Verhalen en herinneringen die beklijven

Op de valreep zag ik – gelukkig! – de indrukwekkende overzichtstentoonstelling On this side of the river Elbe van de Roemeense kunstenares Ana Lupas (1940) in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Opvallend muisstil liepen de bezoekers langs onder andere drie series Identity Shirts. Mijn blik bleef hangen op een shirt uit wat zij de tweede generatie (1969) noemt, gemaakt van diverse stoffen, garen en potlood [foto links, EvS]. Het boordje van het shirt valt een beetje open en je ziet de bolling van borsten. Even verderop stuit je op een variant van dit shirt uit de derde generatie (1971, foto rechts, EvS). Ook van papier, maar nu met zweet, ijzerdraad en een kaars die rookt ervoor. Daardoor krijgen de hemden uit deze serie een religieuze lading.
Beide series vormen een protest tegen het communistische regime in Roemenië; elk mens is bij Lupas een individu, zonder uniforme kleding en gelovig of niet. De borsten van elke vrouw zijn immers verschillend. Het zijn risicovolle verwijzingen in een land waarin zowel individualiteit als geloof door het regime waren verboden.

Unseen
Joke de Wolf schreef in een recensie in De Groene Amsterdammer (6 juni 2024) dat de shirts ondanks alles niet aan de lijkwade van Veronica doen denken. Dat doen ze ook niet, maar door die opmerking moet ik bij een officiële afdruk van een foto van de lijkwade in de Dom van Turijn bij galerie Depth of Field (DOF), het antiquariaat in historische foto’s die wordt getoond op de twaalfde editie van de photo fair Unseen in de Westergas Amsterdam, juist híer aan denken [zie foto hierboven, beeld van de deelnemende galerie Unseen].
Het zijn levensgrote, een-op-een koolstofafdrukken (beide 217 x 114 cm) van de foto die de Italiaan Giuseppe Enrie (1886-1961) in 1934 maakte. Het is de periode waar het twee jaar geleden opgerichte DOF zich met name op richt. 1)

Het is ook de periode die kunstcriticus en schrijver John Berger (1926-2017) interesseerde. Zijn essays over fotografie zijn ruim tien jaar geleden in een nieuwe editie en met een voorwoord van Geoff Dyer als Penguin Modern Classic uitgegeven. Ik leg enkele essays hieruit naast mijn bevindingen met de kunstwerken van Lupas en de foto van Enrie. Geen recensie van Unseen dus, maar een stukje essayistiek.

De rol van de beschouwer
In het eerste essay, ‘Image of Imperialism’, vergelijkt Berger ook een foto (van de dode Che Guevara) met een kunstwerk (Rembrandts De anatomische les van dokter Nicolaes Tulp, Mauritshuis Den Haag). Hij gaat in op de overeenkomsten en de functie van beide werken. De foto als politieke waarschuwing (à la Lupas), het schilderij om de vooruitgang van de medische wetenschap te belichten. Het doek van Rembrandt deed de auteur denken aan Mantegna’s schilderij Bewening van de dode Christus (Brera, Milaan). Dat gebeurt door de emotionele overeenkomst tussen de kunstwerken, hoewel er wel degelijk ten diepste verschillen zijn.

In een ander essay, ‘The Suit and the Photograph’, gaat Berger een experiment aan. Hij vraagt of de beschouwer bij een foto die August Sander (1876-1964) maakte van drie mannen in pak met een bolhoed op en een wandelstok in de hand, de gezichten af wil dekken met een stuk papier en alleen naar hun kleding te kijken. Ook bij Lupas ontbreken de hoofden en kijken we alleen naar de torso van in dit geval twee vrouwen. Er is alleen een verschil. Bij Lupas is het papier gevormd naar de verschillende borsten en die geven er zo hun identiteit aan, bij Sander beschermt de kleding de identiteit van de mannen en benadrukt mede hun autoriteit. Er is sprake van semiotiek (Richard Barthes) in de zin van de taal die uit de kleren spreekt.
In weer een ander essay, ‘Appearances’, stelt Berger voorts dat fotografie geen taal van zichzelf heeft, omdat het eerder een citaat is dan – zoals bij beeldende kunst – een vertaling van [vul ik uit een ander essay aan] de waarheid.

In een van de latere essays heeft Berger het over de foto’s die Marc Trivier (1960) maakte van de bekende beelden van Giacometti. Het zijn, schrijft hij, geen ‘reproducties’ zoals in een catalogus, ze leggen niet vast maar gaan een samenspraak met ze aan. De huid van de beelden vormt een interface tussen het fysieke en metafysische.

