De derde bij Blaman en Levinas

Een van de mooiste verhalen uit de Nederlandse literatuur is ongetwijfeld De zwemmer (1957) van Anna Blaman. Naar dit verhaal maakte regisseur Yve du Bois een scenario voor een korte, nog geen tien minuten durende film (2023). Met als spelers Yo de Bo als de cynische Anna, een sterke Andrea van Pol als haar geliefde, ingoede Alie Bosch, Patricia Werner Leanse in de zwijgende rol van zwemster in dit geval. En haar hond Rouge, die een niet onbelangrijke, kleine rol heeft. Het verhaal speelt aan de Côte d’Azur.

Alie voegt zich naar de wensen van Anna, die haar aanraadt te vergeten dat er nog andere mensen op de wereld zijn dan zij. Alleen ziet Alie nog iemand op het strand, die de kleren uitdoet en in de woelige zee gaat zwemmen; de zee was nog rustig, toen ze er in de auto naartoe reden. Ze moet maar niet naar de vrouw kijken, meent Anna. ‘Er is niets meer dat me kan raken’, zegt ze. Maar Alie houdt haar ogen op de zee gericht. Ze is, zegt haar vriendin, ‘altijd weer het slachtoffer van haar fantasie. Je ziet overal drama achter.’ Nee, zegt Alie – ze heeft aandacht. In de Engelse ondertiteling met hoofdletters geschreven: ATTENTION. Anna lacht schamper. ‘Aandacht om elkaar het leven mogelijk te maken bij wijze van menselijk fatsoen’, aldus Alie. Dan lopen beiden richting zee en zien de kleren van de zwemster op een hoopje op het strand liggen …

Het is een prachtverhaal over twee vrouwen en een derde, in het origineel een man. Het doet me denken aan de filosofie van Emmanuel Levinas, wiens werk Blaman op zich wel gekend zou kunnen hebben. Maar niet zijn latere denken over ‘de derde’, zoals in Anders dan zijn of het wezen voorbij (Uitgeverij Ambo, 1974). Met dit begrip verwijst hij naar een breder samenleven dan alleen het ik en de ander. Ik-en-de-ander versus de derde. Geen symmetrie zoals tussen Anna en Alie, maar asymmetrische verantwoordelijkheid, aandacht zou Blaman zeggen. Voor de derde die ook betekenisvol is voor de relatie ik-ander, zoals de zwemmer voor Alie en Anna. Zonder die derde is het verhaal niet af en zou het zijn blijven steken in het samenzijn en gedachtewisseling van de twee vrouwen.

Bij Levinas staat de derde symbool voor de samenleving als geheel, voor de staat, voor instituties, wetten, rechten en plichten, normen en waarden. Of je dat er bij Blaman ook in mag lezen is de vraag, maar haar verhaal legt in ieder geval met terugwerkende kracht de filosofie van Levinas uit, die met de introductie van de derde aan waarde won. Net als Blamans verhaal.

 

Link naar de film: https://vimeo.com/832228104

Hanna Kulenty en Spinoza

Onlangs gaf Anne Woodward voor de Amsterdamse Spinoza Kring een cursus over Spinoza en Kunst. Dit bracht mij weer te binnen, dat ik in 2013 voor de Volksuniversiteit Amsterdam samen met Robert Snel een cursus gaf over Spinoza en Muziek. Hij over Spinoza, ik over muziek. Op deze blog publiceer ik daar nu de teksten van. Als eerste was die over Joep Franssens te lezen. Nu volgt Hanna Kulenty (foto ontleend aan de website van haar Poolse uitgever, PWM).

Inleiding
In een foldertje van de Donderdagavondserie, Muziek die nu geschiedenis maakt, van het Muziekgebouw aan ’t IJ werd een concert aangekondigd onder de titel Oost en West; op 6 maart 2014, door het ASKO|Schönberg en Slagwerk Den Haag. Tijdens dit concert ging een Altvioolconcert van Hanna Kulenty in première. Er valt te lezen dat ‘de Poolse componiste Hanna Kulenty nu al twintig jaar in Nederland woont. Maar haar muziek heeft echter nog steeds een sterk Oost-Europese inslag’.

