In de eerste twee blogs van het nieuwe jaar ga ik in op twee boeken die ik eind vorig jaar las. Om te beginnen is dat de thriller Waterkoud van het Finse schrijversechtpaar Aki en Milla Ollikainen. Tot mijn vreugde won ik een gesigneerd exemplaar van mijn Boekhandel van Noord. Vreugde omdat ik altijd wat met Noordse landen, Scandinavië, Finland en de Baltische staten heb gehad – en vreugde omdat ik gek ben op thrillers en detectives uit die contreien, met Nordic Noir.
Waterkoud is het eerste van wat vijf boeken moeten worden over een rechercheteam onder leiding van inspecteur Paula Pihlaja, een karakter met een – zoals vaak in Noordse detectives en thrillers – geheim verleden. Een karakter dat gaandeweg het boek groeit, al blijft ze in de kern een zakelijke inspecteur, zoals de forensisch arts in dit boek al even formeel is en blijft als die in de detectives over De Cock van Baantjer. Je zou haast gaan denken dat dit forensisch artsen in het algemeen eigen is.
Grappig: Paula blijkt niet de jonge vrouw te zijn die je je er als lezer om wat voor reden dan ook bij voorstelt, maar ze is al wat ouder: ‘Ze had ooit iemand horen zeggen dat je op latere leeftijd duizelig werd op grote hoogten. Dat bleek te kloppen.’ Een van de vele details die door het boek zijn gestrooid en raak zijn getroffen.
Zo neemt – een ander voorbeeld – een van de rechercheurs een foto met zijn telefoon: ‘Het flitslicht liet een vlek achter op zijn netvliezen, die verdween toen hij achter Kassinen [een kunstenaar] aan naar buiten stapte, het zonlicht weer in’. De titel van het boek slaat natuurlijk op het water in de container, want het boek speelt nu eens niet in een besneeuwd Finland, maar tijdens midzomer.
De thriller heeft, net als veel Noordse crime-series een maatschappelijk betrokken thema. In dit geval niet zozeer de vondst van een lijk in een container die is volgestroomd met zeewater als wel de banden van Finland met Afrika. De container staat op het landgoed van de rijke zakenfamilie Lehmusoja, even ten westen van Helsinki. Het lichaam is dat van de zwarte, uit Namibië afkomstige universitair docente Rauha Kalando. De start van het boek is langzaam, stapje voor stapje, maar tegen het eind wordt de spanning versneld en knap opgebouwd. De ontknoping (nee, geen spolier alert) zit psychologisch knap in elkaar.
Al met al dus een sterk eerste deel van een nieuwe serie rond de Finse inspecteur Paula Pihlaja en haar team.
Het is weer eens tijd voor een drieluik – eentje die me de afgelopen weken zomaar toeviel.
Eerst een kerkdienst waarin het verhaal over Jefta en zijn dochter (Richteren 11) centraal stond, toen op woensdagavond 2 september een uitvoering van het oratorium Historia di Jephte van Giacomo Carissimi (1605-1674, zie afb.) op NPO Radio4, een herhaling van een concert in het kader van het Festival Oude Muziek (FOMU) 2011, en tenslotte de historische roman Jefta (1980) van Irene Van Kerckhoven (1928-1996) die ik las.
Van Kerckhoven omschrijft Jefta op een gegeven moment als volgt: ‘Man van Ketura. Vader van Jajella. Ongezalfde richter van Mizpa. Jefta, jongste zoon. Jefta. Lievelingszoon van zijn vader.’
1.
Het begon als gezegd met een kerkdienst (23 augustus jl.) waarin voorganger Alexander Noordijk had gekozen voor het verhaal van Jefta, en in het bijzonder diens gelofte aan God om het eerste wat hem uit zijn huis tegemoet zou komen na zijn overwinning op de Ammonieten te laten doden. Een moeilijke tekst, die hij had gekozen omdat zijn leermeester, professor Spronk, hem had gevraagd of hij ook een struikeltekst zou kunnen uitleggen. En dat kon hij.
Hij had het uiteraard over het geweld in dit verhaal, dat ons een les moet zijn: doe het zo níet. Hij sprak over God die in dit verhaal zwijgt en afwezig is, als had Hij Zijn hoofd afgewend van zoveel ellende. Coen Wessel voegt daar op zijn website aan toe, dat God ‘misschien ook wel zwijgt omdat Jefta zichzelf niet blootgeeft, niet zichzelf inzet maar een ander. Hij gaat het gevecht niet zelf aan, dit is geen man tegen man, zoals bij Jacob, maar Jefta zet zijn dochter in.’
