Een plek waar je niet mag komen


Je hebt weleens wat van en over haar gelezen. ’t Laatst in
Politiek zonder partijen van Alicja Gescinska. De filosoof en theoloog Rico Sneller, bij wie ik al eerder (onder meer bij de ISVW in Leusden) cursussen volgde, zoomde een hele middag bij de Vrije Academie op haar in, ‘tussen mystiek en filosofie’ zoals de ondertitel van de cursus luidde. Dat wil zeggen: hij ging in op leven en werk van Simone Weil (1909-1943). Hij opende daarmee de deur verder, maar sloeg die voor mij aan het eind van de middag ook weer met een klap dicht. Over dat laatste wil ik het in deze blog hebben.

 

Simone Weil
Er viel veel wetenswaardigs te horen. Over haar verwantschap met Spinoza en Camus bijvoorbeeld, waarover ook detailstudies zijn verschenen. Telkens een uurtje met 10 minuten pauze ertussen. Aan het eind van de middag loodste Sneller ons in een sneltreinvaart door een opvatting in het verlengde van het denken van Weil. Of – om Sinan Çankaya (November, uitg. Das Mag, 2022) te parafraseren –: Sneller vertaalde haar en ‘zichzelf, waardoor stukjes van hun karakters onbereikbaar bleven voor de ander’ (p. 43), al hoopte de spreker nog dat ik ‘misschien kan aanvoelen’ wat hij bedoelde. Zo word je min of meer uitgenodigd om te reageren, nadat een en ander wat is bezonken.

Ostjuden
Sneller vroeg zich af hoe het kan dat met name de Ostjuden, die volgens hem de meest vrome joden zijn geweest, in de Tweede Wereldoorlog ‘aan de meest grote gruwelijkheden zijn blootgesteld (…), als het ware onder de goddelijke toorn terecht zijn gekomen (…), zijn vergaan in de vlammen van de toorn van het geweld’. Er gingen bij het horen van deze woorden twee dingen door mij heen: de boektitel Als ’t kwaad goede mensen treft van de verleden jaar overleden H.S. Kushner (die tot het masorti-jodendom behoorde, het conservatieve jodendom) en een opvatting die ik eens tijdens een Talmoedgroep uit de mond van een niet-joodse deelnemer hoorde, die zich beriep op een denker wiens naam mij helaas is ontschoten: de Shoah is Gods toorn, Gods straf voor reformjoden omdat ze afstand hebben genomen van de orthodoxie. (Ik noem hier expliciet niet het woord Holocaust, dat brandoffer betekent). De groep verwierp deze opvatting terecht. Hoe poëtisch je het ook wilt verhullen wat de Ostjuden betreft, zoals Sneller het verwoordde: ‘Dichter bij God betekent ook dichter bij de vlammen van de zon’.

Plekken waar je niet mag komen
Daar moest hij aan denken als hij Simone Weil leest: ‘Misschien is het juist de beminde van God die het meest te verduren heeft’. Hij vroeg zich af of onder alle leed niet ‘toch een lichtende kern zit die niet kan worden gezien’ en erkent dat je met zulke ideeën ‘ontzettend voorzichtig moet zijn’. Ik denk echter meer dan dat. Camus (foto rechts), die ik hiervoor al noemde, is de denker van het absurde die er terecht voor waarschuwde om via een achterdeur niet toch betekenis aan iets binnen te laten. ‘Er zijn’, zei Arnon Grunberg tijdens een cursus die ik onlangs volgde, ‘plekken waar je niet mag komen’, zoals de kamers in Blauwbaards Burcht van Béla Bartók. [1]

Het Bijbelboek Job
In de chat konden we als cursisten van de Vrije Academie commentaar leveren of vragen stellen. Iemand schreef dat de gedachten van Weil/Sneller haar aan het Bijbelboek over de vrome Job deden denken. Die associatie had ik ook, maar dan eerder aan de theologie die de vrienden van Job te berde brachten.

Dit brengt mij tenslotte naar een preek op de zondag na deze ZOOM- en Grunbergcursus. Daar ging het namelijk onder meer over Job. En over een beroemde uitspraak van wis- en natuurkundige Blaise Pascal (1623-1662) die me naar een conclusie voert. Het was in een dienst in de Nieuwendammerkerk met ds. Annemarie van Wijngaarden, die ik achteraf als stream bekeek.[2]
Job is alles ontnomen en zijn vrienden maken het eigenlijk nog erger door te zeggen dat hij het allemaal wel aan zichzelf te danken zal hebben omdat God nu eenmaal rechtvaardig is. Een woord dat Sneller ook gebruikte: de rechtvaardigheid van God en die van de mens, en waar ik hier als niet-theoloog niet verder op in zal gaan. Maar er komt in het verhaal een keerpunt bij Job, wanneer hij zegt te weten dat zijn Redder leeft. Een mystieke ervaring, uit ander hout gesneden dan bij Weil en Sneller. Een die mij doet denken aan de joden (Ostjuden?) die in de kampen wilden sterven op het moment dat ze het woord ‘èchad’ (één, uit het Sjema, Deuteronomium 6:4) uitspraken, zodat hun laatste ademtocht samenviel met de adem die God ze had ingeblazen en nu weer ontneemt. Iets dat leidt naar een gedicht van Willem Jan Otten:

