De ontwikkeling van ethiek

8WEEKLY vroeg aan de medewerkers, wat hun aanrader uit 2021 was (zie linkje hieronder). Ik dacht, na een dichtbundel van Jabik Veenbaas die echter al in 2020 was verschenen, aan het boek Morele vooruitgang in duistere tijden. Universele waarden voor de 21ste eeuw van de Duitse filosoof Markus Gabriel (Boom Uitgevers, 2021). Dit boek had ik gewonnen bij een actie van Filosofie Magazine en heb het met grote interesse gelezen. Omdat het onmogelijk is dit boek in een podcast bijdrage van ruim een minuut recht te doen, ga ik er in deze blog dieper op in: waarom is het dan een aanrader? Ook plaats ik er ondanks dat, toch enkele kanttekeningen bij.

Enkele begrippen
Om te beginnen: wat zijn universele waarden volgens Gabriel? Hij zegt: ‘Goed en kwaad zijn universele waarden: het goede is universeel moreel vereist – ongeacht groepslidmaatschap, cultuur, smaak, geslacht, klasse en ras – terwijl het kwaad universeel moreel verboden is.’ Gabriel gaat uit van het Verlichtingsdenken, dat hij nieuw leven in wil blazen. Verlichting is datgene dat volgens hem ‘helpt in dit soort duistere tijden. Ze veronderstelt het licht van de rede en daarmee ook een moreel verstand.’ Waar hij op aanstuurt, noemt hij een nieuwe verlichting, een moreel realisme, het ontdekken van vormen van nieuwe morele gedachten. Het boek is dan ook bedoeld voor lezers, ‘die bereid zijn om door middel van de rede tot een moreel oordeel te komen.’

Vooruitgang – een ander begrip uit de titel – is ook niet intrinsiek goed of kwaad. We mogen immers ‘nooit vergeten wat er in het Duitse Rijk is gebeurd, omdat het ons heeft laten zien dat de mens in staat is om systematisch radicaal kwaad te organiseren met behulp van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang.’ Wat nodig is voor morele vooruitgang, is ‘een praktijk van vergeving, verzoening, verdraagzaamheid en voorzichtige, aftastende gesprekken.’

Onder morele vooruitgang schaart Gabriel onder meer ‘het opblazen van het systeem van stereotypen, zodat we ieder mens in de eerste plaats als mens kunnen onderkennen en erkennen.’ Covid-19 leidt volgens hem tot het onder druk verenigd zijn van de mensheid, waarmee hij echter de tweedeling die er ook door ontstaat helaas niet onderkend.
Morele vooruitgang wordt geblokkeerd door ‘nepnieuws, digitale bewaking, propaganda en cyberoorlogsvoering.’

Kernthema’s
Tot zover enkele begrippen uit de titel van het boek. De kernthema’s die Gabriel onder de loep neemt, zijn: realisme, humanisme en universalisme. Waar hij zich tegen afzet, zijn: waardenpluralisme, – relativisme en -nihilisme. Zo zet hij zich bijvoorbeeld af tegen de cultuurstrijd van Samuel P. Huntington, en stelt daar de ideeën van Nobelprijswinnaar Amartya Sen tegenover. Het postmodernisme is hem een doorn in het oog en hij noemt dat ‘willekeur’ en ‘onzin’.

Hij geeft hoog op van kunst en cultuur, omdat deze ‘onmisbaar [zijn] voor de ontwikkeling van onze ethiek. Zonder ficties en hun verspreiding in de samenleving is een morele opvoeding onmogelijk. Het is geen toeval’, schrijft hij, ‘dat totalitaire systemen de artistieke vrijheid beperken – ze willen de verbeelding van hun onderdanen aan banden leggen’. In het verlengde daarvan ziet hij geen enkele reden om tolerant te zijn tegenover intolerantie, geen enkele reden om in gesprek te gaan met radicale politici, ‘omdat de basisregels van een dergelijke discussie niet worden geaccepteerd binnen de ideologie van de gesprekspartner.’ Een mooi voorbeeld in Nederland is de weigering van de gemeenteraad in Amsterdam, die onlangs weigerde te discussiëren over de vergelijking van de sjoah en de coronamaatregelen. Er zou volgens raadslid Gertjan van den Heuvel (CU) hiermee een grens worden overschreden.

