4 mei 2023

‘Gewoon vanuit je gevoel. Ik heb al eens tegen je gezegd dat je het niet fout kunt doen als je eerlijk en oprecht je mening geeft’. Dat mailde een collega-recensent mij onlangs naar aanleiding van mijn – overwonnen – huiver om dichtbundels te recenseren.

Ik moest eraan denken toen ik door ‘Laurens Jz. Coster’ een gedicht (‘een passage’ noemde ze het zelf) van Gertrude Starink (1947-2002) kreeg gemaild, afkomstig uit haar De weg naar Egypte (Athenaeum-Polak & Van Gennep, 1980) [1]. Het gedicht gaat primair over een archeologisch kamp in Egypte, bij een grafberg (piramide).
Het laat zich op verschillende manieren lezen. Hans Groenewegen en Truusje van de Kamp hebben dat bijvoorbeeld gedaan [2]. Ik zet er vrijmoedig nog een andere interpretatie naast. Eerlijk en oprecht.

Het kamp wordt opgebroken
In de eerste strofe gaat het over ‘het’ (archeologische) kamp dat wordt opgebroken. Sporen moeten worden uitgewist en er is sprake van onderweg bezwijken. Ongetwijfeld in de hitte van Egypte.
Het zijn zinsneden die bij mij een andere laag aanboren en ook doen denken aan de het eind van de Tweede Wereldoorlog, waar alles wat van de concentratie- en vernietigingskampen restte, moest worden uitgewist, zodat niets overbleef van wat hier had plaatsgevonden. Terugtrekkende Duitsers dwongen de gevangenen, meest joden, tot een dodenmars (1944-1945). Op die manier wilden de nazi’s de sporen van leven (wat heet) in de kampen uitwissen. Velen bezweken onderweg aan ontbering en wreedheden.

De dagen van het oosten
In de derde strofe is er sprake van dat ‘de dagen van het oosten zijn geëindigd’. Het oosten kun je primair lezen als het Nabije Oosten, inclusief Egypte maar ook als Oost-Europa waar de kampen vooral lagen (met name in Polen; zie afb. rechtsboven: de resten van Auschwitz–Birkenau), net zo goed als in oostelijk Nederland (Westerbork, Kamp Erika in Ommen).
Of die dagen echt zijn geëindigd, is helaas iets dat we ons gezien de politieke situatie van het moment ten zeerste moet afvragen. Niet alleen wat het oosten betreft, maar ook vanwege het oplaaiende antisemitisme.

Mand met lampen en olie
In de vierde strofe tenslotte gaat het over een mand waarin lampen en olie liggen voor wie overblijft. Die mand is wel uitgelegd als het biezen mandje van Mozes (immers ook in Egypte, op de Nijl, waar de joden in ballingschap verkeerden), maar bij olie moet ik vooral denken aan het kleine beetje olie in de Tempel dat goed was om de menora gedurende Chanoeka acht dagen achtereen brandend te houden. Het zou een beeld kunnen zijn voor de joden die de Tweede Wereldoorlog overleefden, de kampen, de dodenmarsen, de terugkeer of de onderduik en zo de traditie levend houden tot op de dag van vandaag.

[1] https://neerlandistiek.nl/2023/04/gertrude-starink-het-kamp-wordt-morgen-opgebroken/

[2] https://www.dbnl.org/auteurs/auteur.php?id=star005

Het late, vocale werk van Henriëtte Bosmans

Henriette BosmansTer gelegenheid van zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog bracht het label Et’cetera een CD-box uit onder de titel Forbidden music in World War II. De box bevat tien cd’s met werk van componisten die tijdens de oorlog werden vervolgd en wiens werk werd verboden. Negentien werden gedeporteerd, slechts zes overleefden de oorlog. Anderen doken onder of overleefden met valse papieren. De komende tijd zal ik aandacht aan deze box schenken. Om te beginnen CD 1, met werk van Henriëtte Bosmans (zie afb.), over wie ik al eerder in algemene zin schreef: https://elsvanswol.nl/?p=672.

De composities van Henriëtte Bosmans die de nadruk krijgen, zijn de concertwerken is uit de jaren 1928-1929. Aangevuld met Nuit calme voor cello en piano (1926) en de Sonate voor cello en piano (1919). Haar latere, voornamelijk vocale werk ontbreekt geheel. Daarom neem ik hier, ter aanvulling, een gedeelte over uit een artikel dat ik daarover schreef voor De Rode Leeuw (februari 1996).

Het feit dat Bosmans pas tien jaar na de oorlog weer ging componeren, voornamelijk vocale muziek, heeft niet alleen te maken met de vriendschap met de zangeres Noëmie Perugia, en met de dood van Francis Koene, maar ook met nog twee andere zaken.
In de eerste plaats met de twijfel die zij had aan de kwaliteit van haar composities, waarbij ‘de blik van het trotse ik (…) neerkijkt op de eigen leegte’ (Patricia de Martelaere). En in de tweede plaats met haar joodse achtergrond. Met name dit laatste is iets dat in de literatuur tot nu toe is veronachtzaamd.

Het is op zich niet verwonderlijk dat Henriëtte Bosmans, zoals veel mensen, zich pas in de Tweede Wereldoorlog bewust werd van haar joodse afkomst. Om te beginnen kan de opmerking die Willem Pijper eens maakte ten aanzien van Bosmans’ houding tegenover moderne muziek (‘Henriëtte Bosmans heeft zich tot dusverre niet ernstig beziggehouden met de problemen van dezen tijd) ook richting haar afkomst worden omgebogen. Pas na de Tweede Wereldoorlog sprak zij, volgens Hans Broekman in een interessant artikel, van ‘het “noodlot van deze tijd” en schreef zij een dodenmars waarin de menselijke stem niet meer, of nog niet, tot zingen in staat was’ (in: Liedvriend, december 1995).
Deze manier van spreek-zingen roept herinneringen op aan het zingend reciteren (hakriya of hikra) als een eigen vorm tussen het spreken van de lezingen en het op melodie zingen ervan tijdens de synagogale eredienst. Nancy van der Elst legde in een artikel dan ook eens terecht de link tussen Henriëtte Bosmans’ late liederen en de psalmodie (in: Mens en melodie, juni 1952).

In die zin staat het declamatorische dat vaak als kenmerk van Bosmans’ late liederen wordt genoemd niet alleen in de Franse muziektraditie van het declamatorium, maar ook in de joods-christelijke muziektraditie. In die zin zou Henriëtte Bosmans wel eens meer met de idee achter Arnold Schönbergs Sprechgesang verwant kunnen zijn dan vaak gemeend.
Zelfs zou geopperd kunnen worden, dat het declamatorische een joodse bijdrage aan de muziek is geweest.

Zou het uiteindelijk dan ook eens niet zo kunnen zijn dat Henriëtte Bosmans door het schrijven van voornamelijk liederen na de Tweede Wereldoorlog niet alleen al dan niet bewust in de joodse traditie ging staan, maar ook probeerde haar eigen verdriet na de dood van Francis Koene en de breuk van de Tweede Wereldoorlog te boven te komen? En dat zij, zoals elke goede componist dit particuliere oversteeg, zodat ook luisteraars in haar muziek, en met name de op deze CD ontbrekende liederen, steun kunnen vinden?

Met dank aan Patricia Werner Leanse.