De vraag is dan: wat wordt onder ‘een sterk Oost-Europese inslag’ verstaan? Is haar muziek, zoals een musicologe in een essay op de website van Kulenty schrijft (http://www.hannakulenty.com) verwant aan die van haar landgenoot, de Poolse componist Penderecki, – maar ook met de Griek Xenakis en – overigens net als bij Franssens – de Hongaar Ligeti? Maar dan niet de Ligeti van Franssens, wiens muziek je, om een recensie van een CD door Frederike Berntsen in Trouw (20 september 2013) te citeren ‘je besluipt, muziek die prikt, een trage swing’ maar de Ligeti die wild om zich heen slaat. In die zin is ook Kulenty, net als Galina Oestvolskaja, een ‘vrouw met een hamer’. Of komt het door haar gevoel voor zowel ‘drama, expressieve intensiteit, dik en snel heen-en-weer schietend klankweefsel, als een harde en ongenadige sonoriteit’? Zo’n opmerking ontkent Kulenty’s onmiskenbaar eigen klankwereld, die wordt gekenmerkt door een ritmische drive die meteen al aan het begin van haar Tweede Symfonie onmiskenbaar is. Het woord dat bij de musicologe naar boven komt, is ‘subliem’ in de filosofische betekenis van het woord: groots, indrukwekkend, majestueus.

Waar ik zelf meteen aan moet denken, is wat Jan Knol in zijn Spinoza’s intuïtie schrijft. Namelijk dat er ‘onder de spinozisten (…) de meer rationalistische richting aan de ene kant [bestaat] en de meer mystieke richting aan de andere kant’ (p. 113); de term ‘subliem’ slaat natuurlijk op dit laatste. Knol voegde hier gelukkig even verderop aan toe dat ‘de rede (…) in mystiek en intuïtie volop intact [wordt] gelaten’ (p. 118). Zowel bij Spinoza als Kulenty. Haar muziek wordt omschreven als ‘de klinkende geometrie van het hart’. Het zou evengoed een omschrijving van Spinoza’s denken kunnen zijn …

Biografie
Kulenty werd in 1961 in Bialystok geboren. Ze studeerde piano en later ook compositie in Warschau. In 1986 kwam ze naar Nederland om verder te studeren bij Louis Andriessen (zie foto). Toen had ze al een paar prachtige orkestwerken op haar naam staan, zoals haar afstudeerwerk Ad unum dat via YouTube te beluisteren valt. Zij won hier ook een prijs mee. Orkest is het medium dat Kulenty’s voorkeur heeft. Andriessen heeft hier minder mee; zijn eerste orkestwerk, Mysteriën op teksten van Thomas à Kempis is op 3 november 2013 in première gegaan bij het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. Andriessen heeft over Kulenty gezegd: ‘Zij is geniaal. Ik kon haar niets meer leren’. En Kulenty zei over Andriessen: ‘Echt les was het niet. Ik schrijf mijn muziek en hij de zijne’.

In 1984 en 1988 nam Kulenty deel aan de beroemde Internationale zomercursussen voor hedendaagse muziek in Darmstadt. Vanaf 1989 werkt ze als zelfstandig componist en ontvangt tal van opdrachten en beurzen. Ze woont sinds 1992 afwisselend in Polen (Warschau) en Nederland (Arnhem). Zowel in 2008 als in 2009 werden haar composities gekozen bij de beste tien composities van Nederland tijdens het Toonzettersevenement in Amsterdam.

Tweede symfonie
Haar tweede symfonie werd ook in opdracht geschreven, van de Duitse radio. Het werd uitgevoerd door het koor van de NDR Hamburg en het Radio Symfonieorkest van Berlijn o.l.v. Peter Hirsch. Let wel: het werk dateert uit 1987, toen ze net in Nederland was en een vervolgcursus compositie bij Louis Andriessen volgde.

Ik zou het willen zien als een brug tussen Polen en Nederland, en ik denk daarbij aan de drie Grosse Geister, een beeldengroep van drie aluminium filosofen die de Oost-Duitse beeldhouwer Thomas Schütte maakte en die te zien zijn in De Pont in Tilburg, maar dan zonder de ironie van Schütte. Voor Kulenty ís en blíjft Spinoza een grote geest en een anker in haar denken, voor de Oost-Duitser Schütte niet langer.