Immanuel Kant
Er staan prachtige stukken in het boek. Ik denk bijvoorbeeld aan Gabriels uitleg van Kants ‘beroemde strenge verbod op liegen’. Onlangs kwam het nog langs, toen NPO2 Extra de film Irrational Man van Woody Allen (2015) vertoonde. De hoofdpersoon, filosofieprofessor Abe Lucas, zette daar een vraagteken bij dat je vaker hoort, – in de woorden van Gabriel: ‘Stel we verbergen in een totalitaire dictatuur een vervolgde familie in de kelder en liegen tegen de politie wanneer die aan de deur staat en vraagt of we de familie in kwestie hebben gezien.’ Gabriel legt uit, dat ‘wie een onwaarheid vertelt om een gezin dat zich in de kelder verstopt te beschermen tegen een wrede, onrechtvaardige overheid, niet liegt, want het doel is (…) niet om een voordeel te behalen, maar om de veiligheid van het gezin te waarborgen.’

Duitsland enzo
Nu is het niet zo, dat ik het met alles wat Gabriel stelt eens ben. Zijn blik is mij soms wat te eng op Duitsland gericht, en dan krijg je een zin als: ‘Natuurlijk zijn er veel fraaie successen geboekt op het grondgebied van de huidige Bondsrepubliek: de uitvinding van de boekdrukkunst, de symfonieën van Beethoven …’. Oké dat eerste klopt, dat tweede niet – Beethoven schreef alleen zijn eerste twee symfonieën in Bonn, de rest in Wenen; hij wordt niet voor niets tot de Weense klassieken gerekend (Haydn, Mozart, Beethoven).
Minder storend is Gabriels voorliefde voor het Duitse idealisme, met Kant, Fichte, Schelling en Hegel.

Storend is wel weer zijn louter negatieve benadering van sociale media (‘zonder Twitter en Facebook zou Trump waarschijnlijk nooit president van de VS zijn geworden’, een rol die wellicht eerder geldt voor de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021), waar hij op andere plaatsen wel ontwikkelingen van meerdere kanten kan bekijken en wijst op eenzijdige mensbeelden als ‘het idee dat de geest identiek is aan neuronale processen, de homo economicus [en] de ontkenning van het bestaan van de vrije wil’. Smakeloze uitglijders als ‘De eenentwintigste eeuw zal het tijdperk zijn van de pandemie van de nieuwe verlichting als gevolg van globalisering’ en: ‘We moeten ons allen tezamen inenten tegen het mentale gif dat ons verdeelt’ vormen gelukkig een zeldzaamheid.

Tenslotte
Universele ethiek staat lijnrecht tegenover de moraal die de inmiddels overleden Engelse opperrabbijn Jonathan Sacks in zijn boek Moraal (Uitgeverij KokBoekencentrum, 2020) beschreef, en waar ik eerder (kritisch) over blogde. Immers: monotheïsme is volgens Gabriel ‘geen geschikte basis voor een universele ethiek, omdat universele waarden geen goddelijke steun nodig hebben’. Als voorbeeld noemt hij allereerst het feit dat ‘er geen absoluut gebod [is] dat voorschrijft dat men moet glimlachen naar voorbijgangers. Toch verbetert de geluksbalans van de maatschappij als we ons voornemen om anderen en onszelf een prettig gevoel te bezorgen’. Voorts noemt hij het feit ‘dat men kinderen niet mag martelen’, wat ‘niet alleen een beslissing [is] van God waaraan men zich moet houden (…), maar een moreel feit dat met of zonder God geldt.’
De Tien Geboden acht hij niet ‘geschikt als basis voor welke ethiek dan ook (zelfs niet voor een christelijke ethiek die hoe dan ook niet kan bestaan, omdat een ethiek die christelijk zou zijn daardoor haar universele geldigheid zou verliezen)’. Over de zeven universele Noachitische of Noachidische geboden of voorschriften heeft Gabriel het helaas niet.

Rest echter gelukkig meer dan genoeg interessants om dit boek van harte aan te kunnen bevelen, zoals ik in de podcast van 8WEEKLY en hier uit de doeken deed. Een boek dat ik voor het overgrote deel met veel instemming en herkenning heb gelezen. Iets wat ik van het boek van Sacks helaas niet kon zeggen.

