Een mens kan veranderen. Zou mijn interesse tot voor kort vooral zijn uitgegaan naar de muziekhistorische achtergrondverhalen in het jubileummagazine 100 jaar van de Nederlandse Bachvereniging (NBV), nu waren het met name de (dubbel)interviews achterin die mijn aandacht vast hielden.
Jonge musici
Om te beginnen zes portretten van jonge, bevlogen musici door Noortje Zanen. De jongste is 7, de oudste 16. Wat de link met de NBV is? De een is de dochter van Shunske Sato, de ander een leerling of bewonderaar, zoals Ivo van 11. Weer een ander kind weet niet of ze wel eens muziek van Bach op de blokfluit heeft gespeeld (‘Vast wel’, denkt ze), maar ze wil eigenlijk later drummer worden. Het verhaal doet me denken aan zowel de man van een vriendin, die vindt dat je op een blokfluit ‘moet zuchten’ en aan een oud-blokfluitdocent die – omdat je ook wel eens wat anders wil – naast de blokfluit wilde ‘raggen’, wat hij op klarinet deed.
Fee is de 10-jarige dochter van Klaartje van Veldhoven, veelgevraagd soliste bij de NBV en jazzpianist Rembrandt Frerichs. Ze onderneemt veel (cello spelen, tennissen, op koor zingen en in een orkest spelen), maar zou eigenlijk nog wel méér willen, van toneelles tot klimmen aan toe.
Druk-druk-druk geldt ook voor de broers Nicolaas en Gijs, maar – zegt Gijs – ‘gelukkig lukt het allemaal’. Je hoort er hem haast bij zuchten, zo jong als hij is. De broers zingen in het Kamper Boys Choir samen met de NBV in de Matthäus Passion. Ze hopen dat hun jongere broertje binnenkort ook mee mag zingen. Dat zou nog eens leuk zijn.
Young Bach Fellowship De tweede trits in dit geval dubbelinterviews is op z’n minst even leuk. Het zijn vier gesprekken die Guido van Oorschot afnam met zowel een deelnemer aan de Young Bach Fellowship, een talentprogramma voor jonge professionals als hun docent/coach uit de gelederen van de NBV.
De eerste twee zijn de Japanse Masako Awaji (30) en haar docent Leo van Doeselaar (66). Zij doet het imago waar Van Doeselaar destijds voor viel, de jonge wilde barokmusicus, recht aan, gekleed als ze is à la Elton John. ‘Oude muziek is moderne muziek, zo kijkt Masako Awaji ertegen aan’ noteert de interviewer.
Het volgende span is Siebe Henstra (62) en traversospeler David Westcombe (30). Bij hen draait het om historische bronnen en de rol van internet daarbij. ‘Een vloek en een zegen’, zegt Henstra, want welke uitgave is historisch correct? Een zegen omdat je bronnen zo op je scherm kunt toveren.
In het volgende gesprek, met barokhoboïste Katharina Verhaar-Humpel (33) en contrabas- en violonespeler Robert Franenberg, gaat het over het opbouwen van een netwerk, het jezelf verkopen, pr en marketing, waarover de NBV workshops organiseert.
Het vierde en laatste interview is met celliste Lucia Swarts (62) en de sopraan Amelia Berridge (30). Bij Swarts begon het met de praktijk, als studente van Wim ten Have en Anner Bijlsma, bij Berridge, die als musicologe begon, met traktaten. Interessant is wat ze allebei over het al dan niet, en wanneer dan, toepassen van vibrato zeggen. Nooit geweten dat ze ‘in het verfijnde Frankrijk vaker vibreerden dan in het conservatieve Duitsland’. Theorie en praktijk reiken elkaar hier de hand. En dat is de ideale toestand. Mooie uitgave, dit.
