In memoriam Hans Heiner

Hij was onze overbuurman in de tijd dat we in Amsterdam-Buitenveldert woonden. En in zijn laatste levensjaren zaten we in de Oude Kerk naast elkaar. Op een bankje in de zon op het plein te bomen voor de deuren opengingen, en in de kerk zelf. Hij wachtte op me als ‘onze’ plekjes bezet waren: Waar zullen we nu gaan zitten, hier maar?

Wat hij in de tussentijd deed, heb ik uit de tweede hand. Van oud-collegae die ook in de kerk kwamen, uit de extra Nieuwsbrief van de predikant. Hij werkte bij het Paedologisch Instituut aan de Vossiusstraat, waar hij uiteindelijk directeur werd. Hij woonde later in Nieuwkoop en kwam, na de dood van zijn vrouw, Ineke Brouwer, weer terug naar Amsterdam, waar hij ongeveer in dezelfde tijd als ik de diensten in de Oude Kerk begon te bezoeken.

Waar we het over hadden? Een enkele keer over de liturgie in de kerk, waar we allebei wat moeite mee hadden gekregen. Ik moest het volgens hem niet bij een vragenderwijs gestelde blog op de website laten en dat heb ik geweten. Over de tentoonstellingen in de kerk, waar hij in tegenstelling tot ik vaak niet bij kon. Dat liet ik maar zo. Maar meestal hadden we het over boeken die hij had gelezen, en waarvan hij de titel op een papiertje zette. Over de nieuwste van Jannie Regnerus, Nachtschrijver, waarvan ik tot dan toe alleen Het lam had gelezen. Korte tijd later heette het dan: ‘Heb je ’t nu nóg niet gelezen?’ Niet dat hij haast had, alsof dat er iets op zijn hielen zat, maar hij wilde er gewoon over praten. Want dat deed hij graag, dat snapte ik wel.

Altijd sleepte hij met een bruine rugtas vol boeken, die hij uitleende of geleend had. Ook naar een HOVO-cursus, waarvan hij er tot een week voor zijn dood maar liefst twee tegelijk volgde. Een ging over joodse kunst door een docent die wij allebei hogelijk waardeerden, Diklah Zohar. Na afloop troffen we elkaar een paar keer. In de tram terug, hij naar huis en ik naar het station, had hij het erover dat hij last had van zijn been. En druk had hij het eigenlijk ook. Een keer stelde hij voor dat ik uitstapte om een kopje thee bij hem te drinken. Of eigenlijk, en liever: laten we ’t een andere keer doen. ‘Ik mail je wel.’ En dat deed hij: ‘Ik heb me wat verslikt in al die data en „drukte”! Als je in de buurt komt wanneer dan ook, bel of mail me en we kunnen gezellig op een goed ogenblik onze thee of koffie drinken. Tot ziens.’

Dat laatste is er helaas niet meer van gekomen. Op 81-jarige leeftijd is hij overleden. Maar dat boek van Regnerus: dat ga ik zo gauw mogelijk lezen. Zijn nagedachtenis zij tot zegen.

Op zaterdag 16 december wordt afscheid van Hans Heiner genomen in een avondwake in de Oude Kerk m.m.v. de Sweelinckcantorij. De dienst begint om 19.30 uur, de kerk is vanaf 19.00 uur open. Na de dienst is er gelegenheid de familie te condoleren.

De foto bovenaan is afkomstig van de portfolio op de website https://regelneven.com/project/hans-heiner-80-jaar/

Als het waar blijkt (I): Aan het begin

Eddy ReefhuisOp zondag 2 september 2007 werd Eddy Reefhuis (foto: Peter Lowie) bevestigd als predikant van de Oude Kerkgemeente in Amsterdam. Op zondag 22 november a.s. neemt hij na acht jaar afscheid.
Aan het begin van zijn ambtsperiode interviewde ik hem voor het blad Horizon (31 augustus 2007). Dat interview neem ik hieronder over – op de dag dat de Protestantse Kerk Nederland de nota Kerk 2025: waar een Woord is, is een weg publiceert. Aan het eind van zijn ambtsperiode sprak ik weer met hem. Dat gesprek wordt binnenkort als deel twee gepubliceerd. Inclusief het programma van het festival dat t.g.v. zijn afscheid in de Oude Kerk plaats zal vinden.

