Zinnen rijgen, lezen en interpreteren

Bij sommige cursussen geeft de filosoof en neerlandicus Carolien van Welij aan de deelnemers de opdracht een denker die zij heeft behandeld een week op je schouder mee te nemen en alles door diens ogen te bekijken. Dat zei ze niet bij de filosofische leesclub ‘Ken jezelf’ voor de Volksuniversiteit in Amsterdam – die ik momenteel volg -, maar het ging eigenlijk vanzelf dat ik het wél deed. Daar gaan we; als het ware een Jaarthema dat ik in een week prop.

Vrijdag 2 februari 2024  – Genieten
De filosoof is Michel de Montaigne (1533-1592). Een van zijn (in dit geval epicuristische) ideeën is: Geniet van het leven. Met mate. Dat is volgens hem het doel van het leven.

Een andere, Amerikaanse filosoof, Steven Nadler – bij wie ik het genoegen heb gehad een cursus over in dit geval Spinoza te volgen – zei in een interview met Laura de Jong (in: de Volkskrant) over Frans Hals, de schilder over wie hij recent een boek publiceerde: ‘En dan is er de manier waarop Hals de mensen laat poseren. Ze zijn ontspannen, ze leunen achterover in een stoel of drinken een glas wijn.’ Met andere woorden: ze genieten.

Paul Auster legt in de roman Baumgartner – die mij via enkele tweets werd aanbevolen (over kennen gesproken; anderen kennen je smaak soms goed!) – zijn hoofdpersoon de volgende woorden in de mond: ‘De eerste fraaie lentedag – de mooiste dag van het jaar. Laten we ervan genieten zolang het nog kan’ (p. 9).

Zaterdag 3 februari 2024 – Interpreteren
Als een estafettestokje neem ik ‘genieten’ mee naar de zaterdag. Het komt namelijk eveneens langs in een interview van Lorianne van Gelder met danser Timothy van Poucke, eerste solist bij Het Nationale Ballet: ‘Ik wil volop genieten van mijn tijd hier’ (in: het Parool, PS, p. 19).

Maar er is bij hem ook angst voor blessures, die ‘best somber maken. Maar ook daarop reageer ik op een milde manier op’ (p.16). Zoals Montaigne dat op verschillende niveaus deed: op zijn nierstenen – op ouderdom – op het idee van de dood.

Nog een Montaignewoord naast genieten en mildheid komt deze zaterdag voorbij: interpreteren.[1] En wel in de introductie tot PS van Roos Schlikker in verband met de ziekte (porstaatkanker) van haar vader: ‘Informeren, interpreteren, accepteren; wie ziek wordt moet zich een hoop vaardigheden eigen maken’ (p. 11). Montaigne kon het, al was hij volgens sommige mensen in de leesclub soms wel eens een beetje exhibitionistisch in dat verband.

Zondag 4 februari 2024 – Mild
Het woord dat mij zondag begeleidt is het woord ‘mild’. Oftewel in het Vlaams het mooie werkwoord ‘milderen’ (verzachten). Dat lees ik in de zondagse Nieuwsbrief van de website Meander, het literaire e-magazine voor Nederlandstalige poëzie. Marc Bruynsereade bezigde het in zijn recensie van de bundel Inventaris van Geert Van Istendael (Uitgeverij P): ‘De visie die enige zaken mildert’. Een bundel die is ‘gekruid met een toets relativeringsvermogen’.
Ook dat was Montaigne eigen, al omschrijft Carel Peeters hem (om nog een citaat van stal te halen) als ‘de eerste cultuurrelativist’ en ‘een religierelativist’ (in: Vrij Nederland, 24 januari 2004, p. 56), waar ik zo mijn twijfels bij heb.[2]

Ik sta even stil bij het laatste: religierelativist. Tijdens de eerste bijeenkomst van de filosofische leesclub kwam de vraag naar voren of Montaigne christelijk was. We kwamen erop uit, dat hij een humanist moet zijn geweest die in een tijd leefde die nog was doordesemd met het christelijk geloof, dus dat hij daar ongetwijfeld veel van meekreeg of misschien als dekmantel gebruikte. Later kwam zijn werk immers op de Index.
Opvallend is dan wél weer dat de Humanistische Canon hem, net als andere renaissancehumanisten (Coornhert, Erasmus, Pico della Mirandola en Petrarca) ‘een overtuigd christen’ noemt …[3]