Op 14 februari jl. hield ik ’s middags een inleiding in het Huis van de levenskunst in de Bethelkerk in Amsterdam Oostzaan (zie foto links, EvS). Op verzoek van ds. Trinus Hibma werkte ik het thema ‘heidendom’ uit, naar aanleiding van mijn boek over Henk Vreekamp (Mythe, mysterie, mystiek) dat verleden jaar verscheen bij KokBoekencentrum. De vraag was: ‘Hoe kijken we in de huidige samenleving naar onze heidense roots? Vormen ze een breuk of een andere manier van kijken?’ Een gedeelte uit deze inleiding over bovenstaande vraag breng ik hier als blog. Plompverloren, midden in het hier iets aangepaste en met reacties aangevulde verhaal vallend.
Het eerste dat bij mij als voorbeeld van een doorgaande lijn bovenkomt, zijn de kerken die gebouwd zijn op, of aan ‘tempels van afgoden’, zoals paus Gregorius dat noemde en – sterker nog – ook goed vond dat die zo werden gebouwd, mits de kerk werd gewijd. Een mooi voorbeeld in Nederland is de Grote Kerk in Elst, tussen Arnhem en Tiel. Onder de kerkvloer vond men in 1947 de resten van twee Romeinse tempels, uit circa 50-100 van de gewone jaartelling. In de vroege middeleeuwen bouwden de eerste christenen op die resten een zaalkerk, die later in Romaanse stijl werd vergroot. Ook daarvan zijn de resten nog te zien in wat uiteindelijk tot een gotische kerk werd uitgebouwd.
Een historische opvatting Je kunt óók zeggen dat hier geen breuk tussen heidense tempel en christelijke kerk is aangebracht, maar dat is er sprake is van een doorgaande lijn. Dat is een manier van denken die we kennen uit de boeken van de negentiende eeuwse Zwitserse historicus Jacob Burckhardt. Hij benadrukte de continuïteit en waarschuwde tegen harde, revolutionaire breuken. Als je me nu vraagt: Waar zie je dat in de geschiedenis en in de huidige samenleving, dan denk ik respectievelijk aan de middeleeuwen en aan de Arabische lente.
Wat het eerste, de middeleeuwen betreft, denk ik aan wat romancier Stefan Hertmans beschrijft in zijn roman De bekeerlinge. Een christelijke vrouw bekeert zich tot het jodendom, en Hertmans beschrijft dit als ‘een religieus alternatief voor de onrust en het geweld van de christelijke wereld’, een perspectiefwisseling. Hertmans concludeert, met Burckhardt: ‘Er loopt geen breuk (…) door de geschiedenis’. Dat Burckhardts opvattingen overigens ook een conservatieve achtergrond kennen, bleek gisteren nog weer eens uit een recensie van een boek van hem in dagblad Trouw. Het tweede voorbeeld betreft de Arabische lente. In de slipstream daarvan voltrok zich een zachte revolutie die zich afspeelde op internet, waardoor iedereen – mits er geen censuur wordt toegepast – kennis kon maken met andersoortige ideeën. Ook hier gaat het om een alternatief, een seculier alternatief in dit geval voor onrust en geweld, en ook hier is sprake van een andere manier van kijken.
Door te spreken van vóór en ná, of het nu gaat om de kruistochten, de Arabische lente, de Tweede Wereldoorlog of de Wende, geef je tussen twee haakjes impliciet aan, dat je het voorspel tot die omwentelingen ontkend. Zo begint Johan Huizinga – een leerling van Burckhardt – zijn boek In de schaduwen van morgen (1935), dat onlangs opnieuw is verschenen bij ISVW Uitgevers, met: ‘We leven in een bezeten wereld en we weten het’. Let wel: dat was in 1935!
Niet-historische opvattingen Er bestaan denk ik wat betreft de verhouding tussen het heidense- en christelijke denken, – om me daartoe te beperken – nog twee andere, niet historische opvattingen. De eerste voert ons terug naar het eind van het boek Als Freyja zich laat zien van Henk Vreekamp, waarin het over het visioen van de doop van Freyja gaat.