Aanvaard haar laatste adem uit,
geduldige, en adem haar dan in.[3]

Blaise Pascal
Daarna ging Annemarie van Wijngaarden verder over een geloofservaring van Blaise Pascal. Op 23 november 1654 schreef deze: ‘VUUR. God van Abraham, God van Isaac, God van Jacob. Niet de God van filosofen en geleerden’. Bij VUUR moest ik weer denken aan dichtregels (de filosofen verdwijnen steeds meer naar de achtergrond …) van Erik Lindner.[4] Over een put in de grond, over

een trein die bijna is
aangekomen waarvan
de slag over de bielzen
vertraagt

 

vuur loeit manhoog op uit de
put
vlammen slaan om elkaar naar
de lucht

Want misschien is het zo – om met zowel een uitdrukking van Sneller als met een personage uit Çankaya’s al eerder genoemde boek November te spreken – dat ‘alleen gedichten en verhalen ons kunnen redden’ (p. 83). Redden van het betreden van plekken, het binnengaan in kamers waar je verre van moet blijven.


Met dank aan meelezer ds. G.J. Venema (Leiden).

[1] Arnon Grunberg, Grunbergs favorieten, eerste van vier HOVO-colleges in de VU te Amsterdam (7 november 2024). Toevoeging m.b.t. Blauwbaards Burcht is van schrijfster dezes.
[2] https://kerkdienstgemist.nl/stations/2194/events/recording/173062440002194
[3] Willem Jan Otten: ‘Gebedje aan sterfbed’ in: Septemberzee. Uitg. Van Oorschot, 2024. [4] Erik Lindner: ‘Klei fluit’ in: Hout. Uitg. Van Oorschot, 2024.

Het paradijselijke Auschwitz

Eigenlijk zijn er in de film The Zone of Interest van regisseur Jonathan Glazer twee zones: een grote, bloeiende tuin en concentratiekamp Auschwitz, waarvan je achter een muur overigens weinige ziet: de nok van gebouwen, een wachttoren, de schoorstenen van de crematoria tegen de lucht. Deze zones bepalen ons als een ouverture bij de thema’s en de vragen die gaandeweg de film opdoemen. Een indrukwekkende film die bij de Oscars van 2024 terecht werd bekroond als de Beste Internationale Film.

De zones worden aan het begin van de Duitstalige film door Mica Levi in elektronische muziek omgezet. Je hoort, terwijl het beeld zwart blijft, twee lagen: vervormde koorklanken, en zoete vioolmelodieën inclusief vogelgekwetter. Ook dit is als een ouverture van wat volgt: een gezin aan de oever van één van de rivieren om Auschwitz (Sola en Wisła), het water zelf en de bergen erachter.
In het water staat Rudolf Höss te vissen (een geweldige Christian Friedel). Hij is de kampcommandant van Auschwitz. Zijn vrouw Hedwig (een al even geweldige rol van Sandra Hüller) en hun vijf kinderen staan op de oever. Wat er gebeurt lijkt hier en in de hele film allemaal niet tot de familie door te dringen. Ze zijn onverschillig voor wat Höss doet. Ze willen het niet weten.

Martin Amis
De film is gebaseerd op het gelijknamige boek van Martin Amis (1949-2023), in het Nederlands vertaald als Het interessegebied. De vele citaten van de dichter Paul Celan die je in het boek tegenkomt, zijn in de film verwijzingen geworden die je als kijker al dan niet op kunt pakken. De zwarte melk uit Celans beroemde gedicht Todesfuge bijvoorbeeld zijn in de film witte lakens die aan de lijn wapperen en die tegen het eind van de film, wanneer ze ’s nachts worden binnengehaald, zwart zijn geworden. Het roken van sigaren tegen de stank uit het boek is in de film een constante gebleven. Verder is Glazer met zijn adaptatie niet echt gegaan.

Sterker nog: aan dat roken worden in de film echo’s toegevoegd. Een oplichtende sigaar vindt zijn weerklank in de rode wolken die een schoorsteen uitbraakt. Zoals de witte pluimen die uit de schoorstenen komen hun echo vinden in de witte rook uit een aanstormende trein. Zo vallen micro- en macroniveau in de film samen.

