Fons Brouwer (I) – ‘Nieuwe oude muziek’

Op een gegeven moment kwam toenmalig collega Fons Brouwer naar mij toe. Hij was een van de redacteuren van het imprint Donemus bij Muziek Groep Nederland (MGN), het latere Muziek Centrum Nederland (MCN). ‘De beste baan die ik maar kon hebben’, mailde hij mij onlangs. Ik zat op dat moment in de redactie, of was de redactie – dat weet ik niet meer – van In de Groep, het personeelsblad van MGN. Hij had een idee: om bij een nummer een cd te voegen met muziek van componerende collegae. Zo verscheen In de Groep cd 01, zoals deze hoopvol werd genummerd. Er waren immers veel collegae die ofwel in de klassieke muziek, de jazz of de popmuziek zaten, dus we konden vooruit. Ware het niet dat ik van de directeur op mijn kop kreeg vanwege de meerkosten.

CD 01 dus. Met twee werken van Ana Mihajlovic (componist, pianist en dirigent) en twee van Fons: Quintessens (1993) voor orgel en Tempera (1991) voor strijkkwartet. Over dat laatste werk zegt hij: ‘Ik beschouw het als één van mijn beste stukken’. Zo’n twee jaar geleden is het opgenomen door een professioneel kwartet. ‘Met financiële steun is het gerealiseerd. Ik ben trots op het resultaat: mijn hele ziel en zaligheid ligt erin’. Het werk was geselecteerd voor de finale van het BUMA-concours 1993.

Iedereen kan ervan genieten, want sinds december vorig jaar is Fons Brouwer fulltime bezig met zijn YouTube-kanaal. ‘Als monument voor alles wat René Nieuwint (dirigent en fondsenwerver), Christine Kamp (geweldig organist en pianist) en mijzelf als componist en programmeur van de concerten hebben gerealiseerd.’

The Art of Memory
Eerst iets over de componist. Brouwer (1963) studeerde na het Vossius Gymnasium in Amsterdam orgel bij Simon C. Jansen en Jacques van Oortmerssen. Tevens studeerde hij compositie bij Daan Manneke en orkestratie bij Geert van Keulen en volgde masterclasses bij Morton Feldman en John Cage. Het merendeel van zijn composities is uitgegeven door Donemus, op een orgelintonatie voor Muziek & Liturgie (2009) na over ‘Maak ons uw liefde, God’, voor orgel en melodie instrument.
Tijdens zijn studie compositie begon hij te onderzoeken hoe het muzikale geheugen werkt in een vluchtig medium als muziek, daarbij geïnspireerd door het boek The Art of Memory van Frances A. Yates (1966), dat ook in het Nederlands is vertaald. Deze zoektocht is bepalend voor zijn werk.

In 2003 schreven Anthony Fiumara (nog zo’n oud-Donemus collega) en Fons een artikel over Brouwers werk voor het tijdschrift Het Orgel. Het begint met een citaat: ‘De enige manier om het orgel recht te doen, is door het orgel uit het orgel te nemen’. Een uitspraak van de hiervoor genoemde componist Morton Feldman tijdens een lezing in Middelburg (1986). Daarmee wilde hij zeggen, dat het orgel los moet kunnen worden gezien van een christelijke context. Het is een uitspraak die veel indruk op Brouwer maakte.

Binnen- en buitenkant
In zijn geval zou je het kunnen vergelijken met de binnen- en buitenkant van het instrument, met de binnen- en buitenkant van Brouwers werk als totaliteit. Daarbij moet ik denken aan de Moulin mystique, een kapiteel in Vézelay (foto rechtsboven): Mozes stort het graan (= Tenach) en Paulus vangt het op (= Tweede Testament) dat door de molen (= de jood Jezus van Nazareth) wordt gemalen. Ook Brouwer speelt op een soortgelijke wijze met oud en nieuw, zoals in genoemd artikel meermalen valt te lezen. En dan laat ik even het toeval in het midden dat een molen vaak achtkantig is en dat Quintessens een acht maten lang durende pedaalpartij kent en dat er drie stiltes in het stuk vallen, ook een getal dat te denken geeft. Nee, het gaat mij nu primair om de rol van het geheugen waar de componist het over heeft. Met name de herinnering aan oude muziek. Zoiets als architect Victor Horta (1861-1947) die de art nouveau ‘moderne gotiek noemde’.