Coornhert (zie foto hierboven) is tussen twee haakjes de naam die ik noemde toen we aan ’t begin van de cursus om beurten moesten aangeven welk boek grote indruk op ons heeft gemaakt. Dat was voor mij een boek van Coornhert, aanbevolen door mijn docente Nederlands op het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam, mevrouw Messie. Ongetwijfeld iemand met mensenkennis dus.

Maandag 5 februari 2024 – Vriendschap
Ik lees verder in Austers roman Baumgartner en ben inmiddels aangekomen bij het hoofdstuk over de dood van zijn vrouw Anna. Baumgartner vertoefde ‘in een onbestemde innerlijke ruimte (…), waardoor hij iemand geworden was die alle tijd van de wereld had’ (p. 51).

Het zijn zinsneden die mij in gedachten terugvoeren naar wat Montaigne in zijn beroemde essay Over vriendschap schreef over de dood van zijn hartsvriend Etienne de La Bóetie (in 1563). Hij had het ook over alle tijd van de wereld, want met de bedrijfsvoering van zijn kasteel bij Bordeaux en de landerijen eromheen bemoeide hij zich niet of nauwelijks schijnt.

Dinsdag 6 februari 2024 – Boeken
In De Groene Amsterdammer van 1 februari 2024 staat (op p. 61) een recensie die Jan Postma schreef over de expositie Lifelines van Handan Tufan (in het Amsterdam Museum, tot 25 februari 2024). Die levenslijnen zijn boeken, zoals ze dat ook waren voor Montaigne. Carolien van Welij vertelt dat een wetenschapper aan de hand van citaten bezig is of was op papier de collectie boeken van Montaigne te reconstrueren.

Boeken die iemand las wekken hem weer tot leven. Maar zijn boekenkasten kerkhoven, zoals Postma schrijft? Dan zouden doorgeredeneerd de citaten die Montaigne op de balken in zijn torenkamer van zijn kasteel schreef grafschriften zijn. Ik weiger dat te geloven. Boeken en citaten maken dat iemand doorleeft in het nageslacht.

Om nog even na te genieten, doe ik nogmaals een duik in mijn boekenkast naar wat er van en over Montaigne in staat. Eén van de boekjes (in de serie Kleine klassieken van Boom) is het essay Over boeken. Over boekenwijsheid was Montaigne dubbel. Hij zocht aan de ene kant naar boeken die hem iets konden vertellen over zichzelf, leven en de dood. Aan de andere kant zocht hij die kennis in ervaring.

Die tegenspraak is typerend voor Montaigne. Misschien moet je ook hier, net als ten aanzien van het hiervoor genoemde punt relativisme zeggen: hij zoekt het in de dialoog. Met andere culturen en godsdiensten, met boeken en uiteindelijk na de dood van zijn vriend met zichzelf (dialogue intérieur las ik ergens).

Woensdag 6 februari 2024 – Que sais-je?
Het heeft heel lang geduurd alvorens ik door had dat de titel van die schitterende reeks boekjes Que sais-je? afkomstig is van Montaigne. Het is diens levensmotto: ‘Wat weet ik?’ Of – schrijft de filosofe Tinneke Beeckman in haar boek Ken jezelf (Boom) dat we als leesclub voor de volgende bijeenkomst gaan lezen – ‘Wat weet ik zeker? Is er wel iets wat ik echt zeker weet?’ Ook schrijft ze op dezelfde pagina (p. 55) even verderop dat we net als de Franse filosoof in gesprek moeten gaan met onszelf, ‘in (…) discussie met anderen, door te lezen, samen te overleggen en zelf kritisch na te denken’.