Microniveau
Maar het is de microkosmos die alles schrijnend maakt: de felle kleuren van de bloemen in de tuin waarop de camera inzoomt en blijft hangen. Of het speelgoedtreintje in de kamer van een van de kinderen. De Blechtrommel die er op de grond staat lijkt met een beetje fantasie zelfs een intertekstuele voorafschaduwing van de gelijknamige roman van Günter Grass, zoals die wachttoren in de zomer van 1943 een voorafschaduwing lijkt voor de sneeuw in de winter. De toren heeft namelijk al een afdak, en dat hadden ze in de zomer niet.

Hoewel dit fictieve elementen zijn, zou je wel willen weten hoe het dat jongetje is vergaan, net zoals je dat zou willen weten over de moeder van Hedwig die komt logeren en op een nacht zomaar verdwijnt. Heeft ze door gehad wat er aan de andere kant van de muur gebeurt, net als het meisje dat ’s nachts erop uit gaat en voedsel verstopt? Eerder had de schoonmoeder in de tuin op een stretcher liggend moeten hoesten, waarna ze naar de lucht keek. Trok ze toen haar conclusies? Of kon ze het niet langer verdragen? En wat stond er op het briefje dat ze achterliet en dat haar dochter in de kachel gooit?

Macroniveau
Aan het eind van de film zien we enkele vrouwen ruimten van het museum dat Auschwitz-Birkenau nu is schoonmaken: een gaskamer, een crematorium, een museumruimte. Is dit een oproep om te blijven gedenken, het gedenken te onderhouden? Deze scène kent wellicht ook een voorafschaduwing. Door Rudolf die op de trap staat over te geven. Ingegeven nadat hij net heeft gehoord dat hij is bevorderd en/of nadat zijn vrouw duidelijk heeft laten merken dat ze er niet blij mee is dat ze haar als paradijselijk omschreven oord moet verlaten en daar met de kinderen wil blijven? Of toch – zoals acteur Christian Friedel in een interview zei – omdat ‘zijn lichaam reageert op de gruwelijkheden waarvoor zijn geest zich allang heeft afgesloten?’ Net als zijn vrouw, die volgens getuigenissen na de oorlog wel degelijk weet heeft gehad van wat er aan de andere kant van de muur gebeurde en vanaf dat moment niet meer het bed met haar man wilde delen. We zien in de film inderdaad hun bedden uit elkaar staan.

We mogen het als kijker allemaal zelf verder invullen. En dat neemt tijd in beslag, want zo’n film als dit werkt lang door. Móet lang doorwerken voor generaties die weinig of niets meer van de Tweede Wereldoorlog (willen) weten. En in een tijd dat het antisemitisme weer in alle hevigheid de kop opsteekt.

The Zone of Interest
Regie: Jonathan Glazer
Distributeur: Cinéart Nederland
imdb: https://www.imdb.com/title/tt7160372/
Trailer: https://www.imdb.com/video/vi455067417/?playlistId=tt7160372&ref_=tt_pr_ov_vi

Jazz on a Summer’s Day

Er bestaat een foto van mijn moeder met wat vriendinnen en een nichtje op de Dam. De foto is voor de oorlog gemaakt en je ziet een stel uitgelaten meiden op een zonovergoten dag, die genieten van het leven. Het is ook een beetje pijnlijke foto, omdat je weet hebt van wat er kort daarna is gebeurd.
Zoiets is ook met de film Jazz on a Summer’s Day het geval. Deze film uit 1959 van Bert Stern was onlangs in de bioscopen en via Picl te zien. Het zijn opnamen van het (overigens meerdaagse) Newport Jazz Festival 1959 op Rhode Island.

Wat je ziet zijn optredens van bekende en voor mij tot nu toe minder bekende jazzmusici die aanstekelijk werken. Het begint met Jimmy Giuffre en het eindigt met het Our Father door Mahalia Jackson. Daartussen zag ik onder meer Anita O’Day en Chuck Berry.

Het knappe van de film is behalve die aanstekelijkheid, ook dat de beelden van het jazzfestival in gesprek gaan met die van een zeilwedstrijd. De bolle wangen van saxofonist Giuffre rijmen op de bolle zeilen op het water. De stoomfluit van de trein waarmee mensen aankomen of een treintje waarmee kinderen een ritje maken, vormen het antwoord op de klanken van de sax. Een meeuw maakt trage vleugelbewegingen, wat me deed denken aan mijn blokfluitleraar in Leeuwarden, Hans Nieuwland, die eens zei dat je zo zuinig moest articuleren als de vleugelslag van een vogel. ‘Zuchten’, zei de echtgenoot van mijn vriendin eens. Het was genieten geblazen. Net zoals de man die in beeld komt terwijl hij ziet dat zijn vrouw geniet en daarna zelf dubbel lijkt te genieten.