Een bekend Jiddisch gezegde luidt: ‘Kleine kinderen, kleine zorgen. Grote kinderen grote zorgen.’ Zou dat ook gelden voor predikanten, die van een kleine wijk naar een grote stadskerk gaan?
‘Klein zou ik de Willem de Zwijgerkerk niet noemen! Het lijken me ook eerder andere zorgen dan grotere. En of dat nou met de ‘grote stad’ te maken heeft … het verschil tussen de Willem de Zwijgerkerk en Oude Kerk zit veel meer in de enorme uitstraling en ruimte van het gebouw, en de andere liturgische traditie, klassiek en levend tegelijk. Zo’n cantorij en zulke orgels vind je ook niet overal. Dat is natuurlijk eerder rijkdom dan zorgen!’
De zorgen komen misschien nog wel – maar de rijkdom is er al. Daarbij moet ik onwillekeurig denken aan woensdag 19 september [2007], wanneer de Sweelinckcantorij samen met organist Toon Hagen onder leiding van Christiaan Winter ’s avonds de Grote Orgelmis van Bach zal uitvoeren. Als een diaconaal project, want de entreegelden komen ten goede aan de Vrouwenopvang van de Zusters Augustinessen. Daarover straks meer.

Eerst de liturgische traditie. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan de joodse wortels. Met de aandacht daarvoor, zoals de Oude Kerkgemeente dat in de tijd van Sytze de Vries gewend was, zit het bij Eddy Reefhuis wel goed. Toch zei je tijdens je kennismaking met de gemeente dat je pas later op dat spoor bent gekomen. Hoe, wanneer, en onder invloed van wie dan?
‘Op het spoor was ik wel eerder. We lazen Miskotte en gingen bij Breukelman naar college – dat de bijbel een joods boek is weet ik al lang. Ik heb begin jaren zeventig ook wel colleges gevolgd bij rabbijn Aschkenasy. Eind jaren tachtig heb ik een tijdje judaïca gestudeerd bij Piet van Boxtel aan de Utrechtse faculteit, en daarna aan het Leo Baeckcollege in Londen, de liberale rabbijnenopleiding van Europa. Daar drong pas tot me door, hoe anders ze in het jodendom met Tenach omgaan, en hoeveel ik daarvan kon leren. Voor de schriftuitleg is de midrasj [joodse wijze van uitleg, vS] een geweldige leerschool om niet te snel te denken dat je wel weet wat er staat en het tegelijkertijd ook niet te ver te zoeken. Dat verschil van mening instructief blijft, ook nadat een bepaalde conclusie is getrokken, vond ik ook leerzaam. Maar het meest heb ik geleerd van de manier waarop in de midrasj God ter sprake komt – heel vrijmoedig zonder het respect te verliezen, heel concreet midden in deze werkelijkheid zonder het “gans andere” te vergeten – integendeel. Sindsdien voel ik me in het pastoraat ook wat vrijer, niet zozeer om God ter sprake te brengen, als wel om het op te merken waar dat gebeurt. Tastend, voorzichtig – wat dacht je! Maar als het waar blijkt – ha!’

Leren – lernen. Doe je dat ook van de kerkvaders, om bij het oecumenische karakter van de Oude Kerkgemeente aan te haken? Ik herinner me een preek van je, 11 februari 2007 in de Willem de Zwijgerkerk, waarin je zegt dat God in de natuur te vinden zou zijn. Iemand als Augustinus ontkent dat op zeer indrukwekkende manier ten zeerste. Hoe zit dat?
‘Voor mij is Karl Barth degene die ons van de natuurlijke theologie heeft bevrijd. Is eindelijk “tegen-natuurlijk” geen argument meer tegen mensen. Niet voor niets eindigt die preek van 11 februari met de opstanding – over tegennatuurlijk gesproken! Maar van de kramp, dat vervolgens God zowat overal eerder te vinden is dan in de natuur wilde ik wel af. Dat is meer Franciscus dan Augustinus. Maar of dat me nou tegenover die laatste brengt … laten we hem nog eens lezen en dan zien waar we elkaar vinden.’

