Aanschafinformatie, Artificial Intelligence

Aan de vooravond van het webinar dat NBD Biblion organiseerde voor hun aan de kant gezette, zo’n 700 recensenten (waaronder ik, maar denk ook aan de redacteuren van NBD Biblion die hun baan verloren!) om uit te leggen hoe hun nieuwe werkwijze (‘automatisch metadateren’) in zijn werk gaat, zag ik op televisie een aflevering van de Amerikaanse detectiveserie Mystery 101 die wel heel toepasselijk was.

Het ging over een door de firma McHale Technologies ontwikkelde software, SLOOTH, waarmee de politie kon worden geholpen misdaden op te lossen. Het gevolg zou wel zijn, dat de meeste politiemannen en -vrouwen werkloos zouden worden. Uiteindelijk kwam iedereen erachter, dat het een hoax was, een opzettelijk verspreid, onwaar bericht. Zoals sommige websites hoopten dat de aankondiging van NBD Biblion een vroege 1 aprilgrap was. Dat is het niet, maar er speelt wél iets anders dat tot veel commotie leidde en niet had gehoeven denk ik.

Recensie of aanschafinformatie?
Als recensenten wisten we al langer dat dit eraan zat te komen. Tenslotte is NBD Biblion al ruim drie jaar samen met de firma Bookarang (een dochteronderneming van NBD Biblion) bezig geweest met dit traject. Ondertussen recenseerden wij rustig door (en sommigen blijven dat, begreep ik ook doen voor een vakgebied als theologie) en werden we – directeur Nina Nannini van NBD Biblion gaf het grif toe – een beetje vergeten.
Maximaal 1.100 posities per recensie. Die term heeft NBD Biblion zelf de wereld in geholpen en daar ging het mis. Het was opvallend dat de gespreksleider van het webinar, journaliste Margreet Reijntjes, er pas na een half uur achter kwam, dat het woord recensie in dit verband ‘misschien wat ingewikkeld is’.
Het werd door Victor van Bergen Henegouwen in zijn korte presentatie dan ook niet (meer) gebruikt; hij had het over ‘Aanschafinformatietekst en een aantal schuifjes’ (dat zijn waarden van 1-7 die aan een boek worden toegekend en waar ik hier verder niet op in zal gaan).

Op het formulier dat NBD Biblion per boek meestuurde, stond bovenaan ‘Recensieformulier’ en bij onze naam ‘Recensent’, maar boven de tekst die we in moesten vullen stond: ‘Aanschaf-informatie’. Over duidelijkheid gesproken. AI is ook de term die bibliothecarissen (waaronder ik) gebruik(t)en: ai’tjes. Op de achterzijde van het formulier stonden aanwijzingen waaraan je als recensent in dat desbetreffende veld aandacht diende te besteden. Puur gericht op collectioneurs binnen een Openbare Bibliotheek. Voorts was er nog een annotatieveld en waren er trefwoorden te vergeven.
We hebben zelfs een cursusmiddag in de – toen – nieuwe vestiging van NBD Biblion in Zoetermeer (zie foto rechts) over gekregen, want niet zozeer het veld voor de recensie c.q. aanschafinformatie leverde de meeste problemen op, maar wel het veld ‘Bibliotheekadvies’. En dáár is het toch mede, of misschien zelfs primair om te doen; de recensie c.q. aanschafinformatie is, net als SLOOTH ondersteunend bij de beslissing om een boek al dan niet aan te schaffen.

Nog een vergeten groep?
Want wat de bibliothecaris zelf deed en nog steeds doet als het goed is, is vakliteratuur en recensies in dag- en weekbladen bijhouden. Sterker nog, ik weet dat toen ik mijn Openbare Bibliotheekstage in Haarlem liep, er hele bijeenkomsten met afdelings- en filiaalhoofden werd gehouden om de ai’tjes door te nemen en het aanschafbeleid op elkaar af te stemmen, van hoofdvestiging tot filiaal. Per keer werd er dieper op een Haarlemse schrijver ingegaan. Aan mij viel als stagiaire ook een keer zo’n beurt toe. Ik bewaar er mooie herinneringen aan, aan die ochtenden. Dat dit bij het huidige aantal ai’s (zo’n 300 titels per week) niet meer kan en zal gebeuren is duidelijk. En dat de taak van de bibliothecaris inmiddels is verschoven en, als deze ontwikkeling van NBD Biblion doorzet in het beste geval nog meer zal verschuiven.

Naast zich roerende recensenten zijn er ook auteurs wiens/wier boeken worden aangeboden die minder tevreden zijn dan de wat afwachtende bibliothecarissen. Lisa Weeda bijvoorbeeld heeft in niet mis te verstane bewoordingen al het volgende gevraagd: ‘Hoi @NBDBiblion, hoewel ik iets beters te doen heb deze weken, vraag ik toch even of ik uit de voorbeeldfolder van jullie belachelijke Artificial Intelligence-pakket kan worden gehaald. Boeken worden gelezen door mensen, niet door AI. Leuk, boekpromo, maar liever niet zo’ (tweet, 14 maart jl.) (zie foto links).