Iemand wordt gevraagd waarom hij naar het festival komt. Hij excuseert zich voor het plezier dat hij beleeft. Dat is misschien omdat hij weet heeft dat het niet dagelijks voorkomt in het gesegregeerde Amerika: dat zwart en wit naast elkaar genieten van het leven en van jazz in alle soorten en maten. Maar staat er in de Jeruzalemse Talmoed niet (Kiddushin 4:3) dat je moet genieten, zoals iemand tijdens een cursus van PaRDeS had teruggevonden in artikelen van Marcus van Loopik (‘Een mens zal in de toekomst rekenschap moeten afleggen voor alle toegestane genoegens die zijn ogen zagen maar waarvan hij [ten onrechte of zonder reden] niet genoten heeft’), Tamarah Benima (‘Genieten is min of meer voorgeschreven in het Jodendom’) en Leo Mock?

Wat in beeld komt, zijn allemaal mensen die genieten en soms in spanning luisteren naar hoe een drummer, zichtbaar bezweet in de zomerhitte, een nummer opbouwt; waar zal hij uitkomen? Ze bewegen op de maat, klappen in de maat mee, hebben hun ogen dicht, of kijken door een verrekijker of de lens van een kleinbeeldcamera, eten een ijsje of een broodje, hebben een sigaret of bolknak tussen de lippen, kauwen kauwgom of lurken aan een flesje. Echt of nep, zoals dat verbeeldingsvolle jongetje.

We are all traveling in the footsteps
Of those that’d come before
And we’ll all be reunited
On that new and sunlit shore

Dat is het refrein dat telkens terugkomt. Als een toekomstperspectief. En voor even, daar op Rhode Island werkelijkheid.

Een opvlucht

Door de coronacrisis lees je ook dingen anders dan je daarvoor zou hebben gedaan. Neem het hoofdstuk ‘Hoor daar het brullend verlangen’ over ‘droom, euforie en utopie van de luchtvaart’ in de essaybundel Grondwater van Piet Gerbrandy (Uitg. Atlas Contact, 2018). Met alle kritiek op de ongebreidelde vliegbewegingen, kan het niet anders of je leest dit, twee jaar later slechts, met andere ogen.

Het zou volgens Gerbrandy gaan om ‘de verheffing boven het aardse’ en ‘een weids panorama’ waardoor je uitstijgt ‘boven de menselijke maat’. Oude Griekse goden die volgens de verhalen konden vliegen, zoals Hermes, ‘representeren het contact met het bovenaardse’ aldus classicus Gerbrandy. Volgens hem is ook de filosofie een ‘opvlucht’.

Het opstijgen heeft iets magisch, dat valt niet te ontkennen, maar het door de wolken heen vliegen heeft bij mij nooit geleid tot een extatisch gevoel, en ik heb altijd het dalen op z’n minst prachtig gevonden. De tempels van Griekenland (om in sfeer te blijven) die steeds dichterbij komen, de meren en bossen van Finland waarover je heen scheert, de brug bij Kopenhagen, – ze staan me allemaal nog haarscherp voor de geest.
Misschien omdat ik filosofie ook niet alleen als een ‘opvlucht’ beschouw, maar de eerste filosofie, de ethiek, als een neerdalen, een laag bij de grond blijven. Mocht voor Viruly volgens Gerbrandy de luchtvaart ‘door haar snelheid en haar hang naar de hoogte verbonden [blijven] met een bovenaards domein’, juist door het dalen verbindt zij zich aan het aardse.

Gerbrandy eindigt zijn essay met een beschrijving van Soesterberg, allang niet meer in gebruik als luchtmachtbasis. ‘Een vliegveld zonder vliegtuigen’, vraagt hij zich dan af, ‘is dat niet het ultieme symbool van onvervulbaar verlangen?’ Zoals nu een vliegveld vol stilstaande vliegtuigen het omgekeerde uitdrukt. ‘Het verlangen van een jongensdroom’ die ‘bij mannen steevast gepaard gaat met een ferme erectie’.
Ik denk aan een vlucht naar Italië, op het moment dat we het Italiaanse luchtruim niet in mochten omdat – zoals iedereen onuitgesproken wist – op hetzelfde tijdstip bommenwerpers opstegen vanaf Villafranca. Ik denk aan een oorverdovende knal toen ik ’s morgens in mijn keuken in Leeuwarden het ontbijt stond klaar te maken en – zoals ik later hoorde –  een F-16 bij het opstijgen crashte.