De affiniteit van Kulenty met Spinoza kun je denk ik vinden in het eerder genoemde begrip intuïtie. In een interview heeft ze eens gezegd dat ze een intuïtief componist is, in die zin dat ze een werk in één keer hoort, alsof de chronologische tijd niet meer bestaat. Ze hoopt dat de luisteraar ook een totaalindruk overhoudt, zich meer toelegt op het ondergaan van de verschillende lagen, luisterend gaat van tekstuur naar tekstuur en zich minder gelegen laat liggen aan het volgen van een toonhoogteverloop, zo dit al mogelijk is.

Je kunt dit vergelijken met een opmerking die de Israëlische kunstenaar Zvi Lachman eens maakte. Wanneer je bij het maken van beeldende kunst beide ogen openhoudt, ontstaat er volgens hem een totaalblik. Wanneer je één oog dichtdoet, als kijk je door de lens van een camera, dan komen er details en nuances naar voren. Kulenty is een componist die beide ogen openhoudt, en naar buiten kijkt. En niet zoals een andere beeldhouwer, Henk Visch, met gesloten ogen zijn ideeën oproept, als herinneringen aan (letterlijk) beelden die hij eerder zag. Bij Kulenty zal je nooit citaten, fragmenten horen die je bekend in de oren zullen klinken.

Leo Vroman
De tekst die Kulenty getoonzet heeft, zijn de eerste vijftien stellingen uit de Ethica, over Gods essentie. Ik kies ervoor een gedicht te citeren van Leo Vroman, Dierbare ondeelbaarheid dat Herman De Dijn, mijns inziens één van de grote Spinozakenners uit onze tijd (al werd hij tijdens bovengenoemde Spinozacursus door een van de deelnemers onheus de grond ingeboord), regelmatig voorleest vanwege het al dan niet vermeende spinozistische karakter ervan (uit: Gedichten, uitg. Querido, 1989):

Als ik de grens aanraak van mijn vermogen
worden mijn zolen even grondig plat
kriebelt er iets boven mijn ellebogen
en begrijp ik: nu begrijp ik wat.

            Dan krijg ik wel eens tranen in mijn ogen
niet van het begrepene maar doordat
ik merk hoe kinderachtig opgetogen
ik weer ben met wat ik nooit bezat.

            Lieve natuur door de natuur bedrogen
omhels ik de natuur en blijf ik pogen
in haar te baden die ik al aanbad.

Kleine en grote mechanieken (III)

In deze derde en laatste blog over Een Duitse fantasie van Philip Claudel, oorspronkelijk bedoeld als lezing voor de Volksuniversiteit Amsterdam, ga ik tenslotte in op het thema ‘het kwaad’, de vraag of genoemd boek een verhalenbundel is of een roman, op de receptie, de ontvangst ervan in recensies en op blogs, en de verwantschap met Bernard Schlink.

‘Het kwaad’
Als auteur heeft Claudel geen oordeel over ‘het kwaad’. Daarmee staat hij in de traditie van wat historici de zogeheten historiserende benadering noemen. Dat wil zeggen, dat morele dimensies bij de auteur naar de achtergrond verdwijnen. De reden hiervoor is, dat morele oordelen inzicht in en verklaring van gebeurtenissen als de Tweede Wereldoorlog in de weg staan.[i]
Dat wil niet zeggen, dat je als lezer geen morele reflectie over de verhalen kunt hebben. Ik moet daarbij denken aan een recent boek van de Duitse filosoof Markus Gabriel: Morele vooruitgang in duistere tijden. Hij vervangt het grijs waar Claudel het vaak over heeft, al dan niet terecht door ‘het neutrale’, hoewel je daar ook kanttekeningen bij kunt plaatsen. Bij Gabriel kom je dan niet uit op het goede aan de ene kant en het kwade aan de andere kant, zoals prof. Lou de Jong in zijn beschrijving van de Tweede Wereldoorlog, maar op: het goede – het neutrale – en het kwade. De twee uitersten kennen we wel: verzetshelden en andere mensen die de mensheid vooruit hielpen en helpen aan de ene kant, en het kwaad, met name het radicale kwaad van bijvoorbeeld oorlogen aan de andere kant. Het gaat dan over het tussengebied, dat grijze of neutrale midden waarop reflectie aan de hand van een boek als dit ons zicht kan geven en de erkenning dat het in ieder van ons zit, in onze dagelijks denken en doen.