Ik denk dat ook zulke reacties van de zogeheten ‘criticasters’ (dit woord nam Reijntjes helaas een paar keer in de mond) te begrijpen zijn. Daarbij vraag ik me namelijk af, of overkoepelende instellingen van auteurs wel bij dit hele proces waren of worden betrokken. Het is waar Martijn Noordam (Openbare Bibliotheek Den Haag), die ook aan tafel zat, na een uur achter kwam: ‘Het heeft allemaal met communicatie te maken’. In eerste instantie met miscommunicatie denk ik.

Een ding is duidelijk: AI staat niet langer meer alleen voor Aanschafinformatie (‘recensie’ moeten we maar definitief vergeten, want dat waren en zijn de ai’tjes niet), maar ook voor Artificial Intelligence. Op zich is daar niets mis mee. Nu nog een uitwerking waar iedereen mee kan leven. Ik ben bang dat we daar nog even op moeten wachten.

De balans vinden

Het is altijd leuk als je colleges volgt en je de geleerde stof meteen kunt toepassen.
Op dit moment schuif ik (via ZOOM) aan bij een module over jodendom van de Universiteit van Amsterdam (UvA). Dat wil zeggen bij de hoorcolleges daarvan door dr. Bart Wallet; de interactieve werkcolleges door prof. dr. Jan Willem van Henten en prof. dr. Irene Zwiep laat ik – los van het feit of dit de bedoeling is of niet – aan mij voorbijgaan. De schriftelijke proeven van bekwaamheid en wat dies meer zij hoef en mag ik in ieder geval niet maken. Wat niet wegneemt, dat ik de verplichte leesstof, in casu het goede, maar ook wat  te gedetailleerde boek van Eliezer Segal (Introducing Judaism, uitg. Routledge, 2009) intensief bestudeer. By the way gekocht bij Athenaeum op het Amsterdamse Spui, dat nu helaas in zulk zwaar weer verkeert.

Terug naar de module van de UvA, met name het eerste college op 8 augustus jl.. Wallet had het over de geschiedenis van het jodendom, dat in een dialectische verhouding staat tot de joodse identiteit. Over het vinden van een balans tussen de heftige geschiedenis door de eeuwen heen, het denken vanuit de Sjoah, het finalistische denken dat begint en eindigt met de Tweede Wereldoorlog en het teleologische denken vanuit de staat Israël. In beide gevallen sluit je, aldus Wallet, de rijkdom van de joodse geschiedenis op een of andere manier uit.

Een soortgelijk concept meende ik tegen te komen in twee bundelingen van columns die Roel Abraham schreef voor onder andere de Joodse Omroep, het Nieuw Israëlitisch Weekblad en Volzin: Wederwaardigheden en Wederwaardigheden 2. Ik kreeg ze ter recensie toegestuurd en wist er op het eerste gezicht niet zo goed raad mee. Deel 1 (2006-2015) was vooral humoristisch van toon, een enkele keer zelfs wat over de top. Het tweede deel, tot en met onze coronatijd, bevat serieuze(re) stukken, over zaken als de aanslagen in Parijs en Antwerpen bijvoorbeeld. Je zou ze dus eigenlijk – de redenatie van Wallet volgend – in combinatie met elkaar moeten lezen. Dan pas ervaar je zowel de humor als de rijkdom in Abrahams columns.

Terug naar Wallet. Hij had het op een gegeven moment over verschillende definities die mogelijk zijn voor het begrip ‘jood’. Bij zijn definitie beriep hij zich op een model van de filosoof Wittgenstein: Familienähnlichkeit; joodse gemeenschappen (meervoud), die overeenkomsten en verschillen hebben. Er bestaat een taalveld, een discursieve gemeenschap. Dat komt de onderlinge dialoog ten goede.
Abraham schrijft daar mooi over: ‘We staan ondanks al onze verschillende opvattingen, verschillende manieren van religieuze beleving, verschillende kijk op de halacha, schouder aan schouder. Dat moeten we nooit vergeten. Hou vertrouwen en blijf de verbinding zoeken’ (deel 2, p. 55).