Donderdag 7 februari 2024 – Gevangeniscel en torenkamer
De hoofdpersoon in de roman Baumgartner van Paul Auster schrijft zoals hij het zelf noemt ‘niemendalletjes’ die hij in een la stopt en verder aan niemand laat lezen. Nu schrijft hij over een jongeman die de straf kreeg opgelegd om ‘levenslang zinnen te maken’. Hij zit in de gevangenis in de isolatievleugel en schrijft en schrijft. Erg vindt hij dat niet, want ‘het vergt grote moeite om een zin te maken, en grote moeite vereist grote concentratie, en omdat een zin onvermijdelijk moet worden gevolgd door een volgende om tot een uit zinnen opgebouwd werk te komen, is de hele dag grote concentratie vereist’ (p. 106).

Zo moet het Montaigne ongetwijfeld ook zijn vergaan. Ik kan het me, een week hem op mijn schouder meegenomen hebbend, goed voorstellen. Want ik leef ook bij zinnen rijgen, lezen en interpreteren.

[1]  Zie Kees Fens (nog zo’n leermeester van mij) in een artikel in de Volkskrant (1 december 1995) De enige prikkel tot schrijven. Die prikkel is citaten deels interpreteren en deels aan de lezer verdere interpretatie overlaten.
[2] Definitie van Amnesty International: ‘Cultuurrelativisme is het idee dat bepaalde gebruiken in andere culturen niet als schendingen van mensenrechten worden ervaren’. Voorbeelden zijn vrouwenbesnijdenis, doodstraf enz..
[3] Zie: https://humanistischecanon.nl/venster/renaissance/michel-de-montaigne-essays/

Stine Jensen – De beste 50 van Stine Jensen

De beste 50 van Stine Jensen : filosofische inspiratie over ouder worden. – [Alkmaar] : Pepper Books, [2022]. – 107 pagina’s ; 21 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-206-0899-1

De filosofe Stine Jensen (1972) bundelde voor haar vijftigste verjaardag even zoveel favoriete citaten en uitspraken over ouder worden. Het boek is ingedeeld in vijf levensfasen: kinderjaren – jongvolwassen – studentenjaren – dertigers – veertigers, op weg naar de vijftig. Na een inleidend essay zijn dat brokken tekst van bijvoorbeeld Seneca uit de oudheid, via Nietzsche en Kierkegaard tot Joke J. Hermsen, en uit haar eigen dagboeken in de loop der tijd, maar ook van schrijvers als Agatha Christie en Ian McEwan. Meest in het Nederlands, een enkele keer in het Engels. Om te lachen en over na te denken en je te laten inspireren op je eigen levensweg. Het deint een beetje mee op de hype aan boeken over vijftig jaar worden (Saskia Noort, Linda de Mol, Sanne Wallis de Vries en anderen). Het geheel is speels vorm gegeven, als gaat het om wat lang uitgevallen tegeltjeswijsheden van één tot twee pagina’s. Met literatuuropgave.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Hanna Kulenty en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek. Hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik daar nu de teksten van. Als eerste was die over Joep Franssens te lezen. Nu volgt Hanna Kulenty (foto ontleend aan de website van haar Poolse uitgever, PWM).

Inleiding
In een foldertje van de Donderdagavondserie, Muziek die nu geschiedenis maakt, van het Muziekgebouw aan ’t IJ werd een concert aangekondigd onder de titel Oost en West; op 6 maart 2014, door het ASKO|Schönberg en Slagwerk Den Haag. Tijdens dit concert ging een Altvioolconcert van Hanna Kulenty in première. Er valt te lezen dat ‘de Poolse componiste Hanna Kulenty nu al twintig jaar in Nederland woont. Maar haar muziek heeft echter nog steeds een sterk Oost-Europese inslag’.

