[ii]
Ik beperk mij hier tot een korte karakteristiek van de denkbeelden van Werckmeister, de theoreticus die voor Bach van doorslaggevend belang is geweest. Werckmeister formuleerde zijn uitgangspunt, zijn adagium, als geciteerd in het boek van Honders, als volgt: ‘Wie nun die Musicalischen Intervalle nichts anderes als Zahlen und Proportiones und Gott alles in Zahlen, Mass und Gewicht, und alles in gute Ordnung gesetz und gebracht hat, so muss ja ein Musicus, ja ein jeder Mensch, sich befleissigen und studieren, wie er solcher herrlichen Ordnung nachfolget.’ In zijn Musicalischen Paradoxal-Discourse (1707) onderscheidde Werckmeister verschillende lagen in de getallensymboliek:
De hiervoor al genoemde symboliek, waarbij bijvoorbeeld het getal drie staat voor de triniteit
Het semantisch symboliek waarbij bijvoorbeeld, zoals wij reeds zagen, het getal tien staat voor de tien woorden
De kabbalistische symboliek, waarbij elke letter staat voor een cijfer, zoals hiervoor beschreven aan de hand van B-A-C-H.
Clavierübung III Er is wel gesteld dat de sterkste uitdrukking van de verwerking van de ideeën van Werckmeister kan worden gevonden in Bachs Clavierübung III, beter bekend als de Grote Orgelmis. Bach legde hierin de nadruk op de structuur. Het deel bestaat uit 27 composities en wordt omkaderd door een Preludium en afgesloten door een Fuga, allebei in dezelfde toonsoort (Es gr.t. met drie (!) mollen als voorteken: bes, es, as). 27 staat voor 3x3x3 en het aantal boeken van het Nieuwe Testament. Tussen het Preludium en de Fuga zitten koraalvoorspelen voor orgel in de vorm van – hoe kan het ook anders – een drieluik, dezelfde vorm als – zoals we nog zullen zien – de Matthäus-Passion. Zij zijn achtereenvolgens gegroepeerd als een korte Lutherse mis (Kyrie en Gloria), rond de Lutherse catechismus (de tien woorden, de geloofsbelijdenis, het Onze Vader, doop, boete en Avondmaal), met ter afsluiting, – voor de Fuga -, vier duetten voor klavier. Een koraal, Allein Gott in der Höh’ sei Ehr, is driemaal getoonzet, alle drie driestemmig (BWV 675-677). De laatste bewerking bestaat uit een fubbelfuga.
Behalve in de Orgelmis zijn er natuurlijk tal van andere voorbeelden van composities waarin Bach de lagen die Werckmeister wat betreft de getallensymboliek onderscheidde in zijn composities tot uitdrukking bracht.
Noten: [i] Casper Honders, Over Bachs schouders … Een bundel opstellen (Groningen 1985) 90-98. [ii] H. van der Linde, Johann Sebastian Bach. Een die de weg wijst (Baarn 1985) 125.
Afgelopen week, op 21 april jl., overleed dr. Geert van der Bom, tot zijn ziekte een geliefd gastpredikant van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam. Ik bewaar dankbare herinneringen aan hem; hij zegende mij toen ik ouderling-kerkrentmeester werd. Maar dat niet alleen, ook een preek waarin hij een visioen van het Komende Wereld legde naast fresco’s van Ambrogio Lorenzetti, die ik kort daarvoor zag, zal mij altijd bijblijven. Onlangs kwam de preek tot ontroering van de deelnemers nog ter sprake, tijdens een leerhuisbijeenkomst naar aanleiding van een tekst uit Jesaja – waarschijnlijk dezelfde als waar Van der Bom over preekte.
Ter herinnering aan hem, zijn uitleg en om zijn naam levend te houden deze blog, die ik in verkorte vorm reeds op 12 december 2016 plaatste. Zijn nagedachtenis tot zegen.