Bij Abraham vind ik ook een mooi voorbeeld van de spanning tussen autoriteit (de rabbijnse traditie) en zelfidentificatie, zoals Wallet het noemt. Het gaat over Pesach (deel 2, p. 71 e.v.). ‘Elk jaar is het (…) opnieuw pesach, we doorlopen met elkaar al duizenden jaren dezelfde cyclus van Joodse feestdagen en dat doen we al bijna net zolang op dezelfde manier (…). Mooier is het – mijns inziens – als je elke keer opnieuw naar jezelf in combinatie met de Joodse feestdag van dat moment kijkt (…). Wat zegt pesach jou, op dit moment in je leven, dit jaar? (…) We hebben allemaal ons eigen verhaal.’
Op die manier, zegt Wallet, contextualiseer je telkens het begrip ‘jodendom’. En dat is in wezen flexibel. En toen viel de internetverbinding weg, want Wallets kinderen waren beneden bezig met een spelletje, maar de boodschap was al wel duidelijk geworden.
Met die recensies, of liever: aanschafinformaties voor NBD Biblion,  is het ook goed gekomen. Die valt over enige tijd op deze blog te lezen.

Ouwenelen

Heb ik net tegen iemand op twitter, die vroeg of hij nu dit of dat boek moest aanschaffen, geantwoord dat hij ook allebei kan kopen en ze dan met elkaar in gesprek kan laten gaan, overkomt me het zelf: een hoofdstuk uit Van Hoofd tot Hart van Alan Morinis (uitg. Mastix Press), dat ik ter recensie kreeg aangeboden van NBD Biblion, ging een dialoog aan met maar één zinnetje uit Thomas Verbogts schitterende, nieuwe boek Als je de stilte ziet (uitg. Nieuw Amsterdam).

Het hoofdstuk waar ik op doel, gaat over ‘Weinig spreken’. Daarin lees ik dat er van ons wordt ‘gevraagd het gebabbel zoveel mogelijk te beperken’. Dat is maar leeg geklets, ‘een grote verspilling van tijd en gebruik van hersenen’. Nee, stilte ‘bouwt derhalve, en onthult tegelijkertijd, onze innerlijke wereld en de oneindige spirituele schatten die in ons verborgen zitten’.

Even verderop lees ik bij Morinis, dat conversatie ons verbindt met andere mensen. We zijn niet langer alleen met onszelf. Een tussenweg zou zijn, ‘kort en bondig te spreken, met duidelijke en afgemeten woorden, en niet meer dan dat’.

Weg dichterlijke spraak? Het is niet alleen, of misschien zelfs primair conversatie die verbindt, maar – is mijn ervaring – stilte. Dat blijkt ook uit wat Thomas Verbogt schrijft over de vriendschap tussen de ik-persoon en Virginia, Ginie Terhaaf. Op een gegeven moment (Verbogt heeft het vaak over onvergetelijke momenten) liggen ze op bed tegen elkaar aan. En dan schrijft hij: ‘We kunnen lang tegen elkaar aan liggen zonder iets te zeggen. We hebben nooit tegen elkaar gezegd dat we lang niets hoeven te zeggen’. Niet op een dichterlijke manier en al helemaal niet kort en bondig, wat hier minder zou passen. Nee, ze voelen het in stille verbondenheid.
Ze raken elkaar niet aan, maar de stilte heeft ze aangeraakt. ‘Witte stilte met licht erin’, zegt Ginie. Het is de stilte die ze voorzichtig vasthoudt, ‘het is een stilte die heel ver van woorden is’. Het is de stilte van innige verbondenheid. Ze waren ‘geen mensen voor (…) doodlopende woorden’.

Verbogt heeft het beter gesnapt, kan het beter onder woorden brengen dan Mussarnik Morinis.[1] Poëtisch, ja – dat wel gelukkig. Net als overigens dat schitterende eufemisme ‘ouwenelen’ dat in de vertaling van Henri Jules Vogel van Morinis’ boek terugkomt…

 

[1] Mussar (ethiek) is een traditie van toepasbare wijsheid binnen het jodendom, die is ontstaan in het negentiende eeuwse Litouwen en in Nederland bekendheid kreeg door toedoen van onder meer Daniel Beaupain.

Een lieu de mémoire in Amsterdam

Mijn moeder woonde tijdens de oorlog met dat deel van haar familie die nog niet uit huis was (haar vader overleed in 1942) in een woning pal bij het Amsterdamse Museumplein, waar toen, – en ook nog geruime tijd na de oorlog -, vier bunkers van de Duitse bezetters stonden. In het gebouw waar nu het Amerikaanse consulaat is gehuisvest, woonde Hans Böhmker, vertegenwoordiger van rijkscommissaris Seyss Inquart.
Geen leuke buurt en ook nog eens het uitzicht van Etty Hillesum gedurende 1941-1943 vanuit haar kamer aan de andere kant van het huizenblok waar mijn grootouders woonden, aan de Gabriël Metsustraat, gescheiden door een grote binnentuin. Ze hebben de achterkant van het huis (Hillesums kamer lag aan de voorkant) kunnen zien.