De tweede zou ik een symbolistische willen noemen, die uitgaat van gelijktijdigheid. Ik doe dat met in het achterhoofd de titel van een boek van de in oktober 2019 overleden dichteres en essayiste Anneke Reitsma: De poëzie van Ida Gerhardt in symbolistisch perspectief. Wat zij in Gerhardts poëzie zag, was onder meer suggestie en metafysische gerichtheid, – naar hetgeen dat boven ons uitgaat. Je moet je er als lezer van bewust zijn, dat poëzie op meerdere niveaus kan worden gelezen; het kan gelijktijdig naar meerdere voorstellingen verwijzen. Naar – vul ik in – een heidense én naar een christelijke.
Er worden zo nieuwe verbanden bloot gelegd, zoals Ede bij Vreekamp symbool stond voor Eden en het Kootwijkerzand, het enige woestijngebied in Nederland, voor de woestijn in Israël. Daarvoor is verwondering een vereiste, namelijk om in het alledaagse iets anders te kunnen zien. Denk bijvoorbeeld aan het gedicht ‘De disgenoten’ van Gerhardt, waarin een eenvoudig gedekte tafel de Avondmaalstafel blijkt te zijn.
Et voilà, in de woorden van W. Dekker in een recensie over Vreekamps De tovenaar en de dominee (in: Kontekstueel, november 2010): ‘In de[ze] mystiek komt de door de openbaring geheiligde mythe terug (…). In door de openbaring worden beide (mythe en mystiek) geheiligd’. Waarmee alle drie uit de titel van mijn boek (mythe, mysterie, mystiek), of: verleden, toekomst, heden weer bij elkaar zijn gebracht. Ik had namelijk eerder betoogd, dat deze drie in het denken van Vreekamp eigenlijk niet los van elkaar zijn te zien, hetgeen in de vragen na de pauze werd bewaarheid.
Daarin ging het niet alleen over zijn visie op het heidendom, die door mij was uitgewerkt en die voor sommigen vreemd bleef, tot in zeer felle bewoordingen aan toe, maar vooral ook over zijn visie op het jodendom die in verschillende opmerkingen helaas wat dreigde te ontaarden (hier is nog steeds werk aan de winkel!), zijn visie op het Palestijnse vraagstuk, en – daar had ik eigenlijk al dan niet terecht geen aandacht aan geschonken – op human interest-vragen aangaande Vreekamps leven en sterven.
Conclusie
Als je dan tenslotte vraagt wat het heidendom (en ook het christendom overigens) in de huidige, seculiere samenleving kan betekenen, dan vind je in de beelden van Gerhardt, en ook van bijvoorbeeld Nijhoff, denk ik het antwoord: ze doordringen elkaar wederzijds.
Dat is de Sjechinah, de inwoning van God in het alledaagse, en dan mag je voor heidens in dit verband in onze tijd ‘seculier‘ lezen, want het gaat al lang niet meer alleen om Noordse heidenen als Freyja, om heidenen als de nazi’s bij de theoloog Miskotte (Edda en Thora, 1939) of om Apollo, Dionysus en Aphrodite bij de filosoof Simon IJsseling of om – zoals iemand van de ruim twintig toehoorders zei – ‘barbaren’.
Het gaat om een andere manier van kijken. Niet wegkijken maar kijken, góed kijken. Niet alleen naar ‘de’ heiden buiten ons (oorspronkelijk een bewoner van de heide), maar ook naar de heiden in ons. Vreekamp noemde zichzelf een heiden-christen die werd uitgedaagd door het jodendom. Hij erkende dat er twee zielen in zijn borst huisden: het heidendom en het christendom.
We kunnen in deze wereld niet zonder elkaar, heiden, jood en christen, om de schepping te helpen voltooien en tot zijn bestemming te brengen. Een opdracht, een mitswa zou de jood zeggen, die ons allen aangaat, wonend in één stad, in één wereld, zoals Ambrogio Lorenzetti het als een visioen à la Freyja schilderde op de lange wand in het stadhuis van Siena.