Of zoals het in het artikel in Het Orgel staat: ‘Zoals Quintessens minimal music lijkt zonder het te zijn, lijkt Mnajdra [voor blokfluitkwartet, EvS] melodie zonder het te zijn.’ Bij Mnajdra vraagt de componist zich af op welk punt je iets niet meer als melodie herkent. ‘Het werk heeft alles te maken met oude muziek, niets met avantgarde.’ Bij nog een andere compositie, Festina lente [voor orgel, EvS] doen de toonladders denken aan oude muziek, maar de sfeer is die van nieuwe muziek. ‘Festina is’, zegt Brouwer tegen Fiumara, ‘nieuwe oude muziek’.

Ook de tekst van de compositie La casa voor bariton en piano (1990) spreekt in dit geval boekdelen. Het is een gedicht van Cesare Pavese (1908-1950) over een huis, waarin een adem der vaderen als een schaduw liefkozend over het gezicht van een man strijkt. Het doe aan vervlogen tijden denken, ‘een heldere, innige stem die als het groen / van roerloze vijvers en heuvels ’s avonds verdonkert’. ‘Een vrouwenstem, geheimvol, die weerklinkt / op de drempel van het huis wanneer het duister valt.’

Maar naast het geheugen en herinneringen zijn er nóg twee dingen die Brouwers muziek kenmerken: de gelaagdheid en de ruimte die het ademt. Over dat eerste gaat het in een tweede blog over deze componist. In relatie tot de kunst van Tonie van Marle die ik onlangs zag. Over het tweede gaat een derde en laatste blog in deze korte serie.

De foto van de componist is ontleend aan de LinkedIn-pagina van Fons Brouwer.
Link naar het YouTube-kanaal van Fons Brouwer: https://www.youtube.com/@nostos-music
Link naar de composities uitgegeven door Donemus: https://webshop.donemus.com/action/front/search?name=%22Brouwer%2C+Fons%22&order=name
Link naar samenvatting van het artikel in Het Orgel: https://www.hetorgel.nl/2003/12/n2003-03c/

De Passacaglia van Pico della Mirandola

Ik blogde er al eerder (14 juli jl.) over – het groepje mensen dat zich aan de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) te Leusden bij dr. Erno Eskens een weekje onderdompelde in de Filosofie in de Lage Landen en unaniem gecharmeerd was door de filosofie van Nicolaas van Cusa oftewel Cusanus (1401-1464, afb. links).

Weer thuis vroeg ik bij mijn bibliotheekfiliaal een boek over hem uit de Centrale aan: De leek over de geest (uitg. DAMON, 2001). Hieruit bleek dat al mijn liefdes een beetje in elkaar haken: Cusanus had invloed op Pico della Mirandola, kan al dan niet worden gezien als een voorloper van Kant, zocht toenadering tot de Hussieten en werd beïnvloed door Boethius. Wat wil een mens nog meer!

Pico della Mirandola
In mijn gedachten ging ik terug naar die keren dat ik in Italië was, vergezeld door een boek waarin Pico della Mirandola (1463-1494, afb. rechts) een hoofdrol speelde. De eerste keer was De herinnering aan Abraham van Marek Halter (uitg. De Prom, 1985), de tweede keer De Phoenix – een bijnaam van Pico – van Paul Claes (uitg. De Bezige Bij, 1998).
Ik schreef er een stukje over in In-formatie, voor en uit de Hervormde gemeentekern rondom de Weerenkapel (maart 2000) dat ik hier iets aangevuld herneem.