Dat huis, een lieu de mémoire, dreigt nu te worden gesloopt. Het uitzicht is nu anders. Er staat een monument voor alle omgekomen Sinti en Roma in de Tweede Wereldoorlog en een voor de vrouwen van Ravensbrück. Ze zijn in gedachten met elkaar verbonden, die monumenten en het huis waar Hillesum woonde.
De nieuwe appartementen die op deze gewilde locatie ongetwijfeld zullen worden gebouwd, zullen ondanks die context vast gretig aftrek vinden; er zijn nog steeds genoeg mensen die ze kunnen betalen, maar dat is een ander verhaal.

Als ik uit de tram naar het Concertgebouw stap, werp ik altijd een blik op het huis waar Hillesum woonde of ga, als het mooi weer is, even op het bankje er tegenover zitten. Er is een schildje aan de muur bevestigd waarop staat dat ze er woonde. Het is tastbaar. Dat gebeurt nu even niet, gedurende coronatijd, maar het moet het zo blijven: kunnen zien waar zij haar Dagboeken schreef, waar ze leefde.

Er komen nog steeds veel uitgaven op de markt naar aanleiding van wat Etty Hillesum aan het papier toevertrouwde; een paar daarvan heb ik gerecenseerd voor NBD Biblion en zijn onder dat tabblad op deze blog terug te vinden. Er verschijnen ook nog steeds gedichten naar aanleiding van haar werk, zoals onlangs een van René van Loenen op muziek van Marijn Slappendel, waarin regels staan als:

Je liet je niet verleiden
tot vijandschap of haat.
Je zocht in kille tijden
de mens achter het kwaad,
een sprankje waardigheid,
een klein begin van spijt.

Het zijn woorden die veel mensen inspireren en het zou een onbegrijpelijke daad zijn als het huis waarin zij leefde en haar geest hangt tegen de grond gaat. Daarom heb ik de petitie om hiertegen te ageren getekend. En ik kreeg er verschillende reacties op.

De fractievoorzitter van het CDA van Stadsdeel Zuid was het met mij eens en ging zelfs een stap verder, die ook al even door mij heen was gegaan, maar weer verworpen: ‘Wij bekijken de mogelijkheden om hier een museum te vestigen over het leven en werk van Ettty Hillesum’.
De voorzitter van het Stadsdeel Zuid verwees mij naar https://www.amsterdam.nl/nieuws-oud-zuid/start-procedure-aanwijzing-monument/

(Aanvulling 20 mei 2020: zie een recent artikel in het Parool over de stand van zaken: https://www.parool.nl/amsterdam/huis-etty-hillesum-voorlopig-gered-van-sloop~b6350988/)

Feminisme binnen het jodendom

Het is buitengewoon interessant om de passages over feminisme in twee recent verschenen boeken naast elkaar te zetten en voor zich te laten spreken. Beide boeken kreeg ik ter recensie aangeboden door NBD Biblion en zijn respectievelijk een briefwisseling en een dialoog. Door de gelijktijdigheid van aanbieden, gingen ze bij mij ook een dialoog aan.
Het eerste boek betreft Over muren heen (uitg. KokBoekencentrum). Ik citeer met name dat gedeelte dat de oud-orthodoxe rabbijn Lody van de Kamp schrijft aan de jonge moslima Oumaima Al Abdellaoui. Daarna citeer ik een stukje uit het tweede genoemde boek. Namelijk dat wat de liberale rabbijn Delphine Horvilleur zegt in een gesprek met islamoloog Rachid Benzine, uitgegeven onder de titel Duizend-en-een manieren om jood of moslim te zijn (uitg. Halewijn/Adveniat).
De conclusie kan op voorhand zijn, wat Horvilleur aan het eind van de gedachtewisseling stelt: het is niet alleen tijd voor een interreligieuze dialoog, of liever: trialoog (tussen joden, christenen en moslims), maar ook voor een intra-religieuze dialoog, tussen de nominaties van elke geloofsgemeenschap op zich.

‘De joodse vrouw krijgt vrijstelling van een flink aantal wetten. Regelmatig weerkerende verplichtingen bijvoorbeeld, gelden voor de vrouw niet als verplichting. De joodse vrouw hoeft de dagelijkse, aan de klok gebonden gebeden niet zo plichtmatig uit te spreken als de man. Ook hoeft zij, om een ander voorbeeld te noemen, tijdens het Joodse Nieuwjaar niet op de ramshoorn te blazen ter herinnering aan het offer van aartsvader Abraham. Ook dat is namelijk een tijdgebonden verplichting, want het gebeurt alleen op die kalenderdag, nooit op een ander moment.
Vanwaar die vrijstellingen? Een reden is dat zij er op deze manier helemaal kan zijn voor haar kinderen, die mama maar al te vaak nodig hebben. En waarom is dat dan echt de taak van de vrouw? Juist vanwege haar hogere inzichten, haar beter ontwikkelde begrip, de meer specifieke intuïtie die zij bij de schepping meekreeg. Zo leert Maimonides ons.’ (p. 83-84 Over muren heen).