De vraag is dan: wat wordt onder ‘een sterk Oost-Europese inslag’ verstaan? Is haar muziek, zoals een musicologe in een essay op de website van Kulenty schrijft (http://www.hannakulenty.com) verwant aan die van haar landgenoot, de Poolse componist Penderecki, – maar ook met de Griek Xenakis en – overigens net als bij Franssens – de Hongaar Ligeti? Maar dan niet de Ligeti van Franssens, wiens muziek je, om een recensie van een CD door Frederike Berntsen in Trouw (20 september 2013) te citeren ‘je besluipt, muziek die prikt, een trage swing’ maar de Ligeti die wild om zich heen slaat. In die zin is ook Kulenty, net als Galina Oestvolskaja, een ‘vrouw met een hamer’. Of komt het door haar gevoel voor zowel ‘drama, expressieve intensiteit, dik en snel heen-en-weer schietend klankweefsel, als een harde en ongenadige sonoriteit’? Zo’n opmerking ontkent Kulenty’s onmiskenbaar eigen klankwereld, die wordt gekenmerkt door een ritmische drive die meteen al aan het begin van haar Tweede Symfonie onmiskenbaar is. Het woord dat bij de musicologe naar boven komt, is ‘subliem’ in de filosofische betekenis van het woord: groots, indrukwekkend, majestueus.

Waar ik zelf meteen aan moet denken, is wat Jan Knol in zijn Spinoza’s intuïtie schrijft. Namelijk dat er ‘onder de spinozisten (…) de meer rationalistische richting aan de ene kant [bestaat] en de meer mystieke richting aan de andere kant’ (p. 113); de term ‘subliem’ slaat natuurlijk op dit laatste. Knol voegde hier gelukkig even verderop aan toe dat ‘de rede (…) in mystiek en intuïtie volop intact [wordt] gelaten’ (p. 118). Zowel bij Spinoza als Kulenty. Haar muziek wordt omschreven als ‘de klinkende geometrie van het hart’. Het zou evengoed een omschrijving van Spinoza’s denken kunnen zijn …

Biografie
Kulenty werd in 1961 in Bialystok geboren. Ze studeerde piano en later ook compositie in Warschau. In 1986 kwam ze naar Nederland om verder te studeren bij Louis Andriessen (zie foto). Toen had ze al een paar prachtige orkestwerken op haar naam staan, zoals haar afstudeerwerk Ad unum dat via YouTube te beluisteren valt. Zij won hier ook een prijs mee. Orkest is het medium dat Kulenty’s voorkeur heeft. Andriessen heeft hier minder mee; zijn eerste orkestwerk, Mysteriën op teksten van Thomas à Kempis is op 3 november 2013 in première gegaan bij het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. Andriessen heeft over Kulenty gezegd: ‘Zij is geniaal. Ik kon haar niets meer leren’. En Kulenty zei over Andriessen: ‘Echt les was het niet. Ik schrijf mijn muziek en hij de zijne’.

In 1984 en 1988 nam Kulenty deel aan de beroemde Internationale zomercursussen voor hedendaagse muziek in Darmstadt. Vanaf 1989 werkt ze als zelfstandig componist en ontvangt tal van opdrachten en beurzen. Ze woont sinds 1992 afwisselend in Polen (Warschau) en Nederland (Arnhem). Zowel in 2008 als in 2009 werden haar composities gekozen bij de beste tien composities van Nederland tijdens het Toonzettersevenement in Amsterdam.

Tweede symfonie
Haar tweede symfonie werd ook in opdracht geschreven, van de Duitse radio. Het werd uitgevoerd door het koor van de NDR Hamburg en het Radio Symfonieorkest van Berlijn o.l.v. Peter Hirsch. Let wel: het werk dateert uit 1987, toen ze net in Nederland was en een vervolgcursus compositie bij Louis Andriessen volgde.

Ik zou het willen zien als een brug tussen Polen en Nederland, en ik denk daarbij aan de drie Grosse Geister, een beeldengroep van drie aluminium filosofen die de Oost-Duitse beeldhouwer Thomas Schütte maakte en die te zien zijn in De Pont in Tilburg, maar dan zonder de ironie van Schütte. Voor Kulenty ís en blíjft Spinoza een grote geest en een anker in haar denken, voor de Oost-Duitser Schütte niet langer.