Verhalen of een roman?
Het korte verhaal ‘Roman’ in de bundel Kleine mechanieken begint met de zinsnede: ‘Met mijn rug tegen een muur die nog warm is, schrijf ik kleine romans, heel kort, zo scherp als een dolk’. Het verhaal speelt, zoals de meeste verhalen in die bundel, tijdens de middeleeuwen, wat bij de lezer meteen associaties oproept met een titel als de Roman de la Rose.
In Een Duitse fantasie zegt Wilfried F. Schoeller (in het verhaal ‘Gnadentod’) over zijn boek over Franz Marc: ‘Ik vind het een biografie, anders had ik het wel een roman genoemd’. En hoe noemt Claudel zijn boek? Een fantasie! Is Claudel, de traditioneel schrijvende auteur een experimenteel pad ingeslagen, of staat hij op een of andere manier toch in de traditie van de Franse literatuur? Van beide wat, lijkt het. Denk aan de ene kant aan titels als de Roman de la Rose, wat ook geen roman is maar een gedicht. En aan de andere kant aan de titel van het boek: fantasie.
De auteur gaat op dat laatste zelf in in zijn ‘Aan de lezer’ aan het slot van het boek: ‘Het woord “fantasie” uit de titel is volstrekt niet ironisch bedoeld. Het moet worden begrepen in de muzikale en poëtische betekenis, die zoals bekend duidt op een werk waarin de subjectiviteit van de auteur de overhand heeft en zich onttrekt aan de strikte regels’ van vorm. Waarmee Claudel zich bekent tot de romantiek, waarin de fantasie hoogtij vierde. Wordt een oorlog niet altijd begeleid door muziek? Van oudsher tot de pianospelende Aehem Ahmad op de puinhopen van Syrië  toe. Ook dit resoneert mee in het nieuwe, sterke boek van Philippe Claudel.

Receptie
Ik wil nu kort enkele saillante opmerkingen uit recensies die na het verschijnen van de Nederlandse vertaling door Manik Sarkar van Een Duitse fantasie in de pers of op internet verschenen.

Nico Voskamp ging op zijn blog (Nico’s recensies) ook onder meer in op de titel van het boek: ‘Denk even na over die woorden: Duitse fantasie. Hoe verdragen die twee woorden elkaar, waarom vechten ze niet tot de laatste snik om één van de twee onder het tapijt te vegen? Duits en grondigheid, dát combineert goed, al jaren. Maar fantasie? Zo’n frivool, ondeugend, niet-solide woord?’ Het antwoord kan worden gevonden in het motto dat het boek opent:

Voorbij de Rijn
Hangen drama en melancholie
Krijgen de gewone zaken van het leven
Een schijnsel van schemering.
[En dan komt het, vet EvS:]
Wat de reiziger, naargelang zijn humeur
Ofwel charmeert
Ofwel beangstigt.

Op de blog forum.fok.nl verscheen een anonieme recensie die onder het kopje ‘Mijn mening’ het volgende meldt: ‘Dit boek bestaat uit vijf losse verhalen, die allemaal op de één of andere manier toch met elkaar verbonden blijken te zijn. Allemaal vertellen ze over delen van levens in een unieke eeuw en locatie, waarvan we langzaam maar zeker ontdekken dat ze ofwel in de verte, ofwel diepgaand, ofwel aan de oppervlakte met elkaar te maken hebben, hetzij door toeval, hetzij door het noodlot.’ De auteur houdt het erop dat het om verhalen gaat ‘die zich makkelijk laten lezen.’

De enige recensent die wijst op de overeenkomst qua vorm tussen Een Duitse fantasie en de eerdere verhalenbundel Onmenselijk, is Dirk Leyman in De Morgen. Hij schrijft: ‘Je kunt veel zeggen over de Franse successchrijver en filmmaker Philippe Claudel, maar niet dat hij het zichzelf makkelijk maakt. Na elk boek lijkt hij zich flink te herbronnen en durft hij soms resoluut voor een meer experimentele aanpak te opteren. Zo schokte hij onlangs de goegemeente met het rauwe, ongemakkelijke en gitzwarte Inhumaines [in het Nederlands vertaald als Onmenselijk], een “roman in verhalen” waarin hij ongelijkheid én hedendaagse wantoestanden op de slof nam.’

Rianne Nieuwdorp schrijft in de Boekenkrant (augustus 2021) dat Claudel zich in Een Duitse fantasie liet ‘inspireren door de onsamenhangendheid van de geschiedenis en de rol die mensen daarin spelen – of vooral: denken te spelen.’ Met dat laatste raakt zij aan wat Jako van Gorsel op Visdief.nl meent, namelijk dat Claudel ‘rakelings langs het randje’ van het determinisme gaat: de plaats die de mens is toegedacht, is voorbestemd.