Opvallend is dat Lorenzetti ook niet-religieuze onderwerpen bij de kop pakte, wat in zijn tijd (ca. 1340) nog niet was vertoond. Het goede bestuur van de ideale stad die hij verbeeldt, laat alle mensen genieten van de oogst van hun akkers, van de wijn van het Koninkrijk en het brood uit de hemel. Sy hit swa, moge het zo zijn, zoals Vreekamp zijn Als Freyja zich laat zien eindigt. Zonder punt. Om het open te laten.
De eerste in de serie Zomergasten van dit jaar die mij van begin tot eind mateloos wist te boeien, was de derde: Marleen Stikker, internetpionier en directeur van Waag, onderzoeksinstituut voor kunst, technologie en samenleving.
Meteen al aan het begin raakte ze een snaar, met haar onderscheid tussen een ‘werkelijkheidsmens’ en een ‘mogelijkheidsmens’. De laatsten proberen door experimenteren de wereld beter te maken. Het zal haar wellicht door haar (niet afgeronde) studie filosofie zijn ingegeven, in ieder geval deed het mij denken aan het onderscheid tussen filosofen die de wereld goed vinden zoals hij is en degenen die de wereld beter bewoonbaar willen maken.
Tot de eerste categorie behoort Leibniz, die onze wereld de beste van alle mogelijke werelden vindt. Ook Hegel accepteert de wereld zoals hij is: doelmatig, vrij, eindig en zinvol. De mens hoeft zich niet op een andere wereld of een andere werkelijkheid (transcendentie) te richten. Het overwinnen van het kwaad gebeurt in de loop van de geschiedenis door te vertrouwen op de rede. Het is de bedoeling dat een mens, ja: de mensheid volwassen wordt, wat automatisch leidt tot bewustwording, ratio en vrijheid in het kiezen tussen goed en kwaad.
Daar staat Voltaire tegenover. Volgens hem moeten wij werken aan een betere wereld, zijn eigen adagium dat onze wereld de slechtste is van alle werelden hiermee nuancerend (in: Candide, ou l’optimiste). In die zin kan Candide worden opgevat als een beschrijving op de grens van de moderne tijd. Dit laatste sluit aan op het enige dat ons nog zou resten, en dat is hoop. Hoop op morele vooruitgang, op een betere wereld en die wereld in het hier en nu telkens een stapje dichterbij proberen te brengen. Hoop op het goede, ware en schone, waarbij het goede de moraal is, het ware kennen en filosofie behelst en het schone staat voor de schone kunsten.
Maar behalve hopen is er ook zoiets als werken aan een betere wereld om die dichterbij te brengen (tikoen olam in het Hebreeuws). [1] Dat kan alleen als mensen elkaar werkelijk ontmoeten, aankijken en verhalen vertellen.[2] Philippe Claudel is zo’n verhalenverteller – op 21 september a.s. houdt hij in Amsterdam de Spui25-lezing. Op 11 september verschijnt zijn nieuwste boek, Archipel van de hond.
Tenslotte is er in de filosofie ook een tussenpositie. Die wordt bijvoorbeeld ingenomen door Susan Neiman. Zij gaat niet geheel en al uit van de wereld zoals deze is, maar kan verwondering voelen “in the moments when we see the world is as it ought to be” (“op die momenten dat we de wereld zien zoals hij zou moeten zijn”).[3] Zij zoekt naar het alternatief voor wat zij omschrijft als de verwoesting van of gedwarsboomde “de mogelijkheid op zich om intellectueel” op Auschwitz te reageren in transcendentie.[4] Neiman definieert de geschiedenis als een categorie die “enables us to understand the world and gives us hope for changing it” (“ons in staat stelt de wereld te begrijpen en de hoop geeft dat we hem kunnen veranderen.”).[5]
Hetzelfde geldt voor de techniek waar Stikker mee bezig is. Internet als een moreel netwerk, tussen goed en kwaad. En niet zonder hoop: ‘Internet is kapot’, aldus Stikker, ‘en we gaan gewoon vijfentwintig jaar knutselen en maken het weer goed’. Wat een mooie uitzending was dit!