De affiniteit van Kulenty met Spinoza kun je denk ik vinden in het eerder genoemde begrip intuïtie. In een interview heeft ze eens gezegd dat ze een intuïtief componist is, in die zin dat ze een werk in één keer hoort, alsof de chronologische tijd niet meer bestaat. Ze hoopt dat de luisteraar ook een totaalindruk overhoudt, zich meer toelegt op het ondergaan van de verschillende lagen, luisterend gaat van tekstuur naar tekstuur en zich minder gelegen laat liggen aan het volgen van een toonhoogteverloop, zo dit al mogelijk is.

Je kunt dit vergelijken met een opmerking die de Israëlische kunstenaar Zvi Lachman eens maakte. Wanneer je bij het maken van beeldende kunst beide ogen openhoudt, ontstaat er volgens hem een totaalblik. Wanneer je één oog dichtdoet, als kijk je door de lens van een camera, dan komen er details en nuances naar voren. Kulenty is een componist die beide ogen openhoudt, en naar buiten kijkt. En niet zoals een andere beeldhouwer, Henk Visch, met gesloten ogen zijn ideeën oproept, als herinneringen aan (letterlijk) beelden die hij eerder zag. Bij Kulenty zal je nooit citaten, fragmenten horen die je bekend in de oren zullen klinken.

Leo Vroman
De tekst die Kulenty getoonzet heeft, zijn de eerste vijftien stellingen uit de Ethica, over Gods essentie. Ik kies ervoor een gedicht te citeren van Leo Vroman, Dierbare ondeelbaarheid dat Herman De Dijn, mijns inziens één van de grote Spinozakenners uit onze tijd (al werd hij tijdens bovengenoemde Spinozacursus door een van de deelnemers onheus de grond ingeboord), regelmatig voorleest vanwege het al dan niet vermeende spinozistische karakter ervan (uit: Gedichten, uitg. Querido, 1989):

Als ik de grens aanraak van mijn vermogen
worden mijn zolen even grondig plat
kriebelt er iets boven mijn ellebogen
en begrijp ik: nu begrijp ik wat.

            Dan krijg ik wel eens tranen in mijn ogen
niet van het begrepene maar doordat
ik merk hoe kinderachtig opgetogen
ik weer ben met wat ik nooit bezat.

            Lieve natuur door de natuur bedrogen
omhels ik de natuur en blijf ik pogen
in haar te baden die ik al aanbad.

Matt Haig – Het troostboek

Het troostboek / Matt Haig ; vertaald uit het Engels door Monique ter Berg. – Amsterdam : Lebowski, 2021. – 272 pagina’s ; 21 cm. – Vertaling van: The comfort book. – Canongate Books, Ltd., 2021. ISBN 978-90-488-6192-7

Deze verzameling gedachten, meditaties, herinneringen, citaten en lijstjes schreef Haig in de tijd dat hij door een diep dal ging. Om zichzelf, en nu anderen, hoop te bieden en te troosten. Over die periode van depressie schreef hij in zijn boek Redenen om te blijven leven (2015). De meeste korte tot zeer korte hoofdstukken, van aforismen tot
iets dieper gaande teksten over zijn voorbeelden, zoals de Stoïcijnen, kan de lezer tot zich nemen in een willekeurige volgorde. De structuur wordt gevormd door vier onderdelen, maar inhoudelijk loopt alles door elkaar. Rommelig zoals het leven soms kan zijn. Die lijstjes zijn leuk, maar – met uitzondering van ‘Troostfilms’ – zonder context nietszeggend. Als de lezer meer achtergrond bij soortgelijke keuzes uit de literatuur, kunst en muziek wil hebben, dan zal Troost : als licht in donkere tijden (2021) van Michael Ignatieff wellicht een betere keus zijn.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

De draad van Ariadne – De Parijzenaar van Isabella Hammad

Afgelopen tijd las ik, net als de andere volgers van de NRC Twitterleesclub van Bas Heijne, de debuutroman De Parijzenaar, of, Al-Barisi van Isabella Hammad in een vertaling van Gerda Baardman en Jan de Nijs (uitg. Ambo|Anthos).