2.
Vervolgens het oratorium van Carissimi, die wel de vader van het oratorium wordt genoemd. Volgens de presentator op Radio 4, Ab Nieuwdorp, sloot Jefta een overmoedige deal met God, in de hoop dat Hij meer naar hem zou willen luisteren.
In het vuistdikke programmaboek van het festival in 2011 schreef Jolande van der Klis, dat het de bedoeling van een oratorium is om stichtelijke lessen te leren. Iets anders dan de les die Noordijk eruit had getrokken, maar toch.
Carissimi begint zijn oratorium in medias res, met de gelofte van Jefta, die werd gezongen met een emotionele haal naar boven op het woord ‘holocaustem’ (brandoffer). Carissimi kende zijn compositorische technieken; de strijd van Jefta met de Ammonieten zette hij bijvoorbeeld in een fugavorm, terwijl de bas – en later het koor – zingen over ‘Vlucht!’ (Fugite!).
Dat geldt ook voor de emotie die hij wist uit te drukken door het gebruik van kleine toonafstanden op het moment dat er bijvoorbeeld sprake is van de huilende Ammonieten, die door de Israëlieten worden vernederd. Schitterend is ook het quilisma (een uit de joodse muziek afkomstige versieringstechniek) op het woord ‘lachrimis’ (huilend scheurde hij zijn kleren) en het ‘Ecco ego’ (Hier ben ik, hineini) dat in halve tonen omhoog klom.
Carissimi wist met andere woorden heel goed wat hij deed, en het was al met al – zoals Nieuwdorp zei – ‘aangrijpend en emotioneel’, nadat de laatste tonen van een breed uitgezongen en uitgesponnen slot waren weggestorven (‘Ween, Israëlieten en alle maagden, om Jefta’s eniggeboren dochter in een smartelijk lied’).
Dit alles kwam mede op het conto van de uitvoerenden: Les Talens Lyriques onder leiding van klavecinist/organist Christophe Rousset, daar in 2011 in de Utrechtse Dom. En dat, zoals de directeur van het FOMU zei, ze eerst hun twijfels hadden geuit over de waarde van Carissimi en diens oratoria. Dat was, bleek dus, volledig ongegrond.
3.
Irene Van Kerckhoven was een Vlaamse schrijfster, pseudoniem van Irene Verbraeken. Ik kende haar werk tot nu toe niet, maar heb – zoals ik wel eerder op deze blog heb geschreven – altijd een voorliefde voor Belgische auteurs gehad, zodat het niet vreemd is dat ik in dit kader juist voor haar historische roman over Jefta koos.
Van Kerckhoven volgt het verhaal trouw en vult het in. Het gegeven dat Jefta zelf niet het gevecht aangaat, legt zij psychologisch vanuit zijn afkomst uit: hij is de zoon van Gilead en een Ammonitische bijvrouw en zou liever voor een vreedzaam samenleven met dit ook Semitische volk hebben willen kiezen. Zo is in haar verhaal Jefta ook niet bang dat zijn dochter – die Van Kerckhoven een naam geeft: Jajella – hem tegemoet zal komen, omdat ze gewond was geraakt doordat haar voet in een wolvenklem terecht was gekomen. Maar de Israëlieten wilden hem verrassen. ‘Jajella was genezen en men had hem ook die vreugde willen gunnen en haar voorop gestuurd.’ Dansend en wel.
Terecht kreeg de dochter van Jefta in haar roman een naam, want zij behoort tot de sterke vrouwen uit Tenach.
Zowel het Bijbelverhaal, het oratorium als deze roman eindigen niet met Jefta, maar bij degene die uiteindelijk het slachtoffer is: zijn dochter. En geeft de vrouwen die om haar wenen een lied op de lippen. Zo houden ze de gedachtenis aan de kinderloze Jajella levend.