Voor mijn geestesoog verschijnen de fresco’s van Ambrogio Lorenzetti (ca. 1290-1348) in het Palazzo Pubblico in Siena (zie afb.), die ‘hoop’ uitdrukken.
Aan de ene kant is een slecht bestuur dat tot kwaad leidt verbeeld: crudelitas (wreedheid), proditio (verraad), frous (bedrog), furor (woede), divisio (verdeeldheid) en guerra (oorlog). In het midden staat het goede bestuur, die als het goed is een schild is voor de zwakken in de samenleving, met: pax (vrede), fortitudo (kracht), prudentia (behoedzaamheid), magnanimitas (ruimhartigheid), temperantia (gematigdheid) en justitia (justitia).
En daarboven staan geloof, hoop en liefde; zoals de joodse mystiek van Isaac Luria aan het naleven van de halachische voorschriften (de 613 dagelijkse mitswot, geboden en verboden), de Tien geboden of de Noachidische geboden een dimensie toevoegt, zijnde de voorafspiegeling van de Komende Wereld.[1]
Het tweede fresco van Lorenzetti betekent tot op de dag van vandaag, met en zonder extra dimensie, een appèl dat tot navolging oproept.[2]
Op grond van het gehele kunstwerk kun je stellen dat de schilder de wereld afbeeldde hoe deze is én hoe deze zou moeten zijn. Tussen beide wordt je een vorm van bemiddeling gewaar in Barack Obama’s “Yes, we can” en Angela Merkels “Wir schaffen das!”. Die bemiddeling kan worden geoefend in het lege midden (Theo Witvliet), waarin de dialoog plaatsvindt en ratio en emotie, ‘logos’ (wetenschappelijke, eendimensionale waarheid en kennis) en ‘mythos’ (gelaagde, individuele verhalen van een doorleefde waarachtigheid en empathie oproepend) een verbond aangaan. De plaats waar volgens de historicus Philipp Blom (1970), gepromoveerd op de dialogische denker Martin Buber en auteur van onder meer The wars within (Londen 2014), de hoop zetelt.[3]
De herdenkingsdienst voor Geert van der Bom vindt plaats op zaterdag 29 april a.s. om 14.00 uur in de Dorpskerk, Kerkplein 4 in Diepenveen.
Geert van der Bom noch ik zullen erbij hebben stilgestaan over wat de kunsthistorica Jane Bridgeman in 1991 aantoonde. Namelijk dat Lorenzetti’s dansende jongedames mannen zijn. Of zoals Martin Lok in een blog op de website Literair Nederland het omschreef: ‘Ze ontberen bijvoorbeeld de lange haren en borsten waarmee Lorenzetti de andere dames op zijn frescocyclus tooide. Nee, Lorenzetti zette in zijn fresco over de gevolgen van goed bestuur geen jongedames maar mannen centraal en liet hen een symbolische dans uitvoeren ter verheerlijking van het goede bestuur. Omdat alleen mannen kunnen verheerlijken.’
[1] Vergelijk met: Maria de Groot, Het drievoudige pad. Leerling, pelgrim, sterveling (Leeuwarden 2016) waarin onder andere ook wordt uitgegaan van de Tien geboden ten einde om tot een rechtvaardige wereld te geraken.
[2] Voor mij mag hier de titel van een ander boek dialectisch worden ingevuld: Ab Harrewijn, Bijbel, Koran, Grondwet. Gesprekken over godsdienst en politiek (Amsterdam 2002). Vergelijk met een uitspraak in een college van Piet Jonkers, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Tilburg, ‘De vrijheidsopvatting van Hegel’ (Open Universiteit Nederland, 9 april 2011, Heerlen). En dus aangevuld met een mythische dimensie.
[3] “De leegte die wij hebben heet hoop”, Philipp Blom in een vraaggesprek met Paul Witteman (Buitenhof, 4 december 2016, NPO1). “Optimisme is het geloof dat de wereld bezig is beter te worden; hoop is het geloof dat wij, met elkaar, de wereld beter kunnen maken” (Jonathan Sacks, Een gebroken wereld heel maken. Verantwoordelijk leven in tijden van crisis. Vught 2016, 197).