Markus Gabriel: Morele vooruitgang in duistere tijden
Vert. Huub Stegeman
Boom Uitgevers, 2021
ISBN 978 90 2443 663 7
Prijs: € 24,90

Linkje naar genoemde podcast van 8WEEKLY: https://open.spotify.com/episode/6QMHKvMo1Gy7w3oMAnKYKT?go=1&sp_cid=d23ca7030e6da31319547f3be4d68ee9&utm_source=embed_player_p&utm_medium=desktop&nd=1
Mijn bijdrage begint op 26’04”

Kinderen van Apate – Alicja Gescinska

Kinderen van Apate : over leugens en waarachtigheid / Alicja Gescinska. – Eerste druk. -Rotterdam : Lemnicaat, 2020. – 96 pagina’s ; 22 cm ISBN 978-90-477-1244-2

De Pools-Vlaamse filosofe en schrijfster Alicja Gescinska schreef voor de Maand van de
Filosofie 2020 een essay over het thema daarvan: waarheid, of liever – door haar blik –: waarachtigheid. Mooi en helder ontvouwt zij de redenen die tot de teloorgang van waarheid hebben geleid, vanaf het moment dat de godin Apate uit de doos van Pandora ontsnapte en misleiding en bedrog in de wereld kwamen, tot de ‘post-truth’,
alternatieve feiten en nepnieuws van nu. Als hoofdverantwoordelijken daarvoor wijst ze aan: het postmodernistisch relativisme, de analytische taalfilosofie, het einde van het expertisme, intrinsieke mankementen van de liberale democratie en het idee dat liegen loont. De auteur zoekt weerstand in uiterlijke en innerlijke waarachtigheid, oprechtheid en authenticiteit tegenover jezelf en anderen. Hierbij doet ze enkele boude uitspraken, die een smet op het essay vormen als je ze tot het eind toe zou doordenken. De bedoeling is dat in filosofie geïnteresseerde lezers komen tot een zinvol, waardevol en moreel te verantwoorden leven in vrijheid. De uitgave is voorzien van een literatuurlijst en eindnoten.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Bruno Latour – Wij zijn nooit modern geweest

latour_wij-zijn-nooit-modern-geweestWij zijn nooit modern geweest : pleidooi voor een symmetrische antropologie / Bruno Latour ; vert. Joep van Dijk en Gerard de Vries. – Amsterdam : Boom, 2016. – 248 pagina’s ; 20,5 cm
ISBN 978 90 8953 772 0

Lezers die zich niet laten weerhouden door bijvoorbeeld de eerste hoofdstuktitel (‘De proliferatie van hybriden’) worden beloond met deze herziene editie van de Nederlandse vertaling van één van de hoofdwerken van de Franse wetenschapsfilosoof Bruno Latour (1947). In deze uit 1991 daterende studie, die nog niets aan actualiteit heeft ingeboet, onderzoekt de auteur het begrip ‘modern’ (premodern, modern, postmodern) in relatie tot natuur en cultuur. Volgens hem is er nooit sprake geweest van (onder)scheiding, contradictie, spanning of (hyper)incommensurabiliteit tussen beide polen. Latour doet een oproep aan de mens om zich zó om te vormen, dat er plaats wordt ingeruimd voor hybriden, zoals robots. Hij doet dit op een eigenzinnige en helaas niet altijd even toegankelijke manier. De tekst wordt aangevuld met kwadranten en andere figuren.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Het nieuwe liedboek (X)

Jan Marten de Vries‘Denken langs de rafelranden van de traditie’, zo omschrijft Matthias Smalbrugge in zijn boek Altaar of tafel (uitg. Lannoo, Tielt) de plaats van de theologie anno nu. Het zijn deze twee woorden (rafelranden en traditie) die zich opdringen wanneer je de composities en gedichten van Jan Marten de Vries (geb. 1958, Wageningen, zie foto) tot je door laat dringen. Langs beide ingangen (traditie en rafelranden) beschreef ik zijn werk (in: Mens en melodie nr. 5/2005) en er tot slot een gemeenschappelijke noemer aan verbinden. In het nieuwe Liedboek zijn zowel teksten als muziek van hem opgenomen: nr. 336, 638, 822 en 988.