Omdat ik het niet chic vind, om daar een recensie over te schrijven – niet voor Literair Nederland en niet op mijn blog –, had ik eerst het idee om een paar draadjes uit deze roman los te trekken en beschrijven, maar die draad wordt eigenlijk al in de titel gegeven en is niet origineel. Daarom kies ik ervoor, om achter elkaar enkele citaten weer te geven die me om verschillende redenen hebben geraakt; de lezer kan er dan zelf, als Ariadne, een draad uit trekken en wordt misschien aangespoord om het boek óók te gaan lezen.

Deel een
‘De voorspellingen van Tèta behoedden niemand ergens voor, want ze wist op het moment zelf nooit wat ze betekenden en werd louter geplaagd door de gave van de terugblik’ (p. 27).

‘Ik luisterde heel aandachtig naar hun argumenten en naar hun discussies na college. Ze leunden op een bepaalde filosoof en regen de zinnen aan elkaar, en ik begreep dat het alleen maar taal was en niets met het leven te maken had. Van het leven wisten ze niets’ (p. 109).

‘Volgens mij zijn wij ervan overtuigd dat het leven zin heeft en worden we voortgedreven door de wil om erachter te komen wat die zin is. Hetzelfde geldt voor zaken uit het verleden als ze belangrijk voor ons zijn’ (p. 113).

‘De zomer stond in volle bloei’ (p. 139).

Deel twee
‘Elk kledingstuk werd aangepast aan de wensen van de klant en die veranderingen werden dan bij de volgende bestelling vaak ook weer toegepast. In Midhats ogen zagen die stilistische compromissen eruit als fouten’ (p. 259).

‘Antoine kende de klokkentoren goed. Hij stond bij de Jaffapoort, een overblijfsel uit de tijd van de oude sultan (…). Naar verluidt was hij gebouwd toen men de westerse tijdrekening overnam, ten teken van de moderniteit van de sultan’ (p. 331).

‘In de trein wisselde Tèta het gebruikelijke ritueel van afstandelijk gebed af met een heel nabij soort agitatie die te zien was aan haar handen, die ze met gestrekte vingers heen en weer bewoog alsof ze op de tamboerijn speelde’ (p. 361).

Deel drie
‘Hij herinnerde zich zijn jonge jaren als student, geheel in beslag genomen door het drama van zijn “ballingschap” in Parijs (…), bezeten van het idee dat het belangrijk was om te discussiëren met het doel verder te komen (…). En nu, door de arak nauwelijks tot spreken in staat, glimlachte hij mompelend naar zijn neef en landgenoten. Dat was zijn leven niet’ (p. 419).

‘De fellahien [boeren] hebben een voorliefde voor plaatselijke heiligen, `awliyè en leiders die niet halal zijn. Maar zo rekkelijk en veranderlijk zijn de wetten nu juist aan de randen van de islamitische wereld’ (p. 454).

‘Die premisse had eruit bestaan dat Nablus, afgeschermd van de wereld door Ebal en de Gerizim, bepaalde eigenschappen van barnsteen bezat: aanvankelijk vloeibaar, maar uitgehard tot een conserveermiddel waarin voor het nieuwsgierige oog een gestolde kern viel waar te nemen’ (p. 471).

‘Hij was twee mensen: de ene hier, de andere daar, die andere, jong, slank, argeloos, niet toegerust voor de strijd’ (p. 491).

‘Hij zou zich gemakkelijk van “de Parijzenaar” kunnen distantiëren, want dat was hij zelf niet, het was een personage dat hij graag speelde’ (p. 529).

‘”God”, zei hij en hij hief de hand ten afscheid. Hij maakte de zin niet af’ (p. 574).