En dan heb ik het nog niet eens over de huidige discussie over vliegen, over veiligheid voor de gezondheid, stikstofuitstoot en geluidsoverlast.
Dan heb ik het in dit verband, de coronacrisis, over een gedicht van Hans Faverey, dat Gerbrandy elders in zijn boek citeert, en waarbij ik me behalve het uitzicht uit een trein me dat uit een dalend vliegtuig voorstel: opeens zie je een man, in de buurt van Schiphol, die staat naast zijn huis, met een gieter in de hand, de ogen gericht op de aarde:

De grond om hem heen is vochtig;
zijn verlangen is leeg en heen. Wat hij
niet wil weten, onder geen voorwaarde,
is: waar en wanneer hij zal worden
terugverlangd en opgeëist door
de grond om hem heen.

Volgens Gerbrandy is het door de trein ‘mogelijk de man op afstand te houden’. Dat lukt met een vliegtuig minder, hij komt steeds dichterbij, de man met de gieter. Door de huidige crisis wordt je bij de dood bepaald. Maar je weet ook, dat de natuur, de seizoenen doorgaan, want de grond is vochtig en groeizaam. Dat troost.

 

Piet Gerbrandy: Grondwater. Beschouwingen over literatuur en existentie
Uitgeverij Atlas Contact
ISBN 978 90 254 5307 7
Prijs: € 24,99

Drieluik – Klimaatcrisis


Het viel me in één week toe: eerst een nummer van het tijdschrift
Der Spiegel over klimaatbescherming (zie afb.) dat ik op terugreis (met de trein) uit Venetië kocht in München.
In de tweede plaats de eerste middag van het nieuwe seizoen van het
Huis van de Levenskunst in de Amsterdamse Bethelkerk met ds. Trinus Hibma en tenslotte, als derde, een aankondiging van het boek Waarom zou ik? van Petra van der Kooij (uitg. ISVW, Leusden). Tezamen vormen ze een drieluik.

 

Der Spiegel
De recente Duitse politiek leert, dat ideeën die voorheen als twijfelachtig konden worden bestempeld (natuurbeleving en vegetarisme in de jaren dertig van de vorige eeuw), ten goede kunnen worden gekeerd. Denk aan het huidige klimaatbeleid van de Duitse regering van Angela Merkel (zie afb.: naaldkunstwerk van Alexandra Bircken op de Biënnale in Venetië, foto EvS). Dit werd uitgebreid besproken in het hiervoor genoemde nummer van Der Spiegel.
De Duitse regering maakte een grootschalig, nieuw klimaatplan bekend, waarover slechts negentien uur was vergaderd. Er wordt een CO₂-heffing op benzine, stookolie en aardgas ingevoerd, duurzame alternatieven in het verkeer en voor de verwarming worden gestimuleerd, de prijs voor ecostroom gaat omlaag, de prijs voor treinkaartjes daalt ook en die voor vliegen gaat omhoog en er komt een extra subsidie voor elektrische auto’s. Dorothee Sölle noemde een van haar boeken eens ‘Het recht om een ander te worden’. Dat geldt dus ook voor een volk, als je dat zo in alle collectiviteit mag omschrijven.

Huis van de levenskunst
De eerste middag in het najaar in de Bethelkerk (zie foto EvS) werd aangekondigd als ‘een gesprek over duurzaamheid (…). De denkbeelden van René Gude, de in 2015 overleden filosoof (…), worden hierbij betrokken’.
Trinus Hibma herhaalde de stromingen die Gude onderscheidde nog eens:
1) ervaring, empirisme – Aristoteles, politiek vaak iets rechts van het midden
2) rede – Plato (idealisme), politiek progressief
3) pragmatisch – Sofisten, politiek liberalisme, vaak wat guur.

Iemand kwam met de opmerking of het niet wat zou zijn, om die schotjes hiertussen meer af te breken. Ik moest daardoor even denken aan Jesse Klaver, die af wil van de ‘scorebordpolitiek’. Inhoud en problemen oplossen, dat is iets waar deze tijd om vraagt, politiek links, rechts en het midden voorbij.
Hierna kwam Hibma uit bij de optie om het vraagstuk van duurzaamheid in vieren te breken, volgens de sferen die René Gude benoemde:
1) privé
2) privaat
3) publiek
4) politiek
Het was de bedoeling om de zaak voor ons als enkeling behapbaar te maken en zo het idee te geven, en te hebben, dat je werkelijk iets kunt bijdragen om de klimaatcrisis het hoofd te bieden en niet in machteloosheid te blijven hangen.