Praktische aanvulling op de eerder verschenen, succesvolle inleiding op de stoïcijnse filosofie van de hand van Massimo Pigliucci: Hoe word je een stoïcijn? (2017). Of liever: hoe word ik een evenwichtiger mens, hoe leid ik een zinvol en gelukkig leven met behulp van de stoïcijnse filosofie? Echt stoïcijn worden is niet de bedoeling. Pigliucci is hoogleraar biologie en filosofie in New York; de medeauteur Gregory Lopez is een geestverwant, oprichter van The Stoic Fellowship. De wekelijkse oefeningen zijn ingedeeld binnen drie aandachtsgebieden: streven, handelen en instemmen alsmede – heel zinnig – conform de tweedeling wat wel en wat niet in onze macht ligt. In elk deel zitten vragenlijsten om de vorderingen bij te kunnen houden: één aan het begin en één aan het eind van de week, met ruimte voor het invullen van de antwoorden. De probleemsituaties die het uitgangspunt vormen, worden gevolgd door een klassieke tekst van een Grieks filosoof als Epictetus, inclusief toelichting. Een helder boek voor niet-filosofisch geschoolde lezers, dat uitstekend past binnen de grote aandacht voor levenskunst en psychologie. Met eindnoten en een lijst van Engelstalige bronnen.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Altijd onderweg : verschillende perspectieven op de betekenis van het verlangen / Christian Van Kerckhove, Joris Van Poucke & Eva Vens (Red.). – Antwerpen ; Apeldoorn : Garant, 2017. – 193 pagina’s ; 24 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-441-3577-0
Deze bundel wetenschappelijke artikelen past in het tijdsgewricht waarin mensen op sociale netwerken verlangens najagen en door de omgeving bevestigd willen zien. Het beeld dat de buitenwereld zo van een individu wordt voorgeschoteld, staat in schril
contrast met gezondheidsklachten die erdoor worden opgeroepen, zoals burn-out en depressies. Het aldus ingekaderde begrip ‘verlangen’ wordt vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines benaderd: filosofie, psychologie, economie, kunst, antropologie, religie en spiritualiteit. In de artikelen van diverse auteurs wordt ingegaan op verschillende invullingen die vanuit deze invalshoeken aan het begrip
gegeven kunnen worden, zoals: narcisme, egoïsme, liefde, welvaart en levenskunst. De
redactie werd gevormd door docenten aan de Faculteit Mens en Welzijn van de Hogeschool Gent. Hoewel de moeilijkheidsgraad van de verschillende bijdragen
verschilt, is het merendeel van de essays goed leesbaar.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Plato’s oplossing voor de planeet / samengesteld en vertaald [uit het Grieks] door Gerard Koolschijn. – Eerste druk. – Amsterdam : Uitgeverij Van Oorschot, december 2017. – 205 pagina’s ; 21 cm ISBN 978-90-282-8021-2
De classicus Gerard Koolschijn komt met een mooi uitgegeven, nieuwe keuze uit het werk van de Griekse filosoof Plato (428-348 v.Chr.). Zoals eerdere bloemlezingen is ook deze kundig samengesteld. De vertalingen zijn mooi en vrij. Ook deze uitgave toont de actualiteit van Plato’s denken aan. De bedoeling van dit boek is dat de lezer een kritische houding aan leert te nemen in een tijd waarin, volgens de tekst op de achterzijde van het boek, ‘kortzichtigheid en onwetendheid, brutaliteit en bluf opnieuw het lot van de op hol geslagen mensheid bepalen.’ Plato zocht in psychologie en politiek naar een oplossing voor de tekorten van de democratie. In vijf hoofdstukken gaat het respectievelijk over de democratische ideologie; de rechtse aanval op de moraal; argumenten voor de moraal en de ideale staat; politieke en psychische degeneratie en verdediging. De teksten komen onder meer uit de dialoog Gorgias, uit Politeia (‘De ideale staat’) en Symposion (‘Feest’). Met voor- en nawoord en een lijst van eigennamen. Bedoeld voor een breed publiek dat zich zorgen maakt over de overlevingskansen van onze planeet.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
De Deense psycholoog Svend Brinkmann bespreekt tien cultuurkritische onderwerpen over het zinvolle leven: het goede; waardigheid; belofte; het zelf; waarheid; verantwoordelijkheid; liefde; vergeving; vrijheid en dood. Hij gaat hierbij in op denkbeelden daarover van grote, klassieke filosofen als Aristoteles, Kant, Nietzsche en enkele Deense denkers. Hoewel elk onderwerp op zich om een detailstudie vraagt, en die ook vaak krijgt, is Brinkmanns in toegankelijke stijl geschreven boek relevant en een aanrader voor de in filosofie geïnteresseerde lezer. Brinkmann verwierf ook in Nederland bekendheid met zijn vorige boek, Standvastig (2016), een pleidooi voor stabiliteit, gemoedsrust en waardigheid.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Op 30 november a.s. vindt bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden een René Gude-avond plaats. Hier wordt het boek Werk verZetten van Peter Henk Steenhuis gepresenteerd, waarin de auteur Gude’s ideeën over zingeving en werk onderzoekt. In de aanloop daarnaar interviewde Steenhuis voor dagblad Trouw de sociologe Christien Brinkgeve (25 november jl.), auteur van onder meer het boek Het verlangen naar gezag, die aan de Universiteit van Utrecht het gevoel kreeg ‘een afgedankte muntsoort te zijn.’ Veel van wat zij zegt is herkenbaar en omschrijf ik in deze blog over zingeving en werk onder de titel ‘Dan maak je maar zin!’, een uitspraak van René Gude.
