Troubles of Man

George BenjaminBejun Mehta

 

 

 

 

De filosoof David Hume zocht het antwoord op de vragen over oorlog en onderdrukking, ziekte en dood, woede en wanhoop in de richting van melancholie. In die sfeer valt ook de Theologie van de droefheid die Wessel ten Boom uitdacht.[1] Ten Boom definieert droefheid als ‘de natuurlijke stemming die het mens-zijn vanwege zijn tekorten en gebreken oproept en waarmee we moeten en ook kunnen leven, mits hij niet al te overheersend wordt.’[2] De ‘gave der tranen’ (Miskotte) zorgt er volgens Ten Boom voor ‘dat ons hart zich niet verhardt of dat wij in wanhoop ontaarden’.[3] Mijns inziens ligt hierin – als je droefheid als een vorm van verzet beschouwt – een opdracht om wanhoop ten goede te keren, of zoals Shakespeare een oude man laat zeggen: God’s benison go with you and with those / that would make good of bad and friends of foes (Macbeth, 2e akte 4e scène).

Ik moest aan Hume, Ten Boom én Shakespeare denken, toen ik het eerste werk op de recente zevende CD in de serie Horizon van het Koninklijk Concertgebouworkest opzette: Dream of the Song van George Benjamin (zie linker foto). Met name het tweede deel, The multiple troubles of Man:

The multiple troubles of man,
my brother, like slander and pain,
amaze you? Consider the heart
which holds them all
in strangeness, and doesn’t break.

Het is een tekst van Samuel HaNagid, een joodse dichter uit het Granada van de elfde eeuw. De orkestbegeleiding begint en eindigt met een fraaie hobosolo. ‘De muziek beweegt zich tussen kalm en geagiteerd’, schrijft Floris Don in het begeleidende boekje. Joep Stapel gebruikte in zijn recensie voor NRC Handelsblad het woord ‘weemoed’.
De in totaal zes liederen worden geweldig uitgevoerd door countertenor Bejun Mehta (zie rechter foto), het Nederlands Kamerkoor en het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van de componist.

Op deze CD staan voorts: Era van Magnus Lindberg, een werk met de allure van Sibelius, fuoco e fumo van de Nederlandse componist Richard Rijnvos, dat de brand van La Fenice in Venetië (1996) verklankt, en het aansprekende The Wolf, een contrabasconcert van Tan Dun met Dominic Seldis als solist.
Een prachtige CD, mooi opgenomen en vergezeld van een informatief boekje in het Nederlands, Frans, Duits en Engels. Als u abonnee wordt van de mooie Horizon-serie voor het seizoen 2016-’17 krijgt u de CD. Van harte aanbevolen!

[1] Wessel ten Boom, ‘Een pleidooi voor droefheid’, Ophef (nr. 4 2015) 45-53.
[2] Id., 45. Nadrukkelijker moet worden benadrukt dat melancholie ook een psychopathologische ziekte is.
[3] Id., 47.

Der einsame im Herbst

Leo van der LekHet begon op hoboles, bij Leo van der Lek, de bekende althoboïst van het (toen nog niet Koninklijk) Concertgebouworkest (zie afb.). Hij speelde de hobosolo uit de Zevende symfonie van Beethoven voor, en vroeg mij wat dit was. Toen ik het goed had, mocht ik hem zelf – uit het hoofd, en zonder bladmuziek voor mijn neus, naspelen. En het eindigt met de dirigent Iván Fischer die tijdens een interview met Hans Haffmans ter gelegenheid van zijn uitvoering van de Zevende met het (inmiddels) Koninklijk Concertgebouworkest, januari 2014, iets vertelde over diezelfde hobosolo.

In het laatste nummer van Preludium, het programmablad voor Concertgebouw en Koninklijk Concertgebouworkest (maart 2014), moest ik twee keer aan die hobosolo uit de Zevende symfonie van Beethoven denken.
Dirigent David Robertson eindigt een interview met Floris Don met een vraag en antwoord over de muziek van Mahler. ‘Waarom houden we van Mahler?’, vraagt Robertson zich af. Hij antwoordt: ‘Omdat zijn werk enorme orkestbezettingen vraagt, waaruit opeens één enkele hobo zich losmaakt. Die hoboïst maakt een hartverscheurend eenzame indruk, al wordt hij door honderd collega’s omringt’ (p. 15). Ongetwijfeld dachten Robertson en Don hierbij aan Mahlers Der einsame im Herbst uit ‘Das Lied von der Erde’.

Heel wat pagina’s verder schrijft dezelfde Floris Don over de bewerking die Rudolf Barshaj voor strijkorkest maakte van het Achtste strijkkwartet van Sjostakovitsj. Don schrijft dan: ‘Het contrast tussen gewelddadige klankmassa en eenzame stem wordt hier zo mogelijk nog pregnanter gemaakt dan in het origineel’ (p. 52).

Ik kan me er in beide gevallen iets bij voorstellen, vanuit de context van de tijd. Net als bij Beethoven, in de periode van opkomend individualisme. Volgens Iván Fischer is die hobo aan het begin van Beethovens Zevende symfonie de stem van een individu die volmondig wordt beaamd door een grote groep mensen, het orkest. Het is maar net hoe je het bekijkt. En hoort.