Theo Verbey (1959-2019)

Voor hij het pand verliet, wuifde hij als ik in de buurt was altijd vriendelijk lachend naar mij. Je kunt me met zo’n geste om je vinger winden, zoals ook wel van zijn welluidende muziek werd gezegd, dat hij het publiek stroop om de mond smeerde. Maar dat zegt méér over de anti-esthetische houding van hardcore liefhebbers van moderne muziek, dan van zijn composities, waar nota bene modernistische, wiskundige fractels aan ten grondslag lagen. ‘Waarom heb je een boek over fractels aangeschaft?’, vroeg de toenmalige directeur van zijn toenmalige uitgeverij – die later zijn werk meenam naar waar het grootste deel van zijn werk zou worden uitgegeven, enkele buitenlandse uitstapjes daar gelaten. ‘Nou’, antwoordde ik, ‘je weet wel: Theo Verbey’. Toen was het goed.

Op 13 oktober jl. is hij op 60-jarige leeftijd overleden. Het moment waarop hij door een andere directeur van Donemus werd ontdekt, heug ik me nog als de dag van gisteren, want dat zijn ‘de’ enerverende momenten in je dagelijks werk: er is een componist van grote klasse ontdekt! Het ging om Verbeys orkestratie uit 1984 van Alban Bergs Pianosonate nr. 1, dat vele malen op de lessenaars van het Koninklijk Concertgebouworkest stond, in binnen- en buitenland. Naar het buitenland mocht het als paradepaardje mee, hoewel Verbey niet bekend stond als een Nederlands componist pur sang.
Geen in memoriam kwam eronder uit dit stuk met naam en toenaam te noemen, maar dat de componist een wat schrijvers een writers block opliep nadat de verwachtingen zo hoog waren gespannen, bleef vaak onvermeld, al kwam de term ‘depressie’ in verband met zijn leven en welzijn wel een enkele keer voorbij.

Die onzekerheid hoorde bij Verbey en werd aan het begin van zijn vliegende carrière ten onrechte wel als hoogmoedigheid versleten. Ik zie hem nog staan schutteren en twijfelen in de garderobe van de Beurs van Berlage in Amsterdam, voor een concert waar een werk van hem zou worden uitgevoerd: moest hij nu met het afgeven van zijn jas wel of niet een fooitje geven?
Het ging om het Donemusjubileumconcert waar het Nederlands Kamerorkest onder leiding van Lucas Vis zijn Triade uitvoerde. De recensies zongen weer hetzelfde, elkaar imiterende liedje: vakmanschap, hechte constructie, mooie orkestratie.

Het concert viel in dezelfde tijd dat ik, als me op dat moment zou worden gevraagd welk muziekstuk ik mee zou willen nemen naar het spreekwoordelijke onbewoonde eiland, ik voor Duet voor twee trompetten (1992) zou hebben gekozen.

Op 10 oktober jl., enkele dagen voor de zieke Verbey zich van het leven benam, woonde ik het eerste concert bij in de Horizon-serie van het Koninklijk Concertgebouworkest in het nieuwe seizoen. Ik werd er weer even aan herinnerd, dat bij het volgende concert in deze serie zijn laatst voltooide werk, Ariadne, een opdracht van dit orkest in première zal gaan. Ik verheug(de) me erop, nog niet in de wetenschap verkerend dat deze eerste uitvoering een rouwrandje krijgt en postuum zal plaatsvinden.

Rest in de tussentijd het opnieuw beluisteren van de vijf compact discs met zowel zijn kamermuziek als orkestwerken die ik in ’t rek heb liggen. Om zijn naam levend te houden.

Mooie opvoering van Die Zauberflöte

Er is nog een kans om de mooie opvoering van Mozarts Die Zauberflöte bij De Nationale Opera in Amsterdam te zien – en die is de moeite van het grijpen meer dan waard.
Het is een herneming van de voorstellingsreeks uit 2012 in de regie van de Engelse schrijver en regisseur Simon McBurney. Hij staat bekend om zijn herinterpretatie van klassieke teksten voor Broadway, maar hij heeft het libretto van Emanuel Schikaneder nagenoeg in takt gelaten.

