‘Er gaan hele horizonten open’

Als ‘huiswerk’ voor de laatste Zoombijeenkomst met prof. dr. Anton Wessels in het kader van zijn cursus Koran lezen met Tenach en Evangelie (15 mei 2021) werd ons ‘aangeraden (…) de hoofdstukken Exodus 14 en 15 volledig na elkaar te lezen’. Als motto boven de handout citeerde Wessels vers 20-21:

En Mirjam, de profetes, een zuster van Aäron, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en spelend op de tamboerijn. Mirjam zong het refrein: Zing voor de HEER, want Hij is de hoogste; paard en berijder dreef Hij in zee.

1.
Ter inleiding las ik Exodus 14 en 15 en de uitleg ervan die dr. N.A. van Uchelen ervan gaf in de bekende reeks ‘Verklaring van een Bijbelgedeelte’ (Uitgeversmaatschappij Kok, z.j.). Net als Wessels stelde Van Uchelen dat je het geheel moet lezen ‘als een verhaal uit één stuk’ (p. 49). Het vers waarmee hoofdstuk 15 opent, sluit bijvoorbeeld prachtig aan op het laatste vers van hoofdstuk 14: het volk ‘geloofde’ in de Heer; een woord dat Van Uchelen tussen aanhalingstekens zet, en waar Wessels ook op inging. Hier staat volgens hem niet ‘geloven’ maar ‘vertrouwen’ hebben in de HEER (JHWH). En ik hoor prof. Bert ter Schegget in – als ik het goed heb onthouden – de enige preek die ik hem ooit heb horen geven, en waarin dit woord in de Griekse vertaling haast een refrein in zijn preek was: dáár draait het allemaal om: pistis. Wessels benadrukte, dat het ook in de Romeinenbrief om dit woord gaat: vertrouwen en niet geloof in Jezus. ‘Niet in abstracto, maar concreet. Vertrouwen in recht en gerechtigheid’.

Hoofdstuk 15 (de lofzang van Mirjam) begint met een refrein:

‘Ik wil de Heer zingen,
want Hij is hoog verheven:
het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee’.

Om te besluiten met:

‘De Heer regeert voor altijd en eeuwig’.

Messiaans, aldus Wessels. Het verwijst daarbij naar de geboorte van de Messias. Een auteur als Amos N. Wilder beschouwt dit in de essays die zijn gebundeld onder de titel Jesus’ Parables and the War of Myths (1982) als een kerstverhaal. Wessels verwees eveneens naar de verwantschap met Vergilius’ vierde Ekloga: ‘Nu breekt de eindtijd aan’. Het is het lied van een nieuwgeboren Israël.
Hoofdstuk 14 is – samenvattend – proza, aldus zowel Wessels als Van Uchelen, hoofdstuk 15 is poëzie. De taal en de stijl is haast archaïsch.

2.
’s Middags werd in het kader van het NTR ZaterdagMatinee het oratorium Israel in Egypt (1739) van Georg Friedrich Händel uitgevoerd door het Balthasar-Neumann-Chor en Balthasar-Neumann-Ensemble met solisten uit de gelederen van het koor en onder leiding van Thomas Hengelbrock. Zonder publiek, vanuit het Concertgebouw in Amsterdam rechtstreeks te volgen op NPO Radio4.
Het kon niet anders, dan dat ik dit, haast aansluitend aan de morgen met Anton Wessels, beluisterde met diens (en Van Uchelens) uitleg van Exodus in het achterhoofd.

Laat ik om te beginnen constateren, dat Händel een groot theoloog was. Dit wordt altijd primair van Joh. Seb. Bach gezegd, maar vergeet Händel in dat verband niet! Er is geen librettist bezig geweest, maar Händel heeft zelf zijn teksten gekozen en ‘uitgelegd’. In het eerste deel van Israel in Egypt putte hij uit de Psalmen en het gedeelte over de plagen in Exodus, het tweede deel bestaat uit de Lofzang van Mirjam (Exodus 15). En – het viel nu des te duidelijker op – het eerste deel is verhalend, het tweede poëtisch!

In het eerste deel overheersen fugatische koren (hoe archaïsch!) en klankschilderingen; bijvoorbeeld van de muggen (Psalm 105) in ‘kriebelende’ strijkersfiguren en van het onweer door de pauken (idem en Exodus 9). Het eerste deel eindigt met een prachtig uitgesponnen, rust ademend koor waarin werd bezongen dat

Toen het tot hen doordrong hoe krachtig de Heer tegen Egypte was opgetreden, ze ontzag kregen voor de Heer en hun vertrouwen stelden in zijn dienaar Mozes.

Ook hier valt het woord ‘vertrouwen’ weer op, waar in de Engelse tekst (King James vertaling?) ‘believed’ (geloofden) staat.