Waarom zou ik?
Terwijl ik me thuis zat af te vragen, of op die manier de grote vervuilers niet een beetje teveel buiten zicht waren gebleven, rolde een boekaankondiging vanuit de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in mijn e-mailbox. Ik citeer:

We willen wel duurzamer leven, maar weten niet hoe of waar te beginnen. En waarom zouden we eigenlijk? Hoe je het ook went of keert, onze individuele CO2-uitstoot is slechts een druppel op de gloeiende plaat. Die ene vliegreis annuleren of een stuk vlees per week minder eten: maakt dat het verschil?
Ja, het individu speelt een belangrijke rol in de klimaattransitie. De inzet van het individu is zelfs noodzakelijk. Petra van der Kooij ging in gesprek met politiek-filosofen, ondernemers, actievoerders en ecologen, en leerde gaandeweg dat je individuele keuze bepaald niet in strijd is met het aanpakken van de samenleving. Sterker nog, door deze keuzes worden sociale normen veranderd en ontstaat er politieke ruimte voor ambitieuzer klimaatbeleid.

Waarom zou ik? stelt iedere lezer in staat om zich te beraden op haar eigen levenshouding, en geeft iedereen die niet weet wat te doen helder advies.

Ik was weer helemaal tevreden met de fijne middag in de Bethelkerk en denk dat dit een urgent boek is voor op mijn wensenlijstje. Mooi, parafraseer ik een oud-collega, al die boekenkennis, maar er nu ook nog wat (meer) mee doen. Zo is het. Met vallen en opstaan.

 

https://d101cp5e62dfyu.cloudfront.net/wp-content/uploads/2019/09/INTRO.WAAROMZOUIK.pdf

Homecoming (1945)

Op de een of andere manier lijkt de film Homecoming (1945) aan de aandacht van veel recensenten te zijn ontsnapt, terwijl – ik twitterde het gisteren, nadat ik hem op de valreep had gezien – het eigenlijk een beetje verplichte kost is.

Het verhaal speelt pal na de Tweede Wereldoorlog, weliswaar in een naamloos dorpje in Hongarije, maar het is zo universeel als het maar kan. Het is deels opgenomen in Skanzen, een openluchtmuseum, maar het zou zo maar Orvelte kunnen zijn, niet ver van Westerbork. Het is niet alleen universeel vanwege het verhaal zelf, van een orthodox-joodse vader die met zijn zoon uit een vernietigingskamp terugkeert naar hun dorp en het ongemak dat dit bij de bewoners oproept, maar ook vanwege de actualiteit,  het huidige antisemitisme en de opkomst van extreem rechts in heel Europa; afgelopen zondag hoorde ik nog van iemand die een keer in Hongarije met vakantie is geweest en dat nooit meer van plan is te gaan doen, omdat de vijandigheid van de Hongaren op haar, als zwarte vrouw, teveel pijn deed.

De twee eveneens naamloze mannen, naamloos omdat ze voor zoveel joden staan, arriveren met de trein en hebben twee grote, houten kisten bij zich die op een boerenkar worden geladen. De stationschef gaat vast in het dorp waarschuwen: er komen twee joden aan – is dit het begin van nog meer joden die hun huizen, hun spullen zullen opeisen? Wat overkomt ons? Zilverbestek wordt in een doek gewikkeld en veilig opgeborgen, belastende documenten verbrand en een huwelijk voorbereid en het volksgeloof dat dit goed moet gaan, want anders valt er een vloek over het dorp, wordt hardop uitgesproken.

De twee joodse mannen weigeren op de kar te gaan zitten en lopen zwijgzaam de hele weg, als in processie, een uur gaans van de trein naar het dorp, achter de kar met de twee kisten aan. Links en rechts ingehaald door de in rep en roer zijnde gemeentesecretaris die, zo vertelt het verhaal, heulde met de Duitsers en nu een fles champagne aan de in een jeep binnenrijdende Russen overhandigt. Zo was het vaak in de tijd pal nadat de Duitsers waren vertrokken en de Russen het heft in handen namen.

Het is een schitterende film, gemaakt door regisseur Ferenc Török op een scenario van Gábor T. Szántó. Een klein gehouden film, wars van sentiment en melodrama. Veel is verborgen in de veelzeggende beelden over een dorp dat uit elkaar valt. De bruidegom vertrekt met zijn koffer naar Boedapest of nog verder – net zo een als in het Verzetsmuseum in Amsterdam staat en waarmee de joden naar de kampen vertrokken –, een ander kan niet verkroppen wat hij heeft gedaan of liever gezegd bij het wegvoeren van de joodse bevolking uit zijn dorp heeft nagelaten en pleegt zelfmoord.

De filmmuziek bij deze zwart-wit film was raak gekozen. Het leek soms even een sjabloon: de eeuwig zingende cello die films over de jodenvervolging vaak begeleid, maar heel zacht hoorde als begeleiding daaronder een Hongaars cimbalom. Ik kon het niet anders horen dan een oproep tot eenheid die er niet was en nog steeds dreigt verloren te gaan. Hoeveel doen de Hongaren elkaar daarmee niet tekort!