Misschien in het verlengde van de vorige vraag over leren en lernen: je hebt – tot verdriet van sommigen – te kennen gegeven absoluut niet in een zwarte toga te willen voorgaan. Leg eens uit.
‘De toga is een teken van academische scholing. Dat de reformatorische kerken er trots op waren dat ze dat van hun voorgangers verlangden, vind ik mooi. Maar in plaats van een liturgisch gewaad … dan krijgt de zondagse eredienst toch wel een erg docerend karakter. Ik ben in een zwarte toga begonnen. Die paste ook mooi bij mijn haar. Maar ik heb het zoontje van de dienstdoende ouderling wel eens een zucht van verlichting horen slaken toen ik na afloop dat grote zwarte ding weer uitdeed. Of die lichte gebedsmantel met stola’s veel minder afstand schept, is de vraag. Maar met die stola’s in de kleur van het kerkelijk jaar wordt wel veel duidelijker dat de rol van voorganger niet op zichzelf staat, maar hoort bij wat er verder gebeurt.’

Net voor de bevestigingsdienst op 2 september 2007 presenteert de gemeente zich om 3 uur met ‘diaconale verhalen’ onder het motto Oud en Nieuw, naar het gelijknamige boekje [samenst. en red. Els van Swol m.m.v. Adriaan Soeting, www.gopher.nl/shop]. Spreekt diaconie je aan?
‘Ik heb het niet bedacht, maar ik vind het prachtig. Het verschil tussen het huis op de rots en het huis op het zand zit hem niet in de ware leer, zoals gezang 326 [uit het Liedboek van 1973] ons wil laten zingen, maar wel in het wel of niet doen van Jezus’ woorden. Bij de rabbijnse parallellen die de onvolprezen ds. Billerbeck bij alle Nieuwtestamentische teksten heeft gezocht, staat bij dit verhaal onder de prachtige zin dat Thorastudie zonder praktijk is als een paard zonder teugel. Men denkt meestal het omgekeerde: dat de Thora en de rest van de bijbel richting geeft aan onze daden. Maar ineens zag ik hoe Bijbelstudie ook oeverloos gespeculeer kan zijn, en omgekeerd: nou juist ervaring met de harde praktijk je beter leert begrijpen wat de bijbel zegt. Vier jaar geleden heeft Gerson Gilhuis, onze buurman in het drugspastoraat, in de Willem de Zwijgerkerk psalm 31 gelezen, met daarbij een aantal mensen voor ogen die hij kende vanuit zijn toenmalige bezoekwerk in het Huis van Bewaring aan de Havenstraat – dat is ook Oud Zuid. Ineens was die psalm niet meer gezwollen, God ineens ook niet meer alleen onze God – die mensen trouwens ineens ook niet meer alleen “die mensen”. Het drugspastoraat, de Zusters Augustinessen en wat er maar meer is aan diaconaal werk in onze buurt – dat is niet alleen hulpverlening aan anderen, dat is ook steeds weer ontdekken wie God echt is, ook voor mij.’

Sytze de Vries 70 jaar

Sytze de Vries‘Ik maak er zelf geen feest van, maar als ze een feest willen, houd ik dat niet tegen’ zei Sytze de Vries toen hij 25 jaar predikant was. Dat is nu wat anders: op 18 oktober a.s. vindt, rond zijn liederen en teksten ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag (15 augustus 2015) het zevende Oecumenisch Liedfestival plaats.
Naar aanleiding van dit heuglijke feit herplaats ik hier gedeelten uit een interview dat ik in 1997 met hem had voor Horizon. Aangevuld met recente ontwikkelingen.

‘Professor Honders zei na een proefpreek: “Je hebt het charisma van de taal ontdekt, maar wees daar voorzichtig mee.” Later heb ik pas gesnapt wat hij bedoelde.’
De Vries moet erkennen dat hij tijdens zijn studie in Groningen niet veel heeft geleerd. Pas toen Beker hem op het werk van Gunning wees, werd het spoor uitgezet wat kenmerkend voor zijn predikantschap kan worden genoemd: de maatschappelijk-literaire exegese die tot liturgie leidt.