Gelijkenissen
Ik wil aan het eind wijzen op twee overeenkomsten. Een die de auteur zelf heeft aangegeven in een interview met Rik Van Puymbroeck in De Tijd en een die ik zelf op het spoor kwam en misschien dienstig kan zijn voor mensen die zich – zoals bij mijn vorige lezing over Claudel voor de Volksuniversiteit – afvragen: op het werk van welke andere schrijver lijkt dat van Claudel nu?

Eerst het interview dat Van Puymbroeck in juli 2021 met Claudel had. Hij vertelt daarin dat hij werd beïnvloed door de biografie Orlando (1928) van Virginia Woolf, waarin een biograaf het levensverhaal van Woolfs minnares Vita vertelt als dat van de jonge dichter Orlando, die tijdens zijn drie eeuwen lang durende leven verandert van een man in een vrouw. Je kunt Orlando vergelijken met Viktor. Overigens komt in Claudels boek ook een Viktoria voor, namelijk een kunsthistorica in het verhaal over Franz Marc, die Claudel niet in 1916 maar in 1940 laat overlijden. Dit is echter een bestaand figuur, Victoria Charles en dus kan dit meer toeval dan wijsheid zijn.

En dan: aan welke andere schrijver is het werk van Claudel verwant? Ik denk dat dit de Duitse schrijver Bernhard Schlink is, bij ons vooral bekend door zijn De voorlezer, dat ook werd verfilmd als The reader. Recent verscheen van hem een in het Nederlands vertaalde verhalenbundel: Afscheidskleuren. Kleuren die in de herinnering blijven. Ook bij Schlink gaat het, net als bij Claudel niet alleen over het geheugen en herinneringen, maar ook over morele dilemma’s als schuld en boete, waarheid en bedrog, leugens en verraad. Een andere overeenkomst is dat in één van de verhalen de hoofdpersoon telkens als zoon of jongen wordt aangeduid, en net als bij sommige personages bij Claudel – en, zoals we zagen Strindberg – geen naam heeft. Een verschil is dan weer, dat de ook als detectiveschrijver opererende Schlink ons geen mooie, poëtische beschrijvingen voorschotelt en zijn stijl vergeleken met Claudel kaler is.

Concluderend kun je denk ik stellen, dat Claudel niet alleen een boodschap deelt, maar dat vooral vol verbeelding en in een literaire taal doet. Hij heeft met dit boek een goede balans daartussen gevonden.

 

[i] Conny Kristel, Geschiedschrijving in opdracht. Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong over de jodenvervolging, Meulenhoff, Amsterdam 1998, blz. 24.

 

Kleine en grote mechanieken (I)

Op 26 oktober jl. zou ik voor de Volksuniversiteit Amsterdam een online lezing houden en een gesprek leiden over het boek Een Duitse fantasie van Philippe Claudel. Doordat er weinig deelnemers waren, werd in overleg besloten deze avond niet door te laten gaan.
Als pleister op de wonde, publiceer ik de lezing nu op deze blog. In drie delen:

1. De korte inleiding (hieronder)
2. De verhalen/hoofdstukken zelf nader bekeken (31 oktober), de langste blog en
3. Het thema ‘kwaad’, de vraag of het om verhalen of een roman gaat, de receptie en een vergelijking met andere schrijvers (3 november).

Titel
Eerst de titel van het boek, waarin het woord ‘fantasie’ opvalt. Een woord dat primair staat voor ‘verbeeldingskracht’, voor iets dat niet altijd op waarheid hoeft te berusten. Ook in de psychoanalyse kennen we dit woord voor iemand die door middel van fantaseren probeert te ontsnappen aan een moeilijke situatie. En ook binnen de filosofie is het bekend, en die insteek kan verhelderend zijn in verband met ons boek.
Binnen de oude Griekse en Latijnse filosofie, van Plato, Aristoteles en een Stoïcijn als Epictetus, is ‘fantasie’ gebaseerd op een zintuiglijke ervaring. Volgens Plato is het een vermenging van oordeel en mening, volgens Aristoteles iets tussen waarnemen en denken in en heeft het te maken met dromen en hallucinaties. Bij de Stoïcijnen is het een term die verwijst naar informatie die door middel van de zintuigen binnenkomt en leidt tot gedachten, tot indrukken. De perceptie is waar, maar de meningen (doxa) die eraan worden gehecht hoeven dat niet te zijn.