Verborgen zit lang wat in die kisten zit – en daarvoor moet je de film zien. Een film die eindigt met het beeld van de weer met de trein vertrekkende vader en zoon. De trein – nog zo’n beeld dat in dit geval doet denken aan een andere film, Shoah -, stoot op dat moment een enorme rookwolk uit. Het bleef stil in de bioscoop, gedurende de film en ook geruime tijd erna. De camera volgde de rookwolk omhoog, en de bezoekers bleef het ongetwijfeld bij. Heel lang.

Stille waters hebben diepe gronden


Tekst van een korte lezing die ik hield tijdens een filmavond bij Atria, Amsterdam
(19 oktober 2017).

 

‘Ze heeft een talent om de laag die niet in de tekst ligt, maar daaronder, te vertolken. Dat geeft een bijzondere, lyrische sfeer en ongewone diepte aan de teksten.’ Dat zegt de blokfluitiste Stephanie Brandt in Patricia Werner Leanse’s film over de Nederlands-Griekse componiste Aspasia Nasapoulou.
Het zou zomaar over de films van Werner Leanse en Yve du Bois zélf kunnen gaan: zij hebben een talent om de lagen zichtbaar te maken die onder een verhaal liggen, – het verhaal over het leven of een stuk van een componist. Het is in ieder geval het uitgangspunt van mijn korte inleiding op de vijf films die straks achter elkaar worden vertoond: de verschillende lagen die erin zitten, of althans: die ik eruit haal en die in de films naar mijn gevoel al worden gesymboliseerd door het vele water wat erin stroomt: stille waters hebben diepe gronden.

Het verhaal
Het verhaal zelf staat eigenlijk in de aankondiging van deze avond, en daar kunnen we kort over zijn. De films gaan respectievelijk over een door beeldende kunst, literatuur en dans geïnspireerde componiste, een grande dame van de Zweedse muziek, een avantgardiste die haar tijd ver vooruit was, een gedreven netwerker en een componiste van onder meer Franse chansons. Twee films (Beyer en Andrée) zijn met Engelse ondertiteling.
Het zijn verhalen over vrouwelijke componisten in een door mannen gedomineerd gebied. Daarvoor staan misschien het water en de vele vogels die rondvliegen ook symbool; het zwemmen tegen de stroom in aan de ene kant en het je vleugels uitslaan aan de andere kant.
Kijk maar naar het moment waarop wordt verteld dat de Zweedse grande dame, Elfrida Andrée, naar Stockholm gaat om te studeren: pal voor die vermelding vliegt een meeuw met sterke vleugelslagen op. Ook de film over de hiervoor al genoemde Nasapoulou sluit af met wegvliegende vogels.
Het zíjn dan ook verhalen over sterke vrouwen. Andrée bijvoorbeeld was de eerste vrouwelijke kerkorganist in het Zweden waar vrouwen geen kerkorganist konden worden, zo wordt in de film gezegd. En op dat moment wordt een gigantisch slot op een kerkdeur getoond. Andrée verbrak in 1861 het slot, dat in Nederland al eerder, in 1719, was verbroken door Agnita Wilhelmina Snep die haar vader opvolgde als organist in Zierikzee.

De vorm
Het moge duidelijk zijn dat de vorm die Werner Leanse voor haar films kiest, raakt aan muzikale vormen. In de film over Rosy Wertheim bijvoorbeeld valt een A-B-A-vorm te herkennen; wanneer het verhaal aan het begin en het eind (A) in Nederland speelt, in Amsterdam en in Laren, klinkt een door Rae Milford bespeeld klokkenspel, en wanneer het verhaal in het midden (B) is gesitueerd in Parijs, waar ze correspondente voor Het Volk is, klinkt andersoortige muziek. Deze sonatevorm wordt afgesloten met een coda, een door Werner Leanse zelf gezongen gedeelte uit een lied van Wertheim, begeleid door piano én gekras van kraaien:

‘k Heb veel gelachen en geschreid, –
Nu komt de winter, wit en wijd,
Die alles stil zal maken.

Maar ook de vorm gaat nog dieper. Een buitengewoon fascinerend voorbeeld daarvan is te vinden in het portret over de Duits-Amerikaanse componiste Johanna Beyer. Terwijl op een gegeven moment haar muziek steeds langzamer gaat, versnellen de beelden juist, alsof je in een stilstaande trein op het perron staat, terwijl de trein ernaast gaat rijden en snelheid maakt. Aan de kijker wordt overgelaten deze metafoor naar believen zelf in te vullen.