Traditie
Jan Marten de Vries studeerde aan het Conservatorium in Rotterdam naast hoofdvak piano ook compositie bij Klaas de Vries. Tot op zekere hoogte is hij een echte leerling van Klaas de Vries. Hij zou zo kunnen instemmen met De Vries’ uitlating dat ‘componeren uitvinden met noten is’ (in: NRC Handelsblad, 23 februari 1990). Beiden zijn ambachtelijke componisten die zich in het verlengde daarvan bewust zijn van de communicatieve rol die muziek speelt en hun techniek op dat uitgangspunt baseren. De gebruikte logica kun je aan hun werk afhoren. En elke afwijking daarbinnen ook. Het compositieproces is bij beiden als het bewerken van een steen waarin een beeld als het ware al ligt besloten en alleen nog aan de oppervlakte moet worden gebracht.

Toch is er ook een wezenlijk verschil tussen leermeester en leerling. Bij beide componisten begint het weliswaar met een inval (waar bij Jan Marten de Vries ‘de tekst enigszins voor gaat’ op de muziek), maar waar Klaas de Vries op de vleugelen van de fantasie verder gaat, begint Jan Marten de Vries te imiteren om zodoende te kunnen vatten waarom hij iets wel of juist niet mooi vindt. Met andere woorden: waar Klaas de Vries een schim ziet opdoemen, kijkt Jan Marten de Vries in een spiegel. Waar het bij de leraar gaat om het ongehoorde als een mogelijke herinnering in de zin van Plato, als de schaduw van de Idee, gaat het bij de leerling om het al eerder in het echt gehoorde. Gaat het bij Klaas de Vries om een afschaduwing van ‘de’ muziek, inclusief de volksmuziek (Diafonía, la Creación op tekst van Ed. Galeano), zo gaat het bij Jan Marten de Vries om het schrijven van ‘een’ stuk gekende muziek.

Dat werd steeds meer kerkmuziek, omdat het de plaatsvervangend directeur van het Rotterdams Conservatorium, Maria Kuster was die hem die richting opstuurde. Dat was op het moment dat hij een writers block had opgelopen. Dit was het gevolg van een opmerking van György Ligeti, die na het horen van een door De Vries voor Geert Bierling op het eind van zijn studie geschreven klavecimbelconcert opmerkte dat dit typisch het werk van een eerste jaars compositiestudent was. Hij zag in dat zowel Ligeti als Klaas de Vries, die hem had afgeraden muziek op eigen teksten te schrijven, op dat moment binnen die context gelijk hadden en koos voor de opleiding tot kerkmusicus, een wereld waarin voor liturgisch gebruik (cantus) veel slechte producten de normaalste zaak van de wereld leken zodat hij besloot het ‘dan zelf maar beter proberen te doen’, zoals hij in een gesprek met mij zei.

Dat hij het nog niet zo gek doet, blijkt onder andere uit het feit dat het motet Wie trouw is in het kleinste voor vrouwenkoor a cappella (uitg. Kon. Chr. Zangersbond, Voorschoten) de derde prijs en de publieksprijs won van de compositiewedstrijd koormuziek in het kader van het Jaar van de Bijbel 1999. En dat zijn werk inmiddels terecht is opgenomen in het nieuwe Liedboek.

Wie zich als componist/tekstdichter op het pad van de kerkmuziek begeeft, gaat zich uiteraard verdiepen in het werk van grote namen op dit terrein zoals Frits Mehrtens (1922-1975) en Willem Barnard (1920-2010) uit de meer objectieve protestantse hoek, en Huub Oosterhuis (geb. 1933) en Antoine Oomen (geb. 1945) uit de meer subjectieve rooms-katholieke kring. De namen van Mehrtens en Barnard – om mij daartoe te beperken – zijn onlosmakelijk verbonden met het Liedboek voor de Kerken (1973). Mehrtens droeg er vijftien melodieën aan bij en Barnard (als dichter ook bekend onder de naam Guillaume van der Graft) maar liefst 76 teksten. Eén van de liederen waaraan beider naam is verbonden, is Gezang 223: ‘De aarde is vervuld.’ In dit lied gaat het, aldus Maria Pfirrmann die op ‘bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Willem Barnard/Guillaume van der Graft’ promoveerde , om ‘Gods goedheid, waarvan de graankorrel tot gelijkenis wordt.’