‘Het meest frappante voorbeeld in het jodendom is het zegengebed dat vanmorgen nog door orthodoxe joden gereciteerd werd. Het zegt: “Gezegend Gij, omdat Gij me niet als vrouw geschapen hebt!” Waarschijnlijk is het een uiting van erkentelijkheid ontsnapt te zijn aan het vrouw-zijn en de bijbehorende weeën. Maar het kan wel aanleiding geven tot apologetische lezingen van de meest verbazingwekkende en bijgevolg contradictorische soort. Volgens sommige joodse mannen bijvoorbeeld herinnert deze zegenbede hen er iedere morgen aan dat zij niet eens aan het “buitengewoon” geestelijke niveau van vrouwen kunnen raken; dat zij nog een lange weg af te leggen hebben om te geraken tot de godsdienstige hoogte die elke vrouw wezenlijk eigen is …!
Het apologetische argument is altijd hetzelfde:  “De eeuwige vrouwelijkheid” bewieroken is een vrijgeleide om de vrouwen doeltreffender in hun kooi op te sluiten en tegelijk de patriarchale onderdrukking te verbloemen. De lof van de vrouwelijkheid wordt gezongen om de ervaring van de vrouwen nog een beetje meer in te perken en hun bewegingsvrijheid tot de sfeer van het gezin en het moederschap te beperken.’ (p. 112-113 Duizend-en-een manieren om jood of moslim te zijn).

Drieluik

Ik heb de afgelopen tijd veel voor- en napret – nu voor en na de lezing die componist/muzikant Christiaan Verbeek, die ik eerder interviewde voor Kerk in Mokum, vandaag hield in de Keizersgrachtekerk, en voorpret voor de lezing van Martien Brinkman over ‘Koplands aardse mystiek’ in de Amsterdamse Thomaskerk (11 december a.s.), met declamatie (Pieter Jan Mellegers) en muziek (Rembrandt Frerichs, piano en Hermine Deurloo, mondharmonica).
Vandaag de lezing van Christiaan Verbeek. In drie aandachtspunten – de aandachtspunten die hijzelf benoemde als zijnde de onderdelen van het gedicht Aan het grensland I van Rutger Kopland, dat hem inspireerde voor een gelijknamig muziekstuk dat hij besprak en liet horen.

  1. Nu

Je kijkt over het land de ontelbaarste keer
in je leven naar waar het ophoudt

je zegt ons dit is het grensland
het laatst van de aarde hier om ons heen

Verbeek werd tijdens het compositieproces van genoemd werk geïnspireerd door de Hors op Texel (zie afb., ontleend aan zijn website). Het grensland waar land overgaat in zee en in lucht.
Ik moest denken aan de predikant, schrijver en (amateur)organist Henk Vreekamp, over wie ik een boekje schreef dat binnenkort uit zal komen bij uitgeverij Kok-Boekencentrum. Voor hem was het grensland het Kootwijkerzand. Pars pro toto staan zowel de Hors als het Kootwijkerzand voor Eden aan de ene kant en voor de Exodus aan de andere kant, voor hemel en voor aarde.
Ik schreef: ‘Met Israël worden de volkeren uitgenodigd om als pelgrim tijdens het Loofhuttenfeest op te gaan naar Jeruzalem, dwars door de woestijn, – met blote voeten door het Kootwijkerzand, zoals Vreekamp dat in zijn Veluwe-trilogie pars pro toto beschrijft, zoals Kana voor hem de voorsmaak van Kanaän was en Ede in een gedicht van Jan Weiland (1894-1976) de voorsmaak van Eden. Vreekamp citeert, of liever: ontmoet onderweg Emmanuel Levinas (1906-1995) en gaat met hem in gesprek. Het is een treffend voorbeeld van lernen (in de Joodse betekenis van het woord) namelijk hoe gezamenlijk onder woorden kan worden gebracht wat een tekst te zeggen heeft, zoals Vreekamp dat ook leerde van A.A. van Ruler. “De mens”, stelt Vreekamp, “begint in de woestijn, waar hij in tenten woont en waar hij God aanbidt in een tempel die verplaatsbaar is”.’
Ik moest eraan denken tijdens de inleiding en de muziek van Verbeek – die ook in gesprek gaat, zoals straks zal blijken.