Beide boeken geven een heel verschillend beeld van de graaf uit het landelijke plaatsje bij Bologna. Aan Halter heb ik een warme herinnering overgehouden, terwijl de Vlaamse schrijver Paul Claes Pico vooral als een zelfverzekerde, belezen en koele geleerde portretteert, met – leek het eerst – een sjabloon-achtig kenmerk van dien: dat Pico della Mirandola bijziend was wordt in het begin haast tot vervelends toe herhaald.

Eeuwige waarheid
Toch draait het in beide romans om één thema: volgens Pico is de waarheid eeuwig, één en ondeelbaar. Een hot item waar de geleerden het overigens nog steeds niet eens zijn. Volgens de één is de waarheid niet eeuwig en is er een breuk in de geschiedenis geweest waarachter we niet terug kunnen. Volgens de ander is de waarheid eeuwig en moeten we terug naar Augustinus.
Misschien hebben de geleerden uit beide stromingen gelijk en moet je de waarheid vergelijken met een Passacaglia voor orgel, zoals ik er gistermiddag in de Nieuwe Kerk in Amsterdam die van Dieterich Buxtehude hoorde, gespeeld door Véronique van den Engh, organist van de Kathedrale Basiliek van Sint-Jan in ’s-Hertogenbosch. Een passacaglia met een doorgaande melodie in de bas (het passacaglia-thema) met daarboven steeds veranderingen van dat thema; de waarheid (het thema) blijft hetzelfde, maar wij kijken er aldoor anders tegen aan, nemen gaandeweg een ander perspectief in. Zeker na een onmiskenbare breuk als Auschwitz.

Aan de voeten van
Pico della Mirandola zat in Padua en Perugia aan de voeten van Elia del Medigo om Hebreeuws te leren, en in Florence aan die van Flavio Mitridate, die hem Aramees en Arabisch onderwees. ‘Pico droomde toen al van een filosofische vrede waarin christendom, jodendom en islam met elkaar verzoend zouden worden’ (Claes, blz. 52), zoals Cusanus dat overigens al voor hem deed en zoals prof. dr. Anton Wessels – bij wie ik komend seizoen weer een cursus bij het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie hoop te volgen – droomt van één uitgave van de Heilige Schriften, waarin Tenach, het Tweede Testament en de Koran in één band zijn samengevoegd en op elkaar worden betrokken. Als vormen zij een kristal waarvan de verschillende kanten kunnen oplichten. Al gebiedt de eerlijkheid te zeggen, dat Pico’s studie van het Arabisch volgens sommige geleerden, zoals H. van den Bergh, was bedoeld ‘om de muzelmannen te bekeren’.

Verzoening?
Misschien moeten we vooralsnog concluderen dat Pico della Mirandola ofwel in zijn opzet niet helemaal is geslaagd, zoals Claes in een interview in NRC Handelsblad (7 mei 1999) zei, ofwel dat diens omgeving, waar de inquisitie hoogtij vierde, nog niet rijp was voor zijn ideeën; Pico’s slechte ogen bleken achteraf overigens geen aanduiding voor zijn eventuele tekortkoming, maar een aanduiding voor de zich langzaam voltrekkende vergiftiging waaraan hij uiteindelijk is gestorven.

Wellicht is een verzoening teveel gevraagd omdat er daarvoor teveel is gebeurd. Misschien kan een verzoening beter op zich laten wachten tot ‘die dag [dat] God de enige zal zijn en Zijn Naam de enige’ (Zacharia 14:9) en moeten we het ondertussen zoeken in het verbeteren van de wereld, tikoe ha-olam, zodat joden, moslims en christenen vreedzaam met elkaar samen kunnen wonen én bij elkaar in de leer kunnen gaan. Daarin is Pico della Mirandola ons voorgegaan. En Cusanus.

Muzikale trialoog

Pagina met Gregoriaanse gezangen (1200-1225, abdij van Stavelot). Foto British Library. Gele rondjes geven kwartnoten aan.

Het doorgaande leerhuis over het in samenhang lezen van Bijbel en Koran door Anton Wessels voor het Leerhuis Amsterdam Tenach & Evangelie (LATE) is weer van start gegaan. Het levert altijd mooie doorkijkjes op en spannende gesprekken die aan het denken zetten, al hoef je het er natuurlijk lang niet altijd mee eens te zijn.