Dirigent Thomas Hengelbrock wist een mooie eenheid tussen het eerste- en tweede deel te bereiken, door soms enkele instrumentele passages uit te lichten. Bijvoorbeeld die van de fagot. In het eerste deel kleurt die de donkerte waar in Exodus 10:21 sprake van is extra in, in deel twee ‘Zijn Naam is Heer, hij is een krijgsheld’; God als krijgsheld, – daar moeten de mensen niet aan beginnen en zich niet aan wagen. Zou dat de betekenis van het gewraakte geweld in het Oude Testament zijn (alsof het in het Nieuwe Testament niet voor komt!)?

Tegen het slot van Händels oratorium komt ook de hiervoor geciteerde slotpassage uit Exodus (15:18) terug. Drie maal; let op, lijkt theoloog Händel te willen zeggen: het is een kernpassage! Tot als inlas in het hiervoor geciteerde refrein (‘Ik wil de Heer zingen’) aan toe.

Het was concluderend een prachtige zaterdag, waarop alles wonderwel op elkaar aansloot. Niet alleen Exodus 15 op 14, maar werkelijk alles. Tot een ronduit fenomenale uitvoering van Händels Israel in Egypt aan toe.

De draad van Ariadne – De Parijzenaar van Isabella Hammad

Afgelopen tijd las ik, net als de andere volgers van de NRC Twitterleesclub van Bas Heijne, de debuutroman De Parijzenaar, of, Al-Barisi van Isabella Hammad in een vertaling van Gerda Baardman en Jan de Nijs (uitg. Ambo|Anthos).

Omdat ik het niet chic vind, om daar een recensie over te schrijven – niet voor Literair Nederland en niet op mijn blog –, had ik eerst het idee om een paar draadjes uit deze roman los te trekken en beschrijven, maar die draad wordt eigenlijk al in de titel gegeven en is niet origineel. Daarom kies ik ervoor, om achter elkaar enkele citaten weer te geven die me om verschillende redenen hebben geraakt; de lezer kan er dan zelf, als Ariadne, een draad uit trekken en wordt misschien aangespoord om het boek óók te gaan lezen.

Deel een
‘De voorspellingen van Tèta behoedden niemand ergens voor, want ze wist op het moment zelf nooit wat ze betekenden en werd louter geplaagd door de gave van de terugblik’ (p. 27).

‘Ik luisterde heel aandachtig naar hun argumenten en naar hun discussies na college. Ze leunden op een bepaalde filosoof en regen de zinnen aan elkaar, en ik begreep dat het alleen maar taal was en niets met het leven te maken had. Van het leven wisten ze niets’ (p. 109).

‘Volgens mij zijn wij ervan overtuigd dat het leven zin heeft en worden we voortgedreven door de wil om erachter te komen wat die zin is. Hetzelfde geldt voor zaken uit het verleden als ze belangrijk voor ons zijn’ (p. 113).

‘De zomer stond in volle bloei’ (p. 139).

Deel twee
‘Elk kledingstuk werd aangepast aan de wensen van de klant en die veranderingen werden dan bij de volgende bestelling vaak ook weer toegepast. In Midhats ogen zagen die stilistische compromissen eruit als fouten’ (p. 259).

‘Antoine kende de klokkentoren goed. Hij stond bij de Jaffapoort, een overblijfsel uit de tijd van de oude sultan (…). Naar verluidt was hij gebouwd toen men de westerse tijdrekening overnam, ten teken van de moderniteit van de sultan’ (p. 331).

‘In de trein wisselde Tèta het gebruikelijke ritueel van afstandelijk gebed af met een heel nabij soort agitatie die te zien was aan haar handen, die ze met gestrekte vingers heen en weer bewoog alsof ze op de tamboerijn speelde’ (p. 361).

Deel drie
‘Hij herinnerde zich zijn jonge jaren als student, geheel in beslag genomen door het drama van zijn “ballingschap” in Parijs (…), bezeten van het idee dat het belangrijk was om te discussiëren met het doel verder te komen (…). En nu, door de arak nauwelijks tot spreken in staat, glimlachte hij mompelend naar zijn neef en landgenoten. Dat was zijn leven niet’ (p. 419).

‘De fellahien [boeren] hebben een voorliefde voor plaatselijke heiligen, `awliyè en leiders die niet halal zijn. Maar zo rekkelijk en veranderlijk zijn de wetten nu juist aan de randen van de islamitische wereld’ (p. 454).

‘Die premisse had eruit bestaan dat Nablus, afgeschermd van de wereld door Ebal en de Gerizim, bepaalde eigenschappen van barnsteen bezat: aanvankelijk vloeibaar, maar uitgehard tot een conserveermiddel waarin voor het nieuwsgierige oog een gestolde kern viel waar te nemen’ (p. 471).

‘Hij was twee mensen: de ene hier, de andere daar, die andere, jong, slank, argeloos, niet toegerust voor de strijd’ (p. 491).