Conclusie
Wat kunnen we hier nu mee met de twee Identity Shirts van Lupas en de foto van Giuseppe Enrie/DOF in ons achterhoofd?
In de eerste plaats zijn er, ondanks alle verschillen, emotionele overeenkomsten tussen de werken. Je kunt in de betekenis die eraan wordt gehecht, politiek of religieus, ofwel meegaan, ofwel deze afwijzen of zelf aanvullen. Zoals de foto’s van de Vlaming Trivier een samenspraak aangaan met de beelden van Giacometti, zo konden wij als bezoekers van het Stedelijk Museum en kunnen wij in Westergas Amsterdam ook proberen in gesprek te gaan met de daar getoonde werken. Ze nodigen ertoe uit. In wezen maken wij de kunstwerken af, in het geval van Lupas en Enrie respectievelijk de torso’s en een afdruk in de dubbele betekenis van het woord. Immers: ook de rooms-katholieke kerk beschouwt de lijkwade niet als een relikwie maar als een kunstwerk. Zo creëren we in de eerste plaats verhalen achter de kunstwerken en vervolgens ontlenen we er herinneringen aan. Uiteindelijk gaat het volgens Berger om dat laatste. Verhalen en herinneringen die je bijblijven. Die beklijven.

1) Arabella Coebergh van Coebergh Communicatie & PR wees mij op een interessant interview van Wouter van den Eijkel met Joris Jansen (DOF) over deze afdruk: https://galleryviewer.com/en/article/2575/the-shroud-of-turin-one-of-the-most-mysterious-an?event_id=27

Unseen Amsterdam
Westergas Amsterdam
Vrijdag 20 september 2024 11.00-21.00 uur
Zaterdag 21 september 2024 11.00-19.00 uur
Zondag 22 september 2024 11.00-19.00 uur

John Berger
Understanding a Photograph
Ed. and introduced by Geoff Dyer
Penguin Classics, 2013
ISBN 978 0 141 39208 8
Prijs € 14,00

Katja Mater – When Things Fall Apart

‘Kunstenaar om in de gaten te houden, zegt Kunstbeeld terecht over mooie werk van mijn achternichtje Katja Mater’. Dat twitterde ik op 7 december 2013. Ze had toen al de Koninklijke Schilderkunstprijs gewonnen (2011). Dat volgen heb ik gedaan.[1]
Meer dan tien jaar later is er nu de tentoonstelling When Things Fall Apart in Manifold Books te Amsterdam, tot 16 maart 2024 op vrijdag en zaterdag van 13.00 – 17.00 uur en op afspraak.[2] Daar gaat het hier over; een overzicht of interview naar aanleiding van haar totale werk komt misschien later nog eens, op een andere website.

When Tings Fall Apart
Het werk bestaat uit haaks opgestelde twee projectors en videoschermen. Afwisselend worden op de een handgeschreven notities getoond en op de ander tekeningen van de lucht en hemellichamen (zie stills hierboven). De notities zijn gericht aan een ‘jij’ en een ‘you’. Respectievelijk de moeder van de kunstenares, Carla de Bruijn en Staci Bu Shea, die ze soms citeert.
Katja’s moeder was stervende, haar vader Marius kort ervoor overleden. Staci Bu Shea is een in Miami geboren en nu in Utrecht wonende en werkende curator, schrijver en levenseinde- en overlijdensbegeleider. Hen onderzocht aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag onder de titel Dying Livingly de betekenis van leven met dood en rouw.

We kennen natuurlijk het werken met twee projectors en videoschermen uit veel videokunst. Bijvoorbeeld dat van Sir Isaac Julien, zoals recent zijn Once Again … (Statues Never Die).[3] In dat werk gaan de schermen, die naast elkaar staan, een gesprek met elkaar aan. In dat van Mater onderbreken de beelden op beide schermen elkaar, zodat telkens een scherm ‘leeg’ is. Zoals de adem van een stervende stokt net zoals die, – op andere manier -, van een nabestaande. Bovendien bevriest het beeld in plaats van dat het wegglijdt en overgaat in dat van het andere scherm. De tijd valt zo uit elkaar, zoals iemand die sterft uit de tijd valt.

Vorm en inhoud
Vorm en inhoud samen stellen vragen aan de toeschouwer, het individuele verhaal te boven. Door de opstelling van de schermen in een hoek ten opzichte van elkaar, wordt een al te gemakkelijke overgang van het ene scherm naar het andere, van het aardse leven naar de hemelse voorkomen. Omdat een scherm telkens ‘leeg’ blijft, krijg je als beschouwer de gelegenheid dat zelf in te vullen met je eigen gevoelens en ideeën.

In die zin is When Things Fall Apart een meditatief werk, zoals het meeste werk van Katja Mater. Het schrift is vaak onscherp, als kijk je door tranen. Scherpstellen heet een boek over in dit geval fotografie waaraan ze een bijdrage leverde, maar het lijkt iets dat je vooral als kijker moet doen. Tussen het zichtbare, immanente van het geschrevene waarmee de kunstenaar wat ze aan haar moeder vroeg en wat ze met Staci Bu Shea besprak vast wil houden op het ene scherm, en het transcendente, dat wat de wereld overstijgt op het andere scherm. Tezamen worden doden en levenden gevoegd in zowel haar als het kosmische, collectieve geheugen.