  1. Voor

je zou willen weten wat voorbij daar is
voorbij het steeds maar weer zichtbaar zelfde

je zoekt in de schimmige einder iets als
een gezicht maar van wat of van waar

Bij deze twee maal twee regels moest ik opeens denken aan een boek waarover ik momenteel een recensie voor NBD Biblion voorbereid: Pleidooi voor een moraal der dubbelzinnigheid van Simone de Beauvoir. Met dubbelzinnigheid bedoelt ze ambiguïteit, dat zich uit in paren als goed en kwaad, vrijheid en bevrijding, onderdrukking en opstand, nut en noodzaak, mythe en realiteit, doel en middelen, dwang en democratie, ethiek en esthetiek, verleden en toekomst, en heden en toekomst. Ik proef iets soortgelijks in zowel het gedicht van Kopland als in de muziek van Christiaan Verbeek. Een gedicht dat niet voor niets Grensland heet. Niet alleen tussen hemel en aarde, maar ook tussen nu, voor en na, ethiek en esthetiek. Immers: Verbeek verbond aan het Exodus-element ook de vluchtelingen van nu, De Beauvoir verbond aan het existentialisme de moraal (ethiek).

  1. Na

je denkt aan je jeugd aan I Korintiërs 13
nu kijken we nog in een wazige Spiegel

maar straks staan we oog in oog

Oog in oog is, zoals Verbeek het uitlegde: oog in oog met Arvo Pärt, de door hem bewonderde componist voor wiens 80ste verjaardag hij dit stuk voor Cello Octet Amsterdam schreef, oog in oog met Kopland, op wiens tekst hij zijn werk baseerde, maar ook oog in oog met zichzelf (‘Christiaan Verbeek’ staat er in het laatste gedeelte van zijn compositie tussen de notenbalken) en oog in oog met zijn publiek.
Dat bestond deze ochtend vrienden, familie en kerkgangers van de Keizersgrachtkerk. Lof viel hem ten deel, en terecht, want Christiaan Verbeek is een naam om te onthouden! En: bedankt, mensen van de werkgroep Morgendiensten van de Keizersgrachtkerk, voor deze fijne morgen!

Klik hier voor mijn interview met Christiaan Verbeek (pagina 5): https://www.protestantsamsterdam.nl/pdfs/kerk-in-mokum.pdf

Klik hier voor de website van Christiaan Verbeek: http://www.christiaanverbeek.com/

Hannah Arendt

Elke maand belicht Filosofie Magazine één grote filosoof wiens leven en werk van grote invloed zijn geweest. Deze maand is dat Hannah Arendt. De redactie van Filosofie Magazine selecteerde de belangrijkste boeken. Haar drie in het Nederlands vertaalde werken (Denken, Oordelen en Willen) besprak ik alle drie voor NBD Biblion (zie elders op deze blog). Voor de Open Universiteit Nederland schreef ik in 2013 een werkstuk over haar. De inleiding neem ik hieronder als blog over.

Het belangrijkste boek van Hannah Arendt is The human condition (De menselijke conditie, 1958). Oorspronkelijk had zij het Amor Mundi willen noemen, liefde voor de wereld. In dit boek werkt Arendt haar ideeën uit over een actief leven (vita activa) in de publieke sfeer. Dit leven plaatst zij tegenover de vita contemplativa, het beschouwende leven dat in de westerse filosofie vanaf Plato de boventoon voert. “Haar liefde voor de wereld was bijna een moreel appèl”, zegt de filosofe Susan Neiman in een televisie-interview, “om er op één of andere manier aan bij te dragen dat hij niet ontspoort, anders verraden we de volgende generatie.”[1]

Arendt onderscheidt in The human condition drie menselijke activiteiten: arbeid, werk en handelen. Het eerste behelst het leven an sich, het biologische proces van de wieg tot het graf alsmede de eerste levensbehoeften, en – volgens de uitleg van Heinz Paetzold (Universiteit van Kassel) – uiteindelijk de plaats van de mens in de consumptiemaatschappij.[2] Een maatschappij die onder kritiek wordt gesteld. Werken slaat op de wereld der dingen, producten van kunst en cultuur, en handelen voltrekt zich tussen mensen en is de conditie voor iedere vorm van politiek samenleven – woorden en daden ineen.

Wat hier ontbreekt, is dus het denken, de bron van alle waarheid die men meende te vinden in het Idee of “het transcendente Woord Gods.”[3] Denken maakte Arendt tot onderwerp van wat zij ooit “een soort tweede deel van De menselijke conditie” noemde: Thinking (Denken, 1971).[4] Dit denken “relateert ons aan de wereldse zaken in het heden zoals we daarmee geconfronteerd worden, en produceert via de verbeelding voorstellingen of ‘nabeschouwingen’ waar de andere geestvermogens mee kunnen werken.”[5]

Alle drie de geestesvermogens (denken, willen en oordelen) vallen niet los van elkaar te zien en zijn net als arbeid, werk en handelen op elkaar betrokken. Zonder dat het één ten dienste staat van het ander. Elke vorm van instrumentaliteit is vreemd aan het denken van Arendt. “Zij gaat er namelijk van uit dat het instrumentele handelen alles van zijn intrinsieke waardigheid berooft; het vernietigt elke permanente betekenis en leidt tot een ‘ontwaarding van alle waarden’; het ondermijnt aldus de objectiviteit, de duurzaamheid en de stabiliteit van de woonvorm, die [ze] wereld noemt.”[6]