‘Dat is toch wel zinvol’
Op een dag ontmoette ik bij mijn ouders hun wijkpredikant, ds. Th. C. Frederikse die als emeritus was neergestreken in Ermelo. Ik kende zijn boek Klare wijn, dat in 1967 als een rapport van de synode was verschenen, van mijn belijdeniscatechisatie in Amsterdam. Wij raakten aan de praat en ds. Frederikse vroeg wat ik voor mijn vak deed. Op mijn antwoord viel een doodse stilte, waarna hij uiteindelijk zei: ‘Dat is toch wel zinvol.’ Die stilte heeft lang en oorverdovend in mijn hoofd nageklonken.
In 2004 werd ik door iemand van de Oude Kerk in Amsterdam gevraagd om een praatje te houden over de vraag: ‘Waarom doe je dit werk eigenlijk?’ Op dat moment was ik afdelingshoofd bij wat toen Muziekgroep Nederland (MGN) heette. Ik hield een bevlogen praatje over moderne muziek en de essentiële waarde daarvan voor mensen van nu. Het paste ongetwijfeld in één of meer van de vier Z-ten van Gude: het zinnelijke, het zintuiglijke, het zinrijke en het zinvolle.
Hoe desastreus organisaties kunnen werken
Maar MGN was ook een voorbeeld van ‘hoe desastreus organisaties kunnen werken’, zoals Brinkgreve het tegen Steenhuis in algemene zin omschreef . ‘Er werd nauwelijks gekeken naar waar mensen goed in zijn’ was ook iets dat onder leiding van een interim-manager en diens opvolger ook voor MGN gold. Een interim-manager afkomstig van Berenschot en een opvolger die nu directeur is van wat zijn website noemt ‘hét adviesbureau voor bedrijfsvoeringsvraagstukken binnen het onderwijs.’
Muziekgroep Nederland werd een enkele directeur later Muziek Centrum Nederland (MCN), de zoveelste fusie in kunstenland die het OCW later mogelijk maakte om in één klap zo’n zeven instituten om zeep te helpen. Met echalons die waren gezakt (directeuren van de fusie-instellingen werden afdelingshoofd, afdelingshoofden senior medewerkers) en in mijn geval een afdelingshoofd dat niet bepaald – om Brinkgreve nogmaals aan te halen – ‘het gevoel gaf dat je leeft, dat je mag bestaan.’ In tegendeel. Brinkgreve moest thuis ‘eerst in een warm bad om weer tot leven te komen’, ik had een andere modus ontdekt, op weg náár het werk, maar de effecten bleven niet uit: hoge bloeddruk op die nooit meer weg is gegaan.
Staande blijven
Hoe blijf je dan staande? ‘Dankzij mijn opvoeding, dankzij mijn omgeving’ zegt Brinkgreve tegen Steenhuis. Dat gold voor mij ook, en met een ‘dubbelleven’ ernaast. Mijn werk aan de Muziekencyclopedie werd voor het afdelingshoofd – nu directeur van een kleine muziekinstelling waarvan de subsidie wordt gestopt – zonder enige vorm van communicatie daarover stop gezet, zonder dat letterlijk naar de inhoudelijke kwaliteit was gekeken van bijvoorbeeld een ‘entry’ over een orkest dat een afgekeurde door een gezaghebbend musicoloog zou kunnen vervangen. Dezelfde musicoloog waarvan een artikel over een al even gezaghebbend componist dat hij had geschreven voor het tijdschrift Mens en melodie was geweigerd. Enkele jaren later ontving diezelfde componist dat van mij met open armen. Het werd geplaatst in hetzelfde tijdschrift.