[1] Vergelijk ook met de Dialogphilosophie van Martin Buber (1878-1965), Franz Rosenzweig (1886-1929) en Ferdinand Ebner (1882-1931). [2] Zie: Ruud Welten, Als de graankorrel niet sterft. Een filosofische archeologie van openbaring (Zoetermeer 2016). [3] Neiman, Evil in modern thought, 323. Neiman, Het kwaad denken, 341. [4] Neiman, Evil in modern thought, 256. Neiman, Het kwaad denken, 273. [5] Neiman, Evil in modern thought, 44. Neiman, Het kwaad denken, 63.
Openbare bibliotheken geven in november hun leden een gratis exemplaar van een verhalenbundel die is samengesteld door A.L. Snijders. Het verhaal staat centraal tijdens de tiende editie van Nederland Leest, de leesbevorderingscampagne van de CPNB.
Op voorhand lijkt het al één en al verhaal wat de klok slaat. In de bibliotheek, maar ook in de kerk of waar dan ook. Dat is mooi – maar er zit ook een andere kant aan het verhaal.
1.
Laten we beginnen met het bibliotheekfiliaal OBA Linnaeus in Amsterdam (zie afb.), dat op 16 januari jl. is geopend. Hierin zijn de voormalige vestigingen Oosterpark en Watergraafsmeer samengegaan. Het motto van OBA Linnaeus is: ‘Een ander verhaal.’ Dat wil zeggen, dat de collectie alleen uit poëzie, romans en andere verhalende literatuur bestaat. Fictie, maar ook reisverhalen, literaire non-fictie en levensverhalen.
Het filiaal is een experiment. Er is vanuit gegaan dat lezers informatie van internet plukken en alleen nog naar de bibliotheek komen voor een paar boeken of een (literaire) activiteit. Informatieve boeken zijn op te vragen, voor leden van OBA Linnaeus zelfs gratis. En de gangbare tijdschriften, zag ik, liggen er nog gewoon.
We mogen blij zijn dat de OBA dit experiment is aangegaan, omdat elders in het land het ene na het andere bibliotheekfiliaal de deuren sluit. De centrale rol van de bibliotheek in de samenleving is weggelegd voor de centrale vestiging. Daar past een bibliothecaris bij zoals Frank Huysmans hem/haar omschreef tijdens een lezing voor Spui25 in Amsterdam (27 januari 2015).
2.
Ook binnen de kerkvernieuwing staat het verhaal centraal. Ik citeer uit een recente notitie: ‘Veel zoekers verlangen naar een groter verhaal waarin hun kleine verhaal is ingebed. De kerk biedt ruimte aan hun verhalen. Door het gebouw, de gemeenschap en de kunst kunnen die in een ander licht komen te staan (…). De mensen die we zoeken zijn geen passieve sponzen die alles bewonderend in zich opzuigen, maar mensen die ook iets meebrengen naar de kerk: hun levensverhaal, hun kijk op de gemeente, en hun kwaliteiten en talenten (…). Op een avond wordt er door een aantal vertegenwoordigers uit de gemeente een kort inspirerend verhaal verteld. Verder is er de mogelijkheid voor de aanwezigen om zelf verhalen te delen, rond vragen als “wat wil je doorgeven”, “wat wil je achterlaten”.’
Het zijn mooie initiatieven, als iedereen er zich maar bewust van is dat het om een smalle basis gaat. Immers: poëzie, romans e.d. zijn een kunstvorm die je niet alleen leest vanwege de verhalende inhoud (zo die er in poëzie al is), maar ook vanwege het taalgebruik, de vorm enz.
Ook de Bijbel bestaat uit méér dan alleen verhalen. Laten we dat niet vergeten of verdonkeremanen onder het mom van vernieuwing! Dan is het goed.
3.
Daarom een laatste voorbeeld, dat hoop geeft. Ik lees in Contact. Nieuwsblad van de oecumenische vereniging De Zendingskerk te Ermelo (65e jrg. nr. 2) over de Paascyclus in de Zendingskerk.