[1] Zie ook Ogen van mijn moeder (2012): ‘Katja Mater (geb. 1979) is een begenadigd fotografe die experimenteert met licht op film’ (pagina 11). En een recensie van mij uit 2017 op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/rood-voor-de-ogen/
[2] http://www.katjamater.com/recent/?res=1080
[3] Vanaf 9 maart te zien in Galerie Mandos (Prinsengracht 282 in Amsterdam).

Vorm en inhoud als constructies

Niemand minder dan de Japankenner, naast veel meer, Ian Buruma liet in het televisieprogramma Buitenhof van 25 maart jl. zijn licht schijnen op de tentoonstelling Van Gogh en Japan in het Amsterdamse Van Goghmuseum (t/m 24 juni 2018). Het begon volgens hem rond 1880. De fotografie kwam op en de kunst hoefde niet meer realistisch te zijn. Kunstenaars zochten naar een andere vorm van kleurgebruik en dergelijke en de Japanse prent was een bron van inspiratie. Op volgens Buruma een van Van Goghs mooiste schilderijen, De slaapkamer (1853-1890, afb. links) kun je zien hoe de schilder de Japanse invloed in zich heeft opgenomen, verwerkt en tot iets heel nieuws heeft gebracht: kleurvlakken die haast eendimensionaal op het doek zijn gezet, zoals op een Japanse prent.

Ik liep afgelopen zaterdag met deze uitspraken in mijn achterhoofd over de tentoonstelling The American Dream in het Drents Museum in Assen (t/m 27 mei a.s.): realistische schilderijen van na de Tweede Wereldoorlog die als een reactie op het abstract expressionisme weer herkenbaar wilden zijn. Soms met een vleugje magisch realisme, ironie (Warhol) of maatschappijkritiek (Wiley).

Voorafgaand aan de expositie woonden wij in de Statenzaal een lezing bij over de dubbeltentoonstelling in Assen en Embden (het vervolg) door Sophie van Steenderen (Vrije Academie). Wat mij opviel, was dat zij op een gegeven moment de omschrijving ‘constructies van de werkelijkheid’ bezigde.
In de trein terug las ik in De Groene Amsterdammer (5 april jl.) de recensie van Koen Kleijn over de Van Goghtentoonstelling. Ook hij uitte zich in soortgelijke bewoordingen: ‘Van Goghs Japan was [volgens Cornelia Homburg in de catalogus, die hij citeert, EvS] “een constructie van een idee die beantwoordde aan zijn [Van Goghs, EvS] behoeften en die was geïnspireerd op allerlei bronnen, waaronder Japanse houtsneden, een breed scala van publicaties over Japan en Japanse kunst, en het werk en de ideeën van zijn tijdgenoten”.’

Ik denk dat Van Steenderen en Kleijn het geheim van zowel Van Gogh en Japan en The American Dream dichter zijn genaderd dan – met alle respect – Buruma. Dat komt niet alleen door de omschrijving ‘constructies van de werkelijkheid’ en ‘constructie van een idee’ maar ook door de helderder definiëring van wat realisme eigenlijk is door Van Steenderen: het heeft niet alleen betrekking op de vorm, al dan niet beïnvloed door de fotografie, maar ook op de inhoud, de werkelijkheid waarin de kunstenaar leeft, met of zonder maatschappijkritiek. En die tijd was voor Van Gogh een andere dan voor bijvoorbeeld Will Barnet, die net als Van Gogh schilderde in haast eendimensionale vlakken. De een beïnvloed door de Japanse prentkunst, de ander – in zijn Woman reading (1965, afb. rechts) – door het minimalisme. Vorm en inhoud – weer kunnen ze niet zonder elkaar, in leven en werken.

Een stok om mee te denken

Simon_Stok om mee te denkenEen stok om mee te denken : de techniek van filosofen / samengesteld en ingeleid door Coen Simon. – Amsterdam : Nieuw Amsterdam Uitgevers, [2014]. – 304 pagina’s ; 22 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-468-1651-6

In dit boek biedt Coen Simon zijn keuze aan artikelen van bekende filosofen over nieuwe technieken door de eeuwen heen, telkens voorzien van een korte
plaatsbepaling vooraf. Van het schrift en onderwijs bij Plato, waarde bij Karl Marx en het panopticon bij Michel Foucault tot de fonograaf bij René Munnik, de fotografie bij Susan Sontag en de film bij Walter Benjamin. In wezen allemaal voetnoten bij de metafoor van de grot bij Plato. Het doel van deze bloemlezing is niet zozeer het schetsen van de geschiedenis van techniek in de ruime zin van het woord, als het aftasten van de grenzen van het voorstellingsvermogen van de mens: niet (te)
pessimistisch en niet (te) optimistisch, maar als bron van verandering. Simon, filosoof,
lid van het panel van Filosofie Magazine en winnaar van de Socrates Wisselbeker 2012,
stelt dat telkens wanneer een nieuwe techniek wordt ingevoerd, je een ander mens
wordt in een nieuwe wereld. Een uitgangspunt dat genoeg stof tot nadenken en gesprek
biedt. En vraagt om aanvulling (denk aan Braidotti, De Mul, Ellul, Achterhuis en
anderen).

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 20 (2014).