Zulke ervaringen houden je staande, want ‘wanneer je jezelf door de ogen van anderen gaat bekijken, begeef je je op een hellend vlak richting depressie.’ Die ogen van een ander kunnen echter ook helend werken. Dat gold voor Mens en melodie, maar in mijn geval ook voor mijn werk als secretaris en lid van de programmacommissie van de Nederlandse Vereniging van Muziekbibliotheken, Muziekarchieven en Documentatiecentra (NVMB) en – tot mijn chef daar een stokje voor stak – de International Association of Music Information Centres (IAMIC).
De vier Z-ten
Toch kan ik me een dag herinneren waarop ik, toen al bekend was dat MCN ten prooi was gevallen aan de kunst- en cultuurkaalslag die door Nederland waarde, met veel zin had gewerkt. Het was een rustige dag en ik zat met één collega op de werkkamer. Hij zat met zijn koptelefoon op te werken aan de Muziekencyclopedie, ik aan een zelfverzonnen klus waarvan ik op dat moment de waarde nog inzag. Een moment hebben we even pauze gehouden, toen vanuit de tuin een opmerkelijk vogelgezang de kamer binnendrong. We ondernamen een korte zoektocht over het web om te achterhalen welke vogel dit zou kunnen zijn. Toen gingen we allebei weer aan ’t werk. Een zeldzaam moment, een zeldzame dag waarop de vier Z-ten in volle harmonie over me kwamen.
Dát is wat René Gude, dat is wat Christien Brinkgreve werknemers gunt en waar nog zo weinig van terecht komt. Het is wachten op een vraag als: ‘Waarom doe je dit werk eigenlijk?’ En dan door je chef: ‘Hoe ervaar jij je werk? Wat heb jij nodig om goed te functioneren?’, aldus Brinkgreve. Daarvoor is een omslag nodig. Dan kunnen, volgens deze sociologe ‘de vier betekenissen van zin een waardevolle aanvulling zijn in het denken over depressie, burn-out.’ En hoge bloeddruk.
Het machtig voorjaar Voor mij betekende de vogel die in de stadstuin in de Amsterdamse grachtengordel zong
… het machtig voorjaar dat alles weer in bloei dreef (Pieter Boskma)
De vier Z-ten kan ik nu ten volle op laten bloeien in het vrijwilligerswerk dat ik doe, net als de vogels
wellicht voor hun schepper, wellicht voor de mens.
En niet in de laatste plaats voor mezelf. In vrijheid.
Naschrift Of ik hier al aan toe gekomen ben, weet ik niet – maar het is wél een mooie les, ook voor iedereen die in situaties als hiervoor beschreven: ‘Humor helpt ons aan een uitweg wat uit tot op het laatste ogenblik een onmogelijke situatie leek te zijn. We kunnen uitstijgen boven iets of iemand waar we om kunnen lachen. Humor houdt in onmenselijke omstandigheden de menselijkheid hoog. Humor is een manier om de macht te breken van angsten die ons anders gevangen zouden houden. Humor is op zijn eigen wijze een van de hoogste uitdrukkingen van menselijke vrijheid (…): vrijheid als het vermogen onze situatie opnieuw te definiëren. Wie om het noodlot kan lachen, bevrijdt het van tragiek. Iemand die de interpretatie die de vijand van bepaalde feiten geeft verwerpt, kan niet tot slachtoffer worden gemaakt. In psychologische zin blijft hij of zij vrij. Humor is het broertje of zusje van de hoop’ (Jonathan Sachs, Een gebroken wereld heel maken, p. 221).