De huidige Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren, heeft het in dit verband over een machientje, een mechaniek (onthoud dit woord; het komt later bij het verhaal ‘Ein Mann’ terug) achter je ogen die wat zien als je bijvoorbeeld de gordijnen opendoet. De mens ziet de kwaliteit van het weer: mooi, zonnig weer of somber, druilerig weer. Met je zintuigen neem je dit waar (je ziet, hoort, voelt, ruikt – allemaal belangrijk in het werk van Claudel), maar dat mechaniekje laadt de betekenis, de kwaliteit van het weer of de natuur. Bij Claudel is dat vaak symbolisch geladen.

De bedoeling is dat dingen als een betekenisvol geheel worden ervaren. Daar morrelt Claudel met zijn titel aan, want wat is een Duítse fantasie? Jerker Spits schreef in het Nederlands Dagblad dat ‘het woord “Duitse” in de titel (…) vooral een synoniem lijkt van schuld.’ Een andere recensent, Henk Pröpper, denkt in de Volkskrant nog weer anders over de titel: ‘Het boek is uiteindelijk een Fantasie, een soort vrije, muzikale oefening, waarbij de schrijver zich niet aan de regels van de harmonie houdt’ [lees: vorm]. Ik kom hier in de laatste blog op terug, maar ik sla eerst het boek open en kom dan uit bij de

Motto’s
Elk boek van Claudel begint in feite met één of meer veelzeggende motto’s. In dit geval twee. Om te beginnen van de Franse schrijver Pierre Mac Orlan:

Voorbij de Rijn
Hangen drama en melancholie
Krijgen de gewone zaken van het leven
Een schijnsel van schemering.
Wat de reiziger, naargelang zijn humeur
Ofwel charmeert
Ofwel beangstigt.

Het tweede motto is al even belangrijk voor het begrijpen van dit boek en is van de in 1989 overleden Oostenrijkse toneelschrijver Thomas Bernhard:

Duitslands adem ruikt naar zwavel.

Het is de tegenhanger van het eerste motto, omdat geuren – zoals we zullen zien – bij Claudel staan voor zowel een vorm van kennis als voor herinnering, waarbij aangetekend dat herinneren een creatieve daad is en geen exacte geschiedenis oplevert. Herinneringen die Duitsland met zich meedraagt en die heus niet bij de landsgrenzen ophouden. Zoals de uitstoot van de fabriek pal bij Claudels huis in Dombasle-sur-Meurthe omgekeerd tot in Saarbrücken te zien is. Een chemieconcern dat ook in één van de verhalen/hoofdstukken in dit boek (‘Die Kleine’) een rol speelt, zoals overigens in veel van Claudels boeken een fabriek voor komt.

Ik zal in de volgende blog eerst de verhalen langslopen en wat kenmerkende elementen eruit belichten. Vooraf een opmerking: dit boek bestaat uit vijf verhalen of hoofdstukken. Claudel schreef ze afzonderlijk. Twee ervan zouden deel uit gaan maken van een nieuwe roman, die hij Sommeils (Slaapt) had genoemd. Zijn vrouw las ze en keurde ze af, maar Claudel bleef met de thematiek (ex-Joegoslavië) rondlopen. Uiteindelijk heeft hij ze omgewerkt en zijn ze in dit boek terecht gekomen. Uit het Nawoord is niet helemaal duidelijk welke (‘Ein Mann’, ‘Irma Grese’, ‘Die Kleine’?), maar dat doet er verder ook niet zoveel toe.

HOVO-cursus over Alain Badiou

HOVO Amsterdam komt in de zomer met een aantal interes–sante cursussen via ZOOM. Zo zal Ype de Boer op 22, 24, 29 juni en 1 juli a.s. vier colleges geven over de Franse filosoof Alain Badiou (1937, zie foto) onder de titel: Hedendaagse filosofie over liefde en geluk.