Wessels ziet, zoals hij in een artikel in Ophef (19de jaargang, nr. 3 en 4 2016) schreef, ‘de verschillende hoofdstukken van beide boeken [Bijbel en Koran] als evenzovele voorbeelden van het volgen van een gezamenlijk leesrooster. Bijbel en Koran te lezen als één “narrative”.’ Hij ziet Tenach als het eerste Testament, het Nieuwe Testament als het tweede en de Koran als het derde. Het eerste is ‘de funderende grondslag’ voor zowel het Nieuwe Testament als de Koran. Zijn uitgangspunt ‘is en blijft hoe deze twee boeken: het Nieuwe Testament en de Koran vanuit het Eerste Testament uit te leggen’. Hij pleit ervoor ‘dat alle drie, jood, christen en moslim elkaar blijven bevragen omtrent het verstaan van elkaars Schriften.’ Tot zover de uitgangspunten die de emeritus hoogleraar Godsdienstwetenschap aan de Vrije Universiteit verwoordde.

Nu naar de cursus van dit jaar: ‘Wat zeggen de joden, christenen en moslims dat Ik ben?’ Waarbij de discussie niet wordt gevoerd op grond van vergelijkingen of identiteiten, maar op grond van exegese van de drie boeken zelf. Het gaat mij er hier nu niet om, de inhoud van de eerste ochtend verder weer te geven, maar om in te gaan op een interessante vraag en het antwoord dat daarop na de pauze werd gegeven.
De vraag luidde: ‘In hoeverre is de islam medebepalend geweest voor de Europese identiteit?’ Het antwoord werd vooral gezocht in de filosofie, met name in het neothomisme. De vertegenwoordigers hiervan kwamen volgens Wessels via de weg van Thomas van Aquino tot de studie van de Koran. Via die band van de filosofie zou kunnen worden gewerkt aan een ander politiek klimaat.

Er is, bedacht ik mij thuisgekomen, ook nog een andere weg: die van de muziek, met name het Gregoriaans. In de uitvoering daarvan zou de trialoog tussen jodendom, christendom en islam handen en voeten kunnen krijgen. En daarbij denk ik achtereenvolgens aan de joodse invloed op het gregoriaans en, zoals recentelijk door Lou Lousberg aangetoonde islamitische invloed.

Eerst de joodse invloed. Ik schreef er een hoofdstuk over in mijn boekje Dialoog in muziek. De joodse invloed op de westerse muziekgeschiedenis. Ik neem hier enkele gedachten daaruit over. In de leermis vindt men ‘muzikale familietrekken terug van de joodse voorouders. Ze komen’ – en ik citeer daarbij uit Muziek tussen hemel en aarde van Hélène Nolthenius –, ‘tot uiting in twee principes: het zingend reciteren (“cantileren”) van bijbels proza en het door een voorzanger uit te voeren psalmgezang’.
De accenten voor het reciteren werden aangegeven door middel van een notatie die vooruitloopt op de Gregoriaanse neumen. ‘Het is’, schrijf ik (p. 13), ‘daarom ook niet verwonderlijk dat in 1964-’65 enkele bladen met een dergelijke notatie bij een Hebreeuwse tekst als een joods handschrift werden beschouwd.’ Ze staan nu bekend als De kroniek van Obadja de Proseliet.
Er zijn verschillende ensembles die in hun uitvoering van het Gregoriaans deze joodse oorsprong door laten klinken, zoals Boston Camerata en Ensemble Venance Fortunat. Dat staat haaks op de negentiende eeuwse reconstructie van het Gregoriaans, zoals die nu meestal klinkt.