Meer ik, meer moraal : Persoonlijk leiderschap in de georganiseerde samenleving : essays / Frank Verborg. – Zoetermeer, Klement, 2016. – 152 pagina’s ; 22 cm
ISBN 978 90 8687 175 9
In zeven essays en op zeven verschillende manieren onderzoekt organisatieadviseur en filosoof Frank Verborg het ‘ik’. Drie vanuit de filosofie, twee vanuit de organisatiekunde en twee vanuit de psychologie. Verborg voert zowel een pleidooi voor meer ik als voor meer moraal zonder moralisme. Het eerste bereik je volgens hem door uit te gaan van ‘het ervarende ik’ in het hier en nu, in een onttoverde wereld binnen een mechanistisch wereldbeeld. Onder moraal verstaat de auteur het goede leven in de zin van Charles Taylor: autonomie, waardering van het gewone leven en vermijden van lijden. De verschillende invalshoeken worden weliswaar met elkaar verbonden, zonder dat echter helemaal duidelijk wordt hoe de doelgroep (professionals, managers, bestuurders en politici) er in de praktijk wijzer van zou kunnen worden. Met voetnoten en een literatuurlijst.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Leren lijden / Martin Appelo. – Amsterdam : Boom, [2016]. – 160 pagina’s ; 21 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-895394-2-7
Helder geschreven systematische bespreking van verschillende vormen van lijden met de trekken van een zelfhulpboek (‘Herken je dit?’). Aan de ene kant wordt besproken hoe in de loop der tijd in westerse en oosterse religies, filosofie en psychologie over lijden is gedacht. Aan de andere kant staat de vraag centraal hoe daarmee om te gaan. Appelo, gezondheidszorgpsycholoog en gedragstherapeut, definieert het begrip als een primair negatief gevoel. Hij doet dit aan de hand van algemene vragen en vijf levensverhalen. Gaandeweg wordt deze definitie aangescherpt en ontstaat al dan niet terecht het beeld van een ‘hippocratische, calvinistische, freudiaanse vechtcultuur’ tegen de oorzaken van het lijden. De auteur wil echter niet zo ver gaan zichzelf te beschouwen als quiëtist (zich afkerend van de wereld), zoals Leon Heuts in het voorwoord suggereert. Daarvoor hangt Appelo teveel aan het leven en wil hij leren het lijden als onderdeel hiervan te accepteren.
Copyright NBD Biblion. – Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
Vanavond, 13 januari 2015, is de schrijver Kees van Beijnum (zie foto) te gast bij SLAH (Stichting Literaire Activiteiten Heerenveen), om 20.00 uur in Museum Belvédère. Zijn werk stond geruime tijd geleden ook centraal bij de boekenclub waar ik lid van was; ik hield toen de inleiding waaruit ik hieronder fragmenten overneem. Het was een boekenclub van het soort dat Marjolein van Herten, docent aan de Open Universiteit Nederland, in haar dissertatie beschreef: een ‘wilde groep’, niet aangesloten bij een bibliotheek o.i.d. Deze groep las overigens niet alleen romans maar ook dichtbundels en de gemiddelde leeftijd was jonger dan zestig jaar. En de club bestond uit evenveel mannen als vrouwen.
De auteur Kees van Beijnum werd in 1954 geboren. Hij debuteerde in 1991 met Over ’t IJ; de reconstructie van een moord dat door de pers lovend werd ontvangen. In 1994 volgde Het zijn leeuwen, dat gaat over een in een psychiatrische inrichting opgenomen man die terugkijkt op de jaren twintig van de vorige eeuw. Een jaar later verscheen Dichter op de Zeedijk, dat werd genomineerd voor de AKO-Literatuurprijs. Dit boek gaat over een 12-jarige jongetje dat opgroeit in de rosse buurt van Amsterdam in het café-hotel van zijn grootmoeder. “De dichter” uit de titel slaat op Vondel, die de hoofdpersoon in een koortsdroom verschijnt. In 1998 verscheen De ordening. Tussen dit boek en Dichter op de Zeedijk schreef Van Beijnum nog het script van een televisiefilm van Pieter Verhoeff, De langste reis.
Uit al deze boeken blijkt de achtergrond van de auteur als journalist; het eerste boek gaat over de zogenaamde brievenbusmoord in Amsterdam-Noord, het filmscript is gebaseerd op Van Beijnums krantenknipsels over de in 1987 gepleegde ontvoering en moord op Gerrit-Jan Heijn. Ook uit De ordening blijkt archiefonderzoek. In dit boek is een krantenadvertentie waarin ‘de weduwe’ een medewerkster vraagt om het archief te ordenen ook van doorslaggevend belang, net zoals in Ik heb altijd gelijk van W.F. Hermans een advertentie belangrijk is.
In geen van de gevallen is er echter sprake van nauwgezette reconstructies, maar van gefictionaliseerde verslagen met grote aandacht voor de psychologie van de hoofdpersonen. Wie weet dat Van Beijnum journalist is, zal overal in zijn werk kranten zien zwerven. In Over het IJ liggen op de tafel van de verdachte kranten als De Telegraaf, Nieuws van de Dag en De Echo (ook Telegraaf), maar op die van de pro deo-advocaat daarentegen de Volkskrant …
Centrale thema’s In alle vier hiervoor genoemde boeken is het centrale thema eigenlijk de nuancering van het beeld goed en kwaad, schuld en boete, schijn en wezen; ‘Wie is de mens’ zei Arie Verhoef plechtig voor de EO-microfoon toen De ordening werd besproken.