‘Op donderdagavond beginnen we de reis met een maaltijd, de Maaltijd (…). Ik [de predikant, Rainer Wahl] stel me zo voor, dat ze met elkaar gesproken hebben over wat in de lucht hing en hoe het wel verder zou gaan. Mijn idee is, om daar iets van na te bootsen en een heuse heel eenvoudige maaltijd te organiseren die in een viering is geïntegreerd (…).
De Goede Vrijdag is dan weer meer meditatief. Ook hier wil ik niet dat we in een soort gesloten liturgie maar weer de verhalen als een kralenketting aan elkaar rijgen met meer of min bekende liederen erdoorheen (…).
Op de avond van zaterdag is er een kentering. De verhalen verkondigen doorbraak (…).
We sluiten deze hele levensweg die ook het sterven niet uit de weg gaat af met ons getuigenis aan de graven achter de kerk.’
Twee essays die mij onlangs onder ogen kwamen, vertellen beide op hun eigen terrein eigenlijk hetzelfde verhaal. Het eerste is van de hand van Rutger Wolfson, directeur van het Internationaal Film Festival Rotterdam in De Groene Rotterdammer (!) van 15 januari j.l. De titel luidt: ‘Film in ons hoofd. Een breder cinefiel perspectief.’
Het gaat om het slot. Daarin haalt Wolfson een ander essay, ‘The Decay of Cinema’ (1996) van Susan Sontag aan. Zij schetst daarin een somber toekomstbeeld voor de film. ‘Film is niet meer modern, televisie heeft de kijker uit de bioscoop gelokt en de wetten van de commercie leiden tot steeds minder interessante films.’ Wolfson stelt dat hierop ‘vanuit een traditioneel cinefiel perspectief bezien, weinig valt af te dingen.’ Maar hij zet daar een, zoals de ondertitel van zijn stuk al aangeeft, een breder cinefiel perspectief tegenover. Dat ‘maakt zichtbaar dat film niet alleen een grote impact op ons persoonlijk kan hebben, maar ook op de samenleving als geheel, door de wereld om ons heen zichtbaar en inzichtelijk te maken.’ Lees de essays van Willem Jan Otten (Droomportaal) er maar op na, zou ik zeggen.
Het tweede essay is van de hand van architect Aat Vos onder de titel ‘Zeven kansen voor de fysieke bibliotheek’ in de bundel Bibliotheek 7.7 (Zoetermeer, 2014). Ook hier gaat het om het slot. Daarin stelt Vos dat de bibliotheek opnieuw moet worden gedefinieerd. Niet vanuit het ‘wat’ ervan, naar vanuit een helder ‘waarom.’ Het gaat niet om het theedrinken zelf, maar om het verbindingen leggen bij wijze van spreken. Ook de bibliotheek is niet meer modern, internet heeft de zoeker naar informatie uit de bibliotheek gelokt. Vos stelt hier vergelijkbaar met Wolfson een breder perspectief tegenover. Ook hij concludeert dat ‘de nieuwe bibliotheek niet langer op de tekentafel van de architect ontstaat, maar in het hoofd van de bibliothecaris.’
Misschien zit de crux in beide gevallen in het vervangen van voorstellingen op een projectiescherm – die vaak ook vooroordelen inhouden – door verbeelding, verwoording en verklanking. Op een manier zoals bijvoorbeeld videokunstenaar Tony Oursler (1957) liet zien op de witte gevel van het Amsterdamse Stedelijk Museum (zie afb.) – voor hetzelfde geld had de gevel van de door Vos gewraakte hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam kunnen zijn. In Ourslers X ergo Y (30 november 2014-18 januari 2015) speelde ook hij met vooroordelen, onder andere ten aanzien van religie, en blies tegelijk oude iconische beelden een nieuw leven in. Om zo’n droomportaal dat dan ontstaat, gaat het: het opnieuw, en een ander leven inblazen van zowel cinema als bibliotheek. Dan zul je nog eens wat beleven!