Peize en Purmerend
ZIjn eerste gemeente was Peize, waar hij van 1972 tot 1981 heeft gestaan. Aan de ene kant bestond de (kerkelijke) bevolking uit import en aan de andere kant uit zo’n vijfduizend vrijzinnigen die de dominee alleen riepen als ze hem nodig hadden: bij trouw en rouw.
De kerkenraad zocht een jonge predikant die iets nieuws wilde beginnen. ‘Het was een leuke tijd. Er was een groep van twintig catechisanten die in de pastorie op zolder bleven slapen, al woonden ze zo wat om de hoek. Ik voelde mij er als noordeling [Sytze de Vries werd in 1945 in Leeuwarden geboren, EvS] thuis. Iedereen zei je op straat gedag.’
Dat laatste ging in zijn tweede gemeente, Purmerend even door: ‘Ik bleef iedereen gedag zeggen, tot ik dacht: “Ze moeten wel denken dat die vent gek is geworden”.’ Voor de rest was deze periode, van 1981 tot 1986, een heel andere tijd. Een andere streek ook, die volgens De Vries ‘het smoel van Drenthe mist. Purmerend bestaat uit populieren en beton. Pastoraal was het ook anders. Was in Peize zelfmoord aan de orde van de dag, hier kwamen relatieproblemen voor.’

Radio en televisie
In Purmerend raakte Sytze de Vries ‘aan de man.’ Via hem kwam hij bij de IKON en later de NCRV terecht, waar hij tien jaar de rubriek het Lied van de week presenteerde. Hij schreef er zelf ook liedteksten voor.
Gedurende anderhalf jaar heeft Sytze de Vries louter en alleen radio- en televisiewerk gedaan. Hij zei zijn werk in Purmerend vaarwel, vroeg de status van emeritus-predikant aan en ging in Amsterdam wonen. ‘Ik kende Willem Vogel al door mijn werk voor de bundels Zingend geloven. Via hem kwam hij in 1986 in de Sweelinckcantorij terecht.
Toen de predikant van de Oude Kerk, ds. Van Beusekom, wegging, kreeg De Vries voor twee jaar 1/4 predikantsplaats. Na twee jaar werd dit omgezet in een halve formatieplaats voor onbeperkte tijd. De Vries was uiteindelijk van 1988-2005 als predikant verbonden aan de Amsterdamse Oude Kerk.

Amsterdam
Als kritiekpunt op de liturgie die binnen de Oude Kerk wordt gevierd, wordt wel aangevoerd dat als je niet oppast deze in estheticisme verzeilt raakt. Sytze de Vries reageert een beetje fel als hij zich afvraagt of ‘het mooiste voor de Here God dan niet goed genoeg is? Als het maar geen formalisme wordt. De liturgie mag de dienst niet gaan beheersen, met als gevolg een onnozel preekje. Voor deze plek is de vorm, die staat in de traditie van de ongedeelde kerk, de beste. Ik zie liturgie als een uiting van pastoraat; mensen moeten in de liturgie kunnen wonen. En dat mag best groots zijn.’

Poëet
Door zijn werk voor radio en televisie krijgt De Vries ook een landelijke pastorale functie toegemeten. Opvallend is dat zijn liedtekst ‘Zo lang wij adem halen’ zijn meest gezongen lied blijkt. Het roert bij mensen een andere snaar aan dan de Barthiaanse liedteksten uit het Liedboek voor de Kerken (1973). ‘Deze gaan veel meer uit van Gij-Hij in plaats van ik en wij. En in die ontmoeting moet het gebeuren. Als kerk kun je de confrontatie individu-gemeenschap gewoon niet uit de weg gaan.’ Waarmee wij naar mijn gevoel waren aangekomen bij Sytze de Vries’ stokpaardje. ‘O ja?’, reageert hij, ‘dat geeft nog nooit iemand tegen mij gezegd, maar het klopt denk ik wel.’

Hij wil niet door het leven gaan als de man die alleen maar liederen en teksten schrijft, al zijn in het nieuwe Liedboek honderdtwintig liederen, vertalingen en liturgische teksten van zijn hand opgenomen. Die wens is uitgekomen. De website van Sytze de Vries’ werkplaats De Vertaalslag vermeldt dat hij theoloog is (‘geeft lezingen en cursussen’), predikant (‘gaat voor in kerkdiensten door het land’), tekstschrijver (‘ook op aanvraag’), dichter en publicist (‘van bundels’). Een veelzijdig mens met aandacht voor het sociale en het creatieve.

http://www.sytzedevries.com/

wonder & Wander

Vervolg tweede diskette 240‘Het wordt erg leuk’, was mij beloofd – vanmorgen in en na de dienst in de Amsterdamse Oude Kerk zou aandacht worden geschonken aan de tentoonstelling wonder & Wander van studenten van de Rietveld Academie. Maar helaas ging één en ander door ziekte niet door. 1) Daarom liep ik na de dienst aan de hand van het mooie boekje bij de tentoonstelling zelf rond en tekende onderstaande gedachten op. Verwijzend naar muziek en teksten die de afgelopen twee weken op zondag in de kerkdienst klonken. De tentoonstelling is nog t/m 3 mei a.s. te bezichtigen.