En zoals Matthias Smalbrugge in zijn hiervoor genoemde boek twee personen een dialoog met elkaar laat aangaan, zo is de Vries een dialoog aangegaan met zowel de tekst als de melodie van dit gezang. In eerste instantie schreef hij een nieuwe tekst op de bestaande melodie, een contrafact. ‘De woorden zijn’, aldus De Vries, ‘een reactie op de originele tekst van dat lied van Willem Barnard, maar dan alsof Oosterhuis het zegt.’ Dat wil zeggen: de goedheid bij Barnard is door de existentiële twijfel van Oosterhuis heen gegaan; de aarde is bij Barnard vervuld en bij De Vries verzadigd van gemis. Hier klinkt de joodse opvatting door dat de schepping nog niet is voltooid. Leegte en lucht als kenmerkende woorden verwijzen naar Prediker 1:2, vanouds bekend als ‘ijdelheid der ijdelheden’ maar in de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV) tot ontsteltenis van sommigen met ‘lucht en leegte’ vertaald. Op verzoek van de redactie van de inmiddels afgesloten serie liedbundels Zingend geloven van de Interkerkelijke Stichting voor het Kerklied, verzamelingen van nieuwe kerklieden ná het Liedboek, schreef De Vries voor het achtste en laatste deeltje een nieuwe melodie op zijn eigen tekst. ‘Maar ook de nieuwe melodie sluit naadloos aan bij de Mehrtens-melodie’, aldus de componist.

Rafelranden
De trits imitatie (imitatio) – nabootsing (aemulatio) en schepping (creatio) van de klassieken is in zowel tekstuele als muzikale zin typerend voor het postmodernisme, dat tezamen met de joodse wortels van het christendom de levensbeschouwelijke achtergrond van De Vries’ dichten en componeren in het algemeen is. Vanuit beide gezichtspunten (het postmoderne en het joodse denken) komt het vanzelfsprekende dat het christelijke denken lang kenmerkte, en soms nog kenmerkt, onder vuur te liggen.

Het is dan ook niet zozeer de vraag of De Vries een eigen, herkenbare stijl heeft, maar eerder waarom hij voor bepaalde, al dan niet traditionele vormen zoals canons en ostinati kiest (‘doordachte eenvoud’ noemt hij het zelf) en daarbinnen afwijkt. Hij zegt zelf bewust bezig te zijn ‘met de tegenbeweging, dus vrolijk is niet helemaal vrolijk, consonant is niet helemaal consonant, volledig is niet helemaal volledig en herhaling is niet helemaal herhaling.’

Een voorbeeld vormt de smartlap Durrek uit Urrek die prijswinnend was als tekst van het levenslied 2004 bij het Amsterdams Kleinkunstfestival. Het is, aldus De Vries’ omschrijving, ‘een stijlnavolging van de smartlap rond 1920. Ook de traditie is de basis van het verhaal: het betreft hier mijn overgrootvader, alleen is het verhaal anders afgelopen. Het taalgebruik is een beetje vettig, maar wel constant. Eén element is nieuw en onwaarschijnlijk in dit volkse genre: het binnenrijm in regel 1 en 3 van elk vers. Consequent, maar let op: éénmaal niet; dat komt door de inhoud’:

Zijn vader was ooit door de golven verzwolgen,
Hij kon wel goed zwemmen, alleen met wind mee.
Ook Lubbert, zijn broer, was in ’t donker verdronken,
Maar Durrek, die had er geen angst voor de zee.

En juist dat moment stond de lijn strak gespannen,
Hij voelde ’t maar even en hield zich kloek vast.
En zag hoe zijn been van zijn romp werd gescheiden,
En sleepte al bloedend zijn lijf naar de mast.

De tekst van deze smartlap roept op de momenten dat wordt afgeweken van de standaard zo een spanning op met de muziek die wél binnen het stramien blijft. Een spanning die in algemene zin kenmerkend is voor de woord-toonverhouding binnen de muziek van Jan Marten de Vries. Hij gaat hierin zover dat, wanneer een zin muzikaal onprettig loopt, hij in het geval van een bijbelmotet op Nederlandse tekst teruggrijpt naar het originele Grieks en voor woordinversie kiest. Het w/Woord is bij hem niet bepalend voor de muziek; de muziek is met andere woorden niet dienstbaar aan de tekst op de wijze zoals die meestal kenmerkend is voor – om daar naar terug te keren – de kerkmuziek.