In Hier zijn leeuwen bijvoorbeeld test een Duitse tropenarts kort na de Eerste Wereldoorlog in Oost-Afrika een nieuw medicijn uit. Hij wijst de hoofdpersoon, Hans Kolk, fijntjes op het neo-kolonialisme van Nederland. Wie is hier nu ‘goed’ en wie is hier nu ‘fout’ lijkt de achterliggende vraag te zijn.
En wie heeft in Over het IJ het fatale schot gelost? Ron of de zwakbegaafde Ferrie? Was het niet zo dat de man die ze vermoordden incest met zijn stiefdochter had gepleegd en daarom onverteerbaar was geworden? Bovendien: het kan ook een wraakactie van Ron zijn geweest, omdat de man die vermoord werd Ron en Ferrie van een inbraak verdacht. Ron maakt Ferrie medeplichtig, zoals Andreas in De ordening Stella. Hoewel de rechter het ten aanzien van Ron en Ferrie precies omdraaide …
De ordening Dit boek bestaat uit drie delen: voor de weduwe – tijdens de weduwe en na de weduwe. Het is geschreven in de ik-vorm, dat is de 26-jarige Stella Verstarre, die filosofie heeft gestudeerd en haar studie heeft afgesloten met een scriptie over ‘De moraliteit bij Kant’, de vraagstelling dus wat goed en kwaad is.
De titel slaat in de eerste plaats op de ordening van het archief van mevrouw De Heus Verolmen. De cursieve stukjes tekst, die Stella na de dood van de weduwe schreef, zijn niet geordend. Wat wel geordend raakt, is Stella’s leven. Tot op het uur: archief, lunch, wandelen met de weduwe, archiefwerk. Het eigenlijke archief wordt in brand gestoken, omdat de werkelijkheid anders is dan de herinnering. De meest essentiële brieven zijn echter bewaard gebleven, in de la van een eikenhouten kast. Onder andere de brief met betrekking tot de zelfmoord van De Heus Verolmen, waarin hij afstand van zijn ideeën nam. Ordenen is dus ook werken aan de toekomst.
Plaats in de literatuur De werkelijkheid is anders dan de herinnering. Dat is de kernzin. Rost van Tonningen (want over hem en zijn vrouw gaat het boek) was een notoire antisemiet. In de biografie die David Barnouw over hem schreef (Walburgpers, 1994) heb ik niet kunnen terugvinden dat hij een groot Spinoza-kenner was, zoals Van Beijnum schrijft. Dit heeft wellicht te maken met de nuanceringen van het zwart/wit-beeld, van goed en slecht. Waarom anders Spinoza?
In wezen denk ik dat je De ordening moet zien binnen de traditie van de door Truman Capote ‘uitgevonden’ fictie-roman (In Cool Blood, 1967). Of zoals Huckleberry Finn zegt: ‘Dat boek is van mijnheer Mark Twain en daarin heeft-ie de waarheid verteld, goeddeels. In bepaalde dingen overdrijft-ie, maar toch heeft-ie hoofdzakelijk de waarheid vertelt.’ Waarbij je onder waarheid iets anders moet verstaan dan werkelijkheid.
De kritieken Arjan Peters heeft Van Beijnum in de Volkskrant denk ik terecht ‘een modern existentialist’ genoemd, ‘die laat zien dat niemand ontkomt aan deelname, aan het vormgeven van zijn eigen biografie.’
Ik ben De ordening gaan lezen na een lovende recensie in Trouw: ‘Het grootste compliment dat waarschijnlijk aan Kees van Beijnum gegeven kan worden, is dat deze roman na lezing met terugwerkende kracht aan diepgang wint. Ze wordt intrigerend, complexer en dus mooier. Pas aan het slot blijkt hoe ingenieus de verschillende verhaallijnen en thema’s met elkaar verweven zijn. Hoe de symbolische verwijzingen als stukjes van een puzzel in elkaar passen, zich langzaam laten ontraadselen, terwijl de lege plekken in het verhaal blijven uitnodigen om ingevuld te worden.’ Waarvan akte.