1. Maya Lefevre-Radelli
Ik begon meteen links naast de ingang. Het kan niet missen, je loopt er recht op af: Herinneringen, mechanica & verdwijning, een werk van Maya Lefevre. In het boekje wordt het omschreven als ‘een onderzoek naar sociaal-realisme en symbolisme in relatie tot de ruimte van de Oude Kerk, door een gedenkplek te creëren van alledaagse objecten waar mensen zoal aan gehecht zijn.’ Het is werk dat, vervolgt de tekst, een dialoog aangaat van objecten met de kerk. En – denk ik er meteen bij – onbewust ook met het werk van Marinus Boezem dat momenteel in de Vleeshal van Middelburg valt te zien. In een seculiere ruimte, maar toch; Ann Demeester (directeur van het Frans Halsmuseum | De Hallen, Haarlem) nam na het zien hiervan meteen het woord ‘relikwieën’ in de mond. En dat doe ik hier nu ook.

2. Jakob Sjøberg
Iets verder richting orgel vinden we links het werk From 2000 to nowhere, Mæ. ‘Een performance met twee sculpturen die een virtuele doorgang markeren die refereren aan de gelijkwaardigheid van wetenschap en geloof voor de moderne maatschappij’, lees ik. En dat is wel heel wat anders dan ik er, zonder boekje, in had gezien. Ik moest bij dit werk, dat er op het eerste gezicht uitziet als een hut met stro er omheen, meteen denken aan de schuur of de stal van Franciscus van Assisi die is nagebouwd in Rivotorto (zie foto, vS). En ik hoor het intochtslied dat we 12 april zongen, met de reminiscentie aan Franciscus’ Zonnelied:

De liefde toont zijn aangezicht,
een zonnelied breekt aan,
vandaag zien wij het levenslicht,
de Heer is opgestaan.
(Lied 633:5, tekst: Jaap Zijlstra, melodie: Orlando Gibbons).

3. Magali Llatas Berrios
Maar als ik het boekje goed begrijp, zou die vergelijking met Franciscus’ schamele onderkomen eerder voor de hand hebben gelegen bij het werk Wording van Magali Llatas Berrios, dat hemelsbreed op dezelfde hoogte ligt aan de andere zijde van het orgel. ‘Een werk dat verwijst naar de kwetsbaarheid van westerse symbolen en ideologieën en het fenomeen van de heiligschennis.’ Zo vond iemand die bij de in karton opgetrokken kerken, moskeeën en dergelijke ook: ‘Blasfemie’, zei hij. Maar net zo fragiel als die hut van Franciscus. En zo moet het misschien ook zijn. Maar dan zonder een protserige kerk, zoals in Rivotorto er overheen.

4. Milena Naef
Pal achter dit werk liggen stukken doorzichtig pvc op de grafzerken: Tussen niks en een vraag. De eerste zondag dat ik ze zag, was er eentje gebroken. Dat is nu niet meer het geval, en dat is misschien jammer. ‘Een werk dat de sporen van de grafstenen bevraagt en een betekenisvolle ruimte creëert tussen de vloer en het object.’ In mijn inwendig oor hoor ik nog de trombone in het tweede vers van Sweelincks Psalm 23 dat de Sweelinckcantorij ’s ochtends als Avondmaalsmuziek in de dienst had gezongen:

Zelfs door een dal van diepe duisternissen
waar ik het licht der levenden moet missen,
vrees ik geen kwaad, want Gij zijt aan mijn zijde
met stok en staf, tot troost en tot geleide.
Onder het oog van hen die mij verraden
richt Gij mij toe het nachtmaal der genade.