Zo achter elkaar, zie ik niet alleen dat Isabella Hammad een prachtige boog, een schitterende opbouw in haar eersteling aanbracht, maar óók dat het onderliggende thema van de roman (een historische roman over het Midden-Oosten) een Oecumenisch Leerhuis verving, dat door de maatregelen ten gevolge van de coronacrisis geen doorgang kon vinden. Drie leerhuismiddagen over ‘Joden en Israël, Palestijnen en Palestina’ met  Anton Wessels, Janneke Stegeman en Wilken Veen. Jammer – maar literatuur kan zoveel méér zeggen dan inleidingen en discussie na de pauze.
Dat leerhuis wordt vast wel weer opnieuw aangeboden, maar dan draag ik de inhoud van de roman vast als geestelijke bagage met me mee. En helaas de verdrietige wetenschap dat één van de organisatoren van het leerhuis, Piet Alberts, gisteren aan het coronavirus is overleden. We zullen hem dan gedenken alvorens we ons in de in deze roman al aangesneden thematiek verdiepen.

‘Het breidt zich alleen maar uit’

De tweede en laatste blog naar aanleiding van een middag (9 december jl.) in het Amsterdamse Spui25 rond het nieuwe boek De onbetrouwbare verteller (uitg. Prometheus) van P.C. Hooftprijswinnaar Maxim Februari.

Deze keer blijf ik stil staan bij zijn opmerking, dat een roman niet valt samen te vatten, in tegenstelling tot een filosofieboek; zijn vriend René Gude (beiden filosoof) vond het omgekeerde. ‘Het breidt zich alleen maar uit’. Een opvatting die ik tussen twee haakjes tijdens een weekend over joodse filosofie bij de Internationale School voor Wijsbegeerte, geleid door Rico Sneller, ook meende op te maken als zijnde de visie van Derrida: literatuur, filosofie en theologie vormen ‘in den beginne’ een herhaling met andere woorden.
Uit de zaal volgde naadloos hierop aansluitend dan ook de vraag of interpretaties dan altijd nodig blijven. Ja, kwam uit in verschillende bewoordingen uit diverse monden.

In dezelfde week als de Spui25-bijeenkomst las ik in het tijdschrift In de waagschaal een ‘Exegetische miniatuur’ van emeritus predikant Wout van der Spek over Psalm 2 die hieraan raakt. Het is, schrijft Van der Spek, als je ervan uitgaat dat Psalm 1 later is toegevoegd, eigenlijk de eerste Psalm die ook nog eens begint met: ‘Waarom’.
De auteur schrijft van Tom Naastepad te hebben geleerd, dat het vervolg van een verhaal of een boek een herlezing ervan is. Dat is mooi, maar Van der Spek had ook dichter bij huis kunnen blijven: de Talmoed (wij zaten nota bene enkele jaren samen aan de voeten van een joodse leraar Talmoed te lernen) is de uitbreiding ervan, om Maxim Februari te parafraseren.

Mijn hart sprong dan ook op, toen ik tijdens een Bijbelcursus in mijn eigen wijkkerk de predikant Paula de Jong hoorde zeggen, dat de (Psalm)citaten in de Evangeliën meestal net niet letterlijk zijn; een soort kleine Talmoedfragmenten dus: kleine uitbreidingen, herhalingen in net andere bewoordingen, interpretaties. Derrida (zie link onder aan deze blog) zou het haar hebben kunnen nazeggen.

Zo zou je, tenslotte, Marcus 4:25 volgens haar ook kunnen lezen:

Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.

Niet in materiële zin, maar als sommetjes: 1+1=2, 1-1=0. De rijke wordt rijker, aan Bijbelkennis die hij/zij als rijkdom met zich draagt en die zich steeds uitbreidt. Interpretatie op interpretatie.

 

https://www.dbnl.org/tekst/_voo013201501_01/_voo013201501_01_0036.php

 

Sleutelroman of niet?

Wormen en engelen van Maarten van der Graaff (1987) behoort tot de vijf genomineerde boeken voor de Anton Wachterprijs 2018. De uitreiking vindt op 10 november a.s. plaats in de Grote Kerk te Harlingen. Ik las het boek begin van dit jaar voor een leesclub. De bijeenkomst zelf kon ik helaas vanwege een bronchitis niet bijwonen. Onderstaand een uitwerking van de aantekeningen die ik al lezend maakte – dus niet een voldragen recensie, maar een opwarmertje die naar ik hoop de lezers van deze blog er toe aanzet dit geweldige boek te gaan lezen. Met aanvullend een vergelijking tussen het boek en The Garden, een compositie van Richard Ayres (1965) die 14 september jl. door het Asko|Schönberg werd uitgevoerd in het Amsterdamse Muziekgebouw aan het IJ.