Metafoor
Dat geldt ook voor wat ik een metafoor pur sang zou willen noemen, en waarmee ik deze korte inleiding wil afsluiten. Hij komt voor in het portret van de Nederlandse componiste en pianiste Marjo Tal en viel Werner Leanse toe, terwijl ze in Parijs op straat filmde. Het is het beeld van een clown, waarmee ze Tal ten diepste heeft gepeild.
De beelden doen mij denken aan de clown in de schitterende roman (eigenlijk is het een novelle) De tuinen van de herinnering van Michel Quint: een clown met [ik citeer] ‘opwellende tranen en hartverscheurende wanhoop, schrijnende pijn en diepe schaamte’ voor alles wat er om hem heen gebeurde gedurende de Tweede Wereldoorlog. Toen de clown in de roman van Quint was overleden, zei zijn zoontje: ‘Morgen heb ik grote, zwartomrande ogen en witgepleisterde wangen. Ik zal proberen, papa, al diegenen te zijn van wie de lach bij zonsopgang in de beukenbossen, in het kreupelhout is opgehouden te bestaan, en die jij weer tot leven hebt pogen te wekken. Ik zal proberen jou te zijn, jij die nooit de herinnering verloren hebt laten gaan. Zo goed ik kan. Ik zal naar beste weten de clown uithangen. En misschien lukt het me daardoor de mens uit te hangen, uit naam van iedereen. Zonder gekheid …!’
Tal koos voor haar werken teksten die een combinatie vormen van humor, ernst en symboliek. Werner Leanse koos voor haar films eenzelfde soort combinatie, waarmee ze het werk van de vijf componisten die vanavond centraal staan een extra lading meegaf. De diepere lagen die ze daarmee blootlegt, heb ik geprobeerd als de schillen van een ui kort af te pellen. Het woord is nu aan de vijf filmportretten zelf.

Johanna Beyer – https://vimeo.com/bubbleeyes/beyer

Elfrida Andree – https://vimeo.com/bubbleeyes/elfrida

Aspasia Nasopoulou – https://vimeo.com/bubbleeyes/aspasia

Rosy Wertheim – https://vimeo.com/bubbleeyes/rosywertheimnl

Marjo Tal – https://vimeo.com/bubbleeyes/marjotalnl

Wolken, lucht en wind

John Constable_wolkenstudieHet weer in het werk van Shakespeare, wiens geboortedag we vandaag vieren, is onderzoek van studie. Ongetwijfeld zal dat ook gelden voor het weer in de Bijbel – zeker de wolk is een interessant aspect .

Het Bijbelse beeld van God die bijvoorbeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog schuil ging achter een wolk is mij liever dan wat ik afgelopen week tijdens een leerhuis over het slot van het eerste hoofdstuk uit Hoofdsom der historie van K.H. Miskotte hoorde: God die als de tronende schuil gaat achter Christus die de geschiedenis maakt. Een stelligheid als ‘de tijd, onze tijd is overtroffen, ingehaald, opgenomen, aangenomen door Christus’ staat een gesprek, een dialoog met de joden en een trialoog met joden en moslims in de weg.

Ik moet denken aan de wolken die kunstenaar Berndnaut Smilde met een mistmachine in musea maakt. Ze blijven even hangen en lossen dan weer in de ruimte op. Of aan een liedtekst van Sytze de Vries, over een wolk gebeden van hen die ons voorgingen die in de ruimte van een kerk hangt (Tussentijds I). En zelfs, associatief, aan het ventilatiesysteem in het Fridericianum in Kassel dat op de benedenverdieping een sterke bries veroorzaakte die niemand ontging. Het was een installatie van de Britse kunstenaar Ryan Gander tijdens de dOCUMENTA (13). Een editie van de dOCUMENTA waarin de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog zichtbaar en voelbaar aanwezig was.

Het zijn allemaal overwegingen die ik al mijmerend bedacht, staande voor één van de twee wolkenstudies van John Constable (zie afb., ca. 1822). Deze hangen momenteel op de tentoonstelling met werken uit de Frick Collection (New York) het Haagse Mauritshuis.

God die schuil gaat achter een wolk, een wolk die oplost, een wolk gebeden en het Sjema als laatste woorden op de lippen, op de asem van de kou van joden die op het punt stonden vermoord te worden in het Duitsland van voor de dOCUMENTA, die er in 2012 de herinnering aan levend hield. Op het perron van het station weerklonken bijvoorbeeld teksten ingebed in de Studie für Streichorchester van Susan Philipsz, een bewerking van een stuk van de Tsjechische componist Pavel Haas. Op de plek waar de deportaties vertrokken. De stoom uit de locomotief hangt er nog.

 

Volgend seizoen wordt verder gelezen uit de Hoofdsom der historie van K.H. Miskotte.
Zie: http://www.leerhuisamsterdam.eu