5. Naama Aharony
Als we de rondgang vervolgen, stuiten we achter het hoogkoor op de installatie Autonoom heilgdom. ‘Een interactieve installatie die een autonoom heiligdom voor de kijker maakt, zodat deze de functie van toevluchtsoord die de Oude Kerk ooit had, opnieuw kan vinden. Ook verwijst het werk naar de menselijke behoefte aan sturing en bescherming.’ En ik hoor een paar regels uit het Hooglied, zoals Judith Herzberg het bewerkte en Christiaan Winter ze op muziek zette:

We maken van takken en blaadjes
een vloer en een dak,
dat was onze woning,
of ik was het tuintje
en jij was de tent
daar gingen wij wonen.

Maar de Oude Kerk als vluchtkerk? Dat zie ik niet zo gauw gebeuren. Ik denk eraan terwijl ik op het Centraal Station aangekomen, hoor dat de IJtunnel is afgesloten. Waarom wordt er niet bij verteld. Een mevrouw en ik kijken elkaar wat angstig aan: een aanslag? Dat blijkt later echter niet het geval. ‘Alles wat we moeten doen, is op een wonder wachten’ schrijft directeur Jacqueline Grandjean van de Oude Kerk in de introductie van het lezenswaardige boekje. Wachten? Nee – geen ‘Stil maar wacht maar’ maar werken aan een nieuwe wereld, ver-wachten. Wonder & Wander zijn werkwoorden. Dat is een ding dat zeker is.

1) De zondag erop, 26 april, ging dit wel door in de vorm van de performance ‘Amen’ van Michela Filzi (foto hieronder). Na de preek begon het, in de Buitenlandvaarderskapel, terwijl de gemeente een nieuw lied op tekst van Sytze de Vries en muziek van Christiaan Winter zong, met als laatste strofe:

Amen

Dat ik de naam mag zijn van jouw
verlangen
 heeft heel het harnas om mijn ziel gekraakt.
Ik weet mij aan mijn naakte huid geraakt
die, niet verscholen meer,
nu alle licht wil vangen.

O, pray for the peace of Jerusalem

hedley_berlinIn een interview in het NicolaasNieuws van de Basiliek van St. Nicolaas, tegenover het Amsterdamse Centraal Station, liet Michael Hedley (zie afb.) zich nog niet zo lang geleden uit over wel of geen stilte tijdens een kerkdienst. Hij was er niet zo voor, bleek, want helemaal stil wordt het toch nooit. Dat is natuurlijk zo, maar erg hoeft dat op zich niet te zijn. De proef op de som was onlangs bij de andere Nicolaaskerk, de Oude Kerk, te ervaren tijdens de intocht van de Sweelinckcantorij. Meestal zingend, maar nu niet, waardoor het geruis van de pijen en het lopen op de stenen vloer een extra accent gaf aan wat later gezongen zou worden: over gaan.

Nee, dit gebeurde tijdens het introïtus van de Choral Evensong op 11 januari in de St. Nicolaas niet: het Collegium kwam, weliswaar ook niet zingend maar wel onder orgelbegeleiding naar voren voor de Coventry Carol van Kenneth Leighton. Nee, het gebeurde in Psalm 122:6: O pray for the peace of Jerusalem. Een moment van stilte, een Luftpause, al klinkt dat in het kader van een Engelstalige Choral Evensong wat raar. Tussen ‘O’ en ‘pray’. In de tekst op de orde van dienst stond die niet, in de muziek misschien wel, en zo niet: dan was het een gouden greep van dirigent/organist Michael Hedley. Want in die ene (halve) tel gebeurde iets dat alleen in muziek te vangen is.

Even werd hoorbaar wat de Israëlische schrijver Ari Shavit in de ondertitel van een recent boek over Het beloofde land omschreef als ‘De triomf en tragedie van Israël’. Beide noties vielen in dit moment samen, op een manier die in een gesproken gebed nooit zo’n impact zou hebben. Want overal waar verder in de dienst ‘O Lord’ of ‘O worship the Lord’ (slotlied) werd gezongen, ging dat in één vloeiende boog. Het was zoals Nathan Lopes Cardozo onlangs in het Ojec Periodiek schreef: ‘Muziek is de kunst van taal-exegese’. Zelfs, of misschien vooral, in een moment van stilte, de meest waar-achtige muziek.

Link naar het NicolaasNieuws: http://www.nicolaas-parochie.nl/index.php?menu=1&page=30