Bovenstaande gedachtegang en het aansluitende citaat leiden regelrecht naar de uitspraak uit De crisis in de cultuur die mij aanzette tot het onderzoek:

Kathedralen werden gebouwd ad maiorem gloriam Dei (tot meerdere glorie van God); hoewel ze als bouwwerken zeker de noden van een gemeenschap dienden, kunnen deze behoeften hun verfijnde schoonheid nooit verklaren – ze konden evenzeer door een banaal bouwsel gediend worden. Hun schoonheid transcendeerde alle behoeften en maakte deze kathedralen door de eeuwen heen duurzaam. Maar terwijl de schoonheid, zowel de schoonheid van een kathedraal als deze van om het even welk seculier gebouw, noden en functies transcendeert, nooit overschrijdt zij de wereld, al is de inhoud van het werk toevallig religieus.[7]

[1] Susan Neiman in: Ikonhuis. De Nieuwe Wereld. Talkshow met Colet van der Ven (3 mei 2015).
[2] Heinz Paetzold, ‘Arendt en Kant. Politieke filosofie in cultuurfilosofisch kader’ in: Hannah Arendt. Vita activa versus vita contemplativa. Antoon Van den Braembussche en Maurice Weyembergh (red.) (Budel 2002) 64.
[3] Elisabeth Young-Bruehl, Het belang van Hannah Arendt (Amsterdam 2007) 84.
[4] Idem, 161.
[5] Idem, 185-186.
[6] Antoon Van den Braembussche, ‘De totalitaire verleiding. Hannah Arendt en de stilte van Heidegger’ in: Antoon Van den Braembussche en Maurice Weyembergh (red.) Hannah Arendt. Vita activa versus vita contemplativa (Budel 2002) 94.
[7] Arendt 1995, 49-50. Interessant is dat Arendt het hier ook over noden heeft. Ook dan gaat het om het overschrijden van dingen die ons overkomen. Daardoor kon transcendentie een sterke kracht ter overleving zijn in de concentratie- en vernietigingskampen, waar kunst voor sommige gevangenen troost bij uitstek was. Zie: Nico Rost, Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid. Dagboek 1944-1945 (De Bilt, 2015).

Weissenbruch en Gescinska

alicja-gescinska_allmenschjan-weissenbruch_gezicht-op-de-grote-markt-haarlem

Twee recenseer klussen die met elkaar interfereren: de tentoonstelling met werk van Jan Weissenbruch (in het Teylers Museum, Haarlem) voor de website 8weekly.nl, en het boekje Allmensch van Alicja Gescinska dat ik lees voor NBD Biblion (afb. links).

En daar kwam dan op dezelfde dag dat ik de tentoonstelling in ‘het Teylers’ bezocht, ook nog een artikeltje in Nieuwe Bavo in de steigers bij, dat een vriendin van mij toespeelde nadat we de ramen van Jan Dibbets in de kerk hadden bekeken.

Eigenlijk schildert Weissenbruch allemaal Allmenschen op zijn stadsgezichten: gewone mensen, zoals op de afbeelding rechts bij deze blog (Gezicht op de Grote Markt, Haarlem) die in potentie in staat zijn zichzelf te overstijgen, te ontplooien en de wereld te verbeteren. De wereld van deze Jan Weissenbruch is er bij wijze van spreken heel wat zonniger op geworden in vergelijking tot welke zijn neef Jan Hendrik schilderde. Hierbij moet ik bijvoorbeeld denken aan Regenweer (1890) dat ik onlangs in Museum de Fundatie in Zwolle zag.

Jan Weissenbruch behoort als ik de recensies mag geloven ook tot de mensen die tot – zoals Gescinska het omschrijft – meer in staat is dan je voor mogelijk houdt. Hij schijnt aan pleinvrees te hebben geleden, maar schilderde bij uitstek grote, open pleinen met kinderkopjes waarop het licht speelt of lange schaduwen vallen.
De mensen die erop figureren hebben vaak een wit accent: een kapje op het hoofd of wat dan ook – het licht spat van deze Allmenschen af.

Maar er bestaat ook een verschil tussen het realisme van Weissenbruch en de Allmensch uit het echte leven: bij de schilder zijn ze allemaal wel héél erg statisch en perfect. Soms zelfs, gaandeweg zijn carrière, op het té perfecte af. Bij Gescinska gaat het er toch meer om dat je dynamisch moet groeien. Of, zoals ze met de titel van een boek van Peter Sloterdijk dat ze citeert zegt: Du musst dein Leben änderen.

Het is een mooie tentoonstelling, daar in het Teylers Museum in Haarlem, en het is een mooi boekje van nog geen veertig pagina’s, het eerste in de serie Karakters. Een actieradius die bij wijze van spreken al even klein is als die van Weissenbruch na ca. 1870 moet zijn geweest. Maar pas op: beiden hebben veel te zeggen! Kijk en lees.