Van 30 mei t/m 20 september a.s. is in drie forten een thematisch verwante tentoonstelling, Gimme Shelter, te zien: in KunstFort Asperen (zie afb.), Fort Nieuwersluis en het Kunstfort bij Vijfhuizen. Deze tentoonstelling bestaat uit hedendaagse kunst in combinatie met historisch beeldmateriaal uit de archieven van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (Hilversum) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (Den Haag). De curatoren zijn Lucette ter Borg en Sacha Bronwasser.
Patricia Werner Leanse maakte een filmimpressie, waarover hieronder meer.
Bij het bekijken van deze een klein kwartier durende film op Salto1 (11 juli 2015) schoot mij de laatste zin van het voorwoord bij Het kwaad denken van Susan Neiman door het hoofd: Alle filosofie begint met een dialoog. Misschien niet alleen filosofie, ging door mijn hoofd, maar als het goed is alles. Deze film is er het bewijs van: de kunst in Asperen, oud en nieuw, gaat met elkaar in gesprek, maar ook met de omringende natuur. De beelden in de film gaan ook nog eens met elkaar in gesprek. En uiteindelijk ook met de toeschouwer, daar in Asperen, Nieuwersluis en Vijfhuizen, maar ook voor de buis met wat je ziet en eerder ergens anders hebt gezien.
Vijfhuizen
Een treffend voorbeeld vinden we meteen aan het begin van de impressie. We zien Revolting Mass van Wouter Klein Velderman: geïnspireerd door een parachute die in een boom is blijven hangen. Ik ben terug in Normandië, bij een kerktoren waaraan als herinnering de Tweede Wereldoorlog een parachute hangt. De camera, mijn ogen draaien weg, en ik zie de klaprozen in de natuur bij het fort, in Normandië.
Maar ook binnen de film gaat het beest met de huid van soldatenkleding, Bunny Bang van Elisa van Schie over in de teddybeer op het werk op papier van Charlotte Schleiffert, en vloeit de film Modern Warfare van Craig Ames over in historische filmfragmenten met net zo’n kruipende militair.
Asperen
Het middenpaneel van de filmimpressie begint met de tekst Folk Song van Jeremy Deller. In het Engels, Ivriet en Arabisch. Vormgegeven als ware het de Tien Geboden op twee stenen tafelen met eentje erbij.
In dit deel vallen de details op die een verbinding leggen met het eerste gedeelte: het licht op de grond in Vijfhuizen als bij de Sputniks van André Robillard. Dit geeft ritme aan de film, net als de vier paarden, de vier honden, de vijf mannen in Uit het donker van Ralf Westerhof en op een foto van Craig Ames. Knap gemonteerd, zo direct na elkaar.
Nieuwersluis
Hetzelfde geldt voor het geluid, al even goed gekozen als de muziek van Johanna Beyer onder de film. Het laatste deel begint, net als het eerste, met vogelzang (en hier ook hondengeblaf). Dit contrasteert sterk met de getoonde oorlogsthematiek, met de JSF van Stefan Gross, die van Zoro Feigl en Restricted Areas van Danila Tkachenko.
Ook hier brengen de beelden me buiten de film en buiten Nieuwersluis. Wake Up van Jennifer Allora en Guillermo Calzadilla toont roest(?)vlekken op de muur van het fort die doen denken aan de bloedvlekken op de muur van de hangar in Srebrenica, op de foto gezet door Claudia Heinermann (NIOD, Amsterdam t/m 11 augustus a.s.) en – begreep ik – inmiddels nagenoeg overgeverfd.
De film had wat mij betreft mogen eindigen met het beeld van de natuur, bezien door de uitgang van fort Nieuwersluis (op 12’44”). Voor de één wellicht een hoopvol eind, voor de ander een oproep om de wereld te helpen verbeteren. Die keuze is aan de kijker.