‘Hij zou zich gemakkelijk van “de Parijzenaar” kunnen distantiëren, want dat was hij zelf niet, het was een personage dat hij graag speelde’ (p. 529).

‘”God”, zei hij en hij hief de hand ten afscheid. Hij maakte de zin niet af’ (p. 574).

Zo achter elkaar, zie ik niet alleen dat Isabella Hammad een prachtige boog, een schitterende opbouw in haar eersteling aanbracht, maar óók dat het onderliggende thema van de roman (een historische roman over het Midden-Oosten) een Oecumenisch Leerhuis verving, dat door de maatregelen ten gevolge van de coronacrisis geen doorgang kon vinden. Drie leerhuismiddagen over ‘Joden en Israël, Palestijnen en Palestina’ met  Anton Wessels, Janneke Stegeman en Wilken Veen. Jammer – maar literatuur kan zoveel méér zeggen dan inleidingen en discussie na de pauze.
Dat leerhuis wordt vast wel weer opnieuw aangeboden, maar dan draag ik de inhoud van de roman vast als geestelijke bagage met me mee. En helaas de verdrietige wetenschap dat één van de organisatoren van het leerhuis, Piet Alberts, gisteren aan het coronavirus is overleden. We zullen hem dan gedenken alvorens we ons in de in deze roman al aangesneden thematiek verdiepen.

Nederlandse première om door een ringetje te halen

andrea-marcon handel

Deze weken wordt muziekminnend Nederland maar verwend met Händel.
Bij de Nationale Opera & Ballet in Amsterdam wordt momenteel met veel succes het oratorium Jephta geënsceneerd op de planken gebracht, in het NTR ZaterdagMatinee klonk vanmiddag Händels serenata Parnasso in festa per li sponsali di Teti e Peleo HWV 73 (1734) voor Anne van Hannover en Willem IV van Oranje. Geen opera en geen oratorium dus, maar iets daar tussenin. En nota bene de Nederlandse première. In een vol Concertgebouw, en prachtig doorgegeven door NPO Radio 4; ik hoorde het stuk op de radio. Mooi hoe in deze geluidsregie sommige partijen die in de zaal wellicht wat minder duidelijk te horen zullen zijn geweest, werden uitgelicht. Zoals bijvoorbeeld de blokfluiten in de aria Nel spiegar).

En nu ik toch bezig ben complimentjes uit te delen, mag nog iemand die meestal in de schaduw blijft ook in het zonnetje worden gezet: degene die de solopartijen voor deze uitvoering castte. Neem wat dit betreft als voorbeeld de stem van Orfeo, wiens lamento in het tweede deel één van de hoogtepunten van de middag was: de Zuid-Koreaans-Amerikaanse counter Kangmin Justin Kim. In het programmaboekje stond het er niet bij, maar het was ongetwijfeld zijn debuut in de Matinee.

Oude getrouwen waren dirigent Andrea Marcon (foto links), La Cetra Barockorchester en Vokalensemble Basel die een hoog niveau bereikten. Koor en orkest zongen en speelden met zowel een enorme vaart (de ouverture!) en uitgelatenheid (Sciogla al ballo met tamboerijn) als met een mooie, bezonken rust. Wat het eerste betreft was prachtig – om nog maar weer eens een voorbeeld te noemen – hoe de hobo’s ‘instapten’ in het koor Ecco ne dà stimolo onor in het eerste deel.
En wat het tweede, de rust betreft, kan worden gewezen op de onbegeleide gedeeltes waarin de solisten kans kregen hun partij mooi uit te zingen, zoals Cloride (de Duitse mezzo Silke Gäng; ook voor ’t eerst in het Matinee?) in Tra sentier uit het tweede deel.
En dan hebben we ’t nog niet eens over het koor gehad, dat een toonbeeld was van doorzichtige, krachtige en prachtige zang.

Over het geheel genomen werd niet alleen met een enorme vaart én bezonken rust gezongen en gespeeld, maar ook het feit dat de solisten niet langer meer wars zijn van vibrato viel weer op.
Standaard in dit soort historisch geïnformeerde uitvoeringen (er werd zelfs gespeeld uit een kritische uitgave die nog niet eens in druk is verschenen), is de rijke bezetting van de basso continuo-groep en de prachtige kleuring die oude instrumenten kunnen bereiken met de zangpartijen, zoals Mars, de enige lage stem in dit werk (de Spaanse bas Ismael Arróniz) met de lage strijkers in zijn aria uit het eerste deel.
Ook verhalend zingen viel vanmiddag te beluisteren, zoals bij Apollo (de Australische countertenor David Hansen) en Euterpe (de Italiaanse mezzosopraan Francesca Ascioti). De kernachtige Zweedse sopraan Jenny Högström (Calliope) verdient tenslotte ook vermelding.

Een Nederlandse première om door een ringetje te halen!