Bijvoorbeeld ook het artikel over de nieuwe Bavo in Haarlem dat Bernadette van Hellenberg Hubar schreef in de 5de editie (september 2016) van Nieuwe Bavo in de steigers. Nieuws over de restauratie van de kathedrale basiliek St. Bavo in Haarlem. Daarin heeft zij het onder meer over De Unvollendete: ‘onvoltooide elementen, misbaksels en halffabricaten’ die in een nieuw boek over de Bavo (De nieuwe Bavo in Haarlem) worden behandeld. ‘In dit geval gaat het om een denkbeeld van Thomas van Aquino die hierbij weer steunde op Aristoteles. Kort door de bocht kun je stellen dat alles wat bestaat één grote bulk potentie is (…). De potentie om na het wordingsproces tot een bepaald stadium doorlopen te hebben, iets anders te worden. En dat iets anders maakt deel uit van een eindeloos scala aan mogelijkheden. Al die mogelijkheden zitten in ons, net zoals in de steen direct uit de groeve een eindeloze hoeveelheid beelden zit besloten.’

En dan doemen Socrates en Michelangelo in mij op: je moet ze geboren laten worden, uithakken wat eigenlijk al in de steen verstopt zit.

http://www.teylersmuseum.nl/nl/bezoek-het-museum/wat-is-er-te-zien-en-te-doen/jan-weissenbruch

http://theateraanzee.be/nl/

Een breder perspectief

OurslerTwee essays die mij onlangs onder ogen kwamen, vertellen beide op hun eigen terrein eigenlijk hetzelfde verhaal. Het eerste is van de hand van Rutger Wolfson, directeur van het Internationaal Film Festival Rotterdam in De Groene Rotterdammer (!) van 15 januari j.l. De titel luidt: ‘Film in ons hoofd. Een breder cinefiel perspectief.’

Het gaat om het slot. Daarin haalt Wolfson een ander essay, ‘The Decay of Cinema’ (1996) van Susan Sontag aan. Zij schetst daarin een somber toekomstbeeld voor de film. ‘Film is niet meer modern, televisie heeft de kijker uit de bioscoop gelokt en de wetten van de commercie leiden tot steeds minder interessante films.’ Wolfson stelt dat hierop ‘vanuit een traditioneel cinefiel perspectief bezien, weinig valt af te dingen.’ Maar hij zet daar een, zoals de ondertitel van zijn stuk al aangeeft, een breder cinefiel perspectief tegenover. Dat ‘maakt zichtbaar dat film niet alleen een grote impact op ons persoonlijk kan hebben, maar ook op de samenleving als geheel, door de wereld om ons heen zichtbaar en inzichtelijk te maken.’ Lees de essays van Willem Jan Otten (Droomportaal) er maar op na, zou ik zeggen.

Het tweede essay is van de hand van architect Aat Vos onder de titel ‘Zeven kansen voor de fysieke bibliotheek’ in de bundel Bibliotheek 7.7 (Zoetermeer, 2014). Ook hier gaat het om het slot. Daarin stelt Vos dat de bibliotheek opnieuw moet worden gedefinieerd. Niet vanuit het ‘wat’ ervan, naar vanuit een helder ‘waarom.’ Het gaat niet om het theedrinken zelf, maar om het verbindingen leggen bij wijze van spreken. Ook de bibliotheek is niet meer modern, internet heeft de zoeker naar informatie uit de bibliotheek gelokt. Vos stelt hier vergelijkbaar met Wolfson een breder perspectief tegenover. Ook hij concludeert dat ‘de nieuwe bibliotheek niet langer op de tekentafel van de architect ontstaat, maar in het hoofd van de bibliothecaris.’

Misschien zit de crux in beide gevallen in het vervangen van voorstellingen op een projectiescherm – die vaak ook vooroordelen inhouden – door verbeelding, verwoording en verklanking. Op een manier zoals bijvoorbeeld videokunstenaar Tony Oursler (1957) liet zien op de witte gevel van het Amsterdamse Stedelijk Museum (zie afb.) – voor hetzelfde geld had de gevel van de door Vos gewraakte hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam kunnen zijn. In Ourslers X ergo Y (30 november 2014-18 januari 2015) speelde ook hij met vooroordelen, onder andere ten aanzien van religie, en blies tegelijk oude iconische beelden een nieuw leven in. Om zo’n droomportaal dat dan ontstaat, gaat het: het opnieuw, en een ander leven inblazen van zowel cinema als bibliotheek. Dan zul je nog eens wat beleven!

http://www.groene.nl/artikel/film-in-ons-hoofd

http://www.debibliotheken.nl/fileadmin/documenten/2014_essaybundel_Bibliotheek-7.7.pdf