Maar er is meer. Onlangs promoveerde in Utrecht de musicoloog Leo Lousberg op een proefschrift waarin hij aantoont, dat er in het Gregoriaans kwarttonen voorkomen. Deze werden gebruikt om bepaalde woorden in gezongen teksten te benadrukken. Ze zijn, betoogt Lousberg, afkomstig uit de Arabische muziek, waarin kwarttonen veelvuldig voorkomen.
Ook hier gaat het om een handschrift dat de weg wees. In dit verband een in 1846 ontdekt handschrift in Montpellier, waarin tekens te vinden zijn op plekken waar je volgens de Griekse muziektheorie alleen kwarttonen kunt zingen. Hoewel Jacques Froger (abdij van Solesmes) in 1978 dit probeerde te weerleggen, is inmiddels overtuigend aangetoond dat sommige, spaarzaam gebruikte tekens in oude handschriften wel degelijk op kwarttonen slaan. Lousberg deed dit aan de hand van zes handschriften.

Jammer is dat hij wél concludeert, dat de functie die deze tonen destijds hadden, nu niet meer bij het publiek over zouden komen. Zou er echt geen ensemble te vinden zijn die dit zou willen proberen? Waarbij het natuurlijk helemaal prachtig zou zijn, als dit in combinatie met het ontsluieren (om een term van Anton Wessels gedurende de eerste cursusochtend aan te halen) van de joodse oorsprong van het Gregoriaans gepaard zou gaan. Dan heb je een muzikale trialoog van formaat tussen jodendom-christendom-islam te pakken. Zou dat niet mooi zijn?
[Hier dachten sommige volgers op twitter anders over; in een paar dagen liep een handjevol weg …].

Luikjes

Tijdens een middag van de Talmoedgroep zegt onze leraar opeens dat een aggadisch stukje (overlevering, verhaal) zoals dat soms voor komt aan het eind van een verder halachisch hoofdstuk (volgens de joodse leer, weg) in de Talmoed, ‘een luikje opent en inzicht geeft in een stukje volksbeleving.’
Zoiets hoef je mij maar één keer te zeggen, of meteen zie ik een beeld voor me van een luikje. In dit geval in een kast die kunstenares Janneke Tangelder in samenspraak met predikant Gerhard Scholte maakte voor de tentoonstelling Gelijkenissen in het Amsterdamse Bijbels Museum (t/m 8 januari jl.). Zij hadden ‘Het paradijs’ (Genesis 2) tot thema gekozen. Wanneer je het luikje opendeed, klonk zachtjes muziek.

Wat een luikje sowieso doet, klinkt ons altijd als muziek in de oren. Het opent een vergezicht op iets dat opeens als een pareltje oplicht. Dat doet schrijfster en theologe Maria de Groot in haar recente boek Het drievoudige pad waarin ze aan het begin de Tien Woorden uit wat zij het Eerste Testament noemt, in samenhang leest met de tien beden van het Onzevader uit het Tweede Testament. Zo staat het woord ‘Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag’ op één lijn met ‘Laat uw koninkrijk komen’ uit het Onzevader.
Dat komt helemaal overeen met wat in de Tenachon-uitgave Sjabbat – Koningin der dagen over de sabbat wordt verteld – met vele verwijzingen naar het schitterende boekje dat Abraham Joshua Heshel over de sabbat schreef (Nederlandse vertaling 1987). Heshel, de grote rabbijn die Maria de Groot inspireert en op wiens spoor zij mij heeft gezet. En daar ben ik haar nog steeds dankbaar voor.

De sabbat – daar verdiepen we ons nu in bij de Talmoedgroep. Is dat een universeel thema, vraagt één van ons aan de leraar. Hij geeft als antwoord een mooi beeld van het joodse denken en de invloed ervan op mensen als Johannes Reuchlin. Maar dat is het culturele jodendom. Voor joden zelf is er een meerwaarde: het doen van de Torah. Af en toe is ons als leden van de Talmoedgroep een inkijkje daarin gegund, door een luikje. Als op het beroemde schilderij van Samuel van Hoogstraten (Oude man aan het venster, 1653). Zulke inzichten wens je iedereen toe.

 

https://hart.amsterdam/image/2016/10/1/close_reading_definitieve_versie_voor_drukwerk.pdf