In mijn MA-scriptie, over het kwaad in de filosofie van Susan Neiman (1955) en bij de schrijver Philippe Claudel (Het kwaad denken), heb ik het begrip Ereigniës (drama, incident) in Claudels Het verslag van Brodeck verbonden met drie kernwoorden in het denken van deze Franse filosoof  en ethicus, schrijver, wiskundige, politiek activist én fluitist: evenement, waarheid en trouw. Deze kernwoorden vormen bij hem de strengen van een koord die de verschillende domeinen die hij onderscheidt (politiek, kunst, wetenschap en liefde) bij elkaar houden.

Evenement en waarheid
Het begrip evenement betekent bij Badiou: een belangrijke gebeurtenis die inbreekt in tijd en ruimte, zonder dat degene die het overkomt er controle over heeft. Een gebeuren met andere woorden dat in het leven ingrijpt en er een spoor door trekt.

Waarheid wordt bij Badiou aan het licht gebracht door één van de vier genoemde domeinen. Zij hebben tot taak de innerlijke samenhang ertussen te duiden. Waarheid voltrekt zich zowel bij Badiou als Claudel ná de Ereigniës, na het evenement. Misschien kun je dan ook beter spreken van waarmáken. Waarheid, of waarmaken, komt tot uiting in de manier waarop degene die het evenement overkwam er trouw aan blijft, dat wil zeggen zich opnieuw verhoudt tot de wereld, in de weg die hij vervolgens gaat.

De drie kernwoorden worden als gezegd bijeengehouden door verschillende domeinen die Badiou onderscheidt: politiek, kunst, wetenschap en liefde. Met name op kunst en liefde ga ik hier kort in.

Kunst
In zijn boek De twintigste eeuw gaat Badiou op een gegeven moment in op het doek Wit vierkant op witte achtergrond van de schilder Malevitsj (1878-1935): ‘het verschil tussen achtergrond en vorm en vooral het ontbrekende verschil van wit tot wit, het verschil van Hetzelfde, dat we het vervagende verschil kunnen noemen’. [1] Het wit op wit staat voor Badiou voor het minimale verschil dat een antwoord kan zijn op het gevaarlijke ideaal van een gedeelde identiteit die mensen uitsluit, zoals de vreemdelingen in de romans van Claudel.

Volgens Badiou leidt de aandacht voor verschillen, voor anders-zijn er alleen maar toe, dat we de waarheidsvraag en het universalisme van de waarheid uit het oog dreigen te verliezen. Een gebeurtenis, een Ereigniës, gaat het hele dorp in dezelfde mate aan en de waarheid beperkt zich niet tot een bepaalde, particuliere groep. In die zin wil Badiou aan het woord ‘jood’ geen particuliere betekenis hechten in de zin van uitverkiezing. Een uitzonderingsstatus is volgens hem hetzelfde als wat de nazi’s, in omgekeerde zin, deden.

Liefde
Tenslotte nog enkele woorden over het laatste kernwoord, ‘liefde’. De dynamiek hiervan beschouwt Badiou ook als een evenement, als een waarheidsprocedure om de titel van een essay van Dominiek Hoens aan te halen. Een proces van waarmaken. Badiou wijst de opvatting dat liefde eenwording is, af. Hij doet dat op grond van het feit dat wanneer je van eenwording spreekt, meervoudigheid wordt onderdrukt. Hij laat de ander, l’autre in de zin van Levinas met een kleine letter, zichzelf zijn, – en richt zich niet op de liefde als mystieke eenwording met l’Autre, de Ander met een hoofdletter, God.

Volgens Dominiek Hoens zou er nog een vijfde kernwoord door Badiou’s hoofd hebben gespeeld: theologie.[2] Ik denk echter dat dit eerder een brug is in de zin van Claudel, die verschillende oevers (politiek, kunst, wetenschap, liefde) met elkaar verbindt. Badiou betreedt die brug onder meer in zijn boek over de apostel Paulus (uitgave Ten Have, 2008, bezorgd door Dominiek Hoens).

Of De Boer daarop in zal gaan, weet ik niet. In ieder geval zullen tijdens de HOVO-cursus twee kernwoorden bij Badiou centraal staan: liefde en geluk. Ik zie ernaar uit.

[1] Alain Badiou, De twintigste eeuw. Kampen, Ten Have, 2006, p. 78.

[2] Dominiek Hoens, ‘Immanentie van het twee. Over liefde als waarheidsprocedure’. In: Het uur van de Waarheid. Alain Badiou – revolutionair denker. Red. Richard de Brabander. Kampen, Ten Have, 2006, p. 67-81.