Het is niet zoals Lotte de Beer die het libretto wilde ontdoen van vrouwonvriendelijke, seksistisch en/of racistische uitingen. Het was de dramaturgie (McBurney samen met Klaus Bertisch) die zijn werk deed en vaak tot gelach uit de zaal aanleiding gaf; iedereen snapte de toespelingen en that sit.

Ook in de vormgeving waren sommige personages soms omgekeerd, wat tot denken aanzette. Neem bijvoorbeeld Monostatos, de moor bij Schikaneder/Mozart, hier gezongen door de Oostenrijkse karaktertenor Wolfgang Ablinger-Sperrhacke. Een witte zanger, gekleed in een keurig pak. Gaandeweg de voorstelling  veranderde hij in een monster.

Ook de koningin van de nacht, de Armeense sopraan Nina Minasyan, liet haar karakter groeien. Van een ingetogen begin tot de beroemde/beruchte aria die haar wat moeite kostte, maar dat viel weg tegen de mooie opbouw van haar karakter.

Omgekeerd waren ook de rollen van de drie knapen (spat zuiver zingende solisten van het jongenskoor van de Chorakademie Dortmund) en de drie dames (Judith van Wanroij, Rosanne van Sandwijk en Helene Rasker). De knaapjes waren namelijk drie oude heertjes met wandelstokken geworden. Zó oud, dat hun ribbenkast te zien was en ze op sterven na dood leken. De drie dames waren jonge dames die steeds meer sexy gekleed gingen doordat ze zich ontdeden van hun camouflagepakken. De kostuums waren overigens van Nicky Gillibrand.

Een vondst waren ook de acteurs van Complicite uit Londen (het gezelschap van McBurney) die klapwiekende vogels nadeden door met gevouwen witte A4-tjes te klapperen, daarbij soms de solisten tot zeer dichtbij naderend.

Fluitist Hanspeter Spannring mocht zijn solo op de bühne spelen, net als de Glockenspiel-bespeler Jan-Paul Grijpink. Aparte vermelding verdient ook fagottiste Margreet Bongers, die de klank van het Nederlands Kamerorkest onder leiding van Antonello Manacorda (chef-dirigent van Het Gelders Orkest) prachtig kleurde. Opvallend waren de soms lage tempi die werden genomen, maar vanaf de ouverture was al duidelijk dat hier iets moois ging gebeuren. Niet in de laatste plaats ook door de geestige videobeelden van Finn Ross, de geluidseffecten van Gareth Fry en het effectieve decor van Michael Levine. Gaat dat (nog) zien!

 

In mijn boekje Dialoog in muziek ga ik in een hoofdstuk over Die Zauberflöte uitvoerig in op de achtergronden van deze opera (p. 33-38).

Achter de schermen

Koopman Berkhout_Achter de schermenAchter de schermen : het Concertgebouworkest tussen traditie en vernieuwing / Bert Koopman en Theo Berkhout. – Amsterdam : Cossee, 2015. – 221 pagina’s : illustraties ; 22 cm. – Met register. ISBN 978-90-5936-590-2

Herinneringen en meningen van orkestinspecteur Theo Berkhout over het (Koninklijk) Concertgebouworkest, grotendeels opgetekend door journalist en historicus Bert Koopman. Met name de informatie over het gebouw, repetitieplanning, proefspelen, de rol van de technische dienst, bodes, orkestbibliothecaris, orkestinspecteur, zakelijke en artistieke dilemma’s is interessant. Deze komt in andere boeken meestal niet aan de orde, met uitzondering van een hoofdstuk over de orkestinstrumenten. Deze inzichtelijk makende hoofdstukken worden afgewisseld door sterk anekdotische gedeelten over dirigenten, solisten, concertmeesters en andere musici, die doen denken aan de oude serie ‘Daar zit/sta je dan’ (Theo Olof, Hans Henkemans). Een paragraaf over het Nederlands Kamerorkest, aan wie Berkhout een jaar was ‘uitgeleend’, heeft niets met het KCO maar alles met Berkhout te maken. Geschikt voor een grote doelgroep van geïnteresseerden in het reilen en zeilen van een Nederlands toporkest.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.