Maarten van der Graaff
De achterflap vermeldt dat de auteur opgroeide ‘in een gereformeerd gezin op Goeree-Overflakkee’ en voor zijn dichtbundels Vluchtautogedichten de C. Buddingh’-prijs won en voor Dood werk de J.C. Bloem-poëzieprijs. Wormen en engelen is zijn romandebuut. Het is – aldus nog steeds de achterflap – ‘een eigentijdse zoektocht naar de betekenis van geloof, geschreven in het kraakheldere proza van een van de meest getalenteerde auteurs van nu’.

Wormen en engelen
Het boek vertelt over de gereformeerde Bram Korteweg die in Utrecht studeert, ver weg van zijn Zeeuwse ouderlijk huis. Op het moment dat zijn vader zich laat dopen en zijn vriend dominee wordt, komen er vragen boven. Wat kunnen zij in het geloof vinden dat hij zelf er niet meer in vindt?
Het boek is geen afrekening met het geloof, zoals dat van schrijvers van een eerdere generatie als Maarten ’t Hart en Jan Wolkers, maar eerder – net als bij generatiegenoot Franca Treur (ook uit Zeeland trouwens) – een zoektocht om er op een of andere manier dichterbij te komen.

De auteur beschrijft deze zoektocht door het eiland in Zeeland centraal te stellen, door de overkant op te voeren en het strand – dit geeft symbolisch een weg aan: los staand, reikend en vaste grond (wat heet) onder de voeten hebbend. Alle drie gebeurt door middel van citaten. Het eiland wordt verwoord door Broeder Dieleman in ‘Omer Gielliet’ (Uut de bron), de overkant door Bruce Boone (uit Century of Clouds) en het strand door Pier Paolo Pasolini.

Ze zijn alle drie tekenend, net zoals het kenmerkend is voor de stijlkaart waaruit het boek bestaat. Het is een roman die bestaat uit e-mails, dialogen, beschrijvingen, essays (over Franciscus van Assisi en Simone Weil), verwijzingen naar andere boeken (Chris Kraus, Valeria Luiselli) en dus citaten. Achterin het boek zijn twee pagina’s verantwoording opgenomen.

Ik vermoedde er zelfs een sleutelroman in. Wilfried, een oudere man die in een woongemeenschap leeft en de gemoederen van Bram ook nog eens bezighoudt, heeft al dan niet toevallig de trekken van Gerard Peter Freeman, die ook in Utrecht studeerde en zijn aandacht in het bijzonder richtte op Clara van Assisi. Of dit zo is, ben ik door afwezigheid bij de boekenclub (waar Maarten van der Graaff ook zelf bij was) niet te weten gekomen. Het is aan de lezers van het boek om op zoek te gaan. En dat heeft ook wel  wat, dingen open laten.

The Garden van Richard Ayres
Op de een of andere manier doet dit weer bezig zijn met het boek van Maarten van der Graaff denken aan No. 50 (The Garden) van Richard Ayres. De compositie is om te beginnen formeel net als het boek van Van der Graaff een staalkaart. Inhoudelijk is het net als de roman een innerlijke reis die symbolisch wordt vormgegeven. Een man springt in een gat in zijn achtertuin en gaat op weg naar de hemel. Dante komt uiteraard voorbij, maar ook Jeroen Bosch en Shakespeare. En – jawel! – een worm. De worm werd getoond in de visualisatie van videokunstenaar Martha Colburn. Joshua Bloom was tijdens de uitvoering de zanger, Bram Korteweg zeg maar, die de bezoekers meenam op zijn tocht. Het kan geen toeval zijn – maar iets dat je toevalt. Boek en muziek.

Maarten van der Graaff, Wormen en engelen. Uitg. Atlas Contact. ISBN 9789025449704. € 19,99