Als er één woord is dat van toepassing is, dan is dit dan ook niet “dienstbaarheid” maar “dienstverband” in de omschrijving die Anton Vernooy, emeritus bijzonder hoogleraar liturgische muziek aan de Katholieke Universiteit Brabant te Tilburg, er eens aan heeft gegeven: ‘Het dienst verlenen aan elkaar via de zo ondefinieerbare zeggingskracht van melodie en samenklank, wel of niet gezongen.’ En dat van Vernooy net zo breed op als De Vries: ‘Dat doen mensen thuis of in de disco voor elkaar ook.’ In de eerste plaats valt het zo te rijmen dat De Vries, tegen het advies van zijn compositiedocent in, toch eigen teksten op muziek is gaan zetten. In de tweede plaats vertelde De Vries dat veel van zijn in deel 7 van de hiervoor genoemde serie Zingend Geloven, waarin kinderliederen zijn opgenomen, ‘ontstond op de achterbank van de auto.’ Bovendien ontleent hij zijn inspiratie aan het volkslied – niet het Nederlandse, zoals die in de kerkmuziek van bijvoorbeeld Willem Vogel (1920-2010) doorklinkt, maar de wereldmuziek. En dan niet als modieus verschijnsel, maar ook hier in de zin van “dienstverband”: als het samen zingen tot er (zeggings)kracht ontstaat, tot er iets gebeurt tussen mensen onderling.

Gemeenschappelijke noemer
Je zou samenvattend kunnen zeggen dat Jan Marten de Vries bij zijn werk vertrekt ‘vanuit een volstrekt ingebed zijn in een kultuur die zowel sinkroon als diakroon allesomvattend is: een muziekkultuur die haar geschiedenis sterk in zich draagt (…) en bovendien ook de diversiteit van het geografisch en transkultureel gelijktijdige omvat’ – vanuit De Vries’ gezichtspunt noem ik slechts muziek voor amateurs, kerkmuziek, wereldmuziek, zeemansliederen en smartlappen.

Bij dit alles is er één samenhang: taal (woorden, noten) als communicatiemiddel. Daarin is Jan Marten de Vries een echte leerling van Klaas de Vries. Preciezer gezegd: als authentiek communicatiemiddel, dat wil zeggen zo dicht mogelijk bij de bron blijvend. De authenticiteit van het zeemanskoor dat De Vries dirigeert, de volksmuziek in Zambia die hij bestudeert en de imitatio van de muziek bij de (vrije) psalmberijming van de 17e eeuwse dichter Joachim Oudaen die hij schrijft, ademen allemaal de voorliefde voor een melodieuze stijl. Soms gebruik makend van oude vormen, maar dan met rafelrandjes.

‘Dat herken ik ook bij Brahms’, zegt De Vries. Dat was enige tijd geleden ongetwijfeld een rolbevestigende opmerking, omdat voor sommige traditionalisten de muziek bij Brahms heette op te houden. Dat wil zeggen binnen de kunstmuziek, want in protestantse kerkmuzikale kringen hield de muziek op bij Bach en sloeg men de romantiek met haar subjectivisme over. Tegenwoordig zien we in ‘dat ook hedendaagse componisten ons kunnen helpen om Brahms’ muziek te begrijpen’, met zijn vaak onregelmatige periodebouw. ‘Maar ook het omgekeerde is waar: Brahms werpt een verhelderend licht op de pianomuziek van Zimmermann, Rihm en Ligeti.’

Om dit te kunnen (h)erkennen, houdt De Vries vast aan de traditie, maar maakt die opnieuw levend door er een dialoog mee aan te gaan. Inclusief de niet-westerse muziek. Woorden en noten zijn zo niet alleen primair communicatiemiddelen, maar voor alles een ontmoeting met de a/Ander (Emmanuel Levinas, de door christenen veel gelezen joodse filosoof), het andere dat in wezen toch het Zelfde is (Alain Badiou): ‘de mogelijkheid van het onmogelijke, die ons treft in elke liefdesontmoeting, elke wetenschappelijke her-fundering, elke artistieke inventie en elke volgehouden emancipatiepolitiek’ Om het even of dit seculier of geestelijk wordt geïnterpreteerd (het etiket “kerkelijke” schrijver wil De Vries absoluut niet opgeplakt krijgen), het is iets ‘dat je overkomt’ en waardoor je je in de woorden van De Vries gezegend mag weten.

Herplaatsing n.a.v. het verschijnen van de CD Into Silence – 8 preludes van Jan Marten de Vries en het IKON programma Musica Religiosa hierover op 12 april 2015, NPO Radio 5, 22.00 uur.