Een negatieve spiegel

Met een variant op ‘Geen dag zonder Bach’ kan ik zeggen: geen jaar zonder ISVW. Elk jaar wil ik op z’n minst een cursusdag of -weekend, of liever nog een hele week doorbrengen op de Internationale School voor Wijsbegeerte in Leusden. Dit jaar lukt(e) dat niet, maar de keus voor volgend jaar is groot.

In 2008 was dat in mijn geheugen anders. Er was weinig dat me interesseerde en de keus viel uiteindelijk op een cursus over de wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend (1924-1994). Je zou hem tot de ‘foute denkers’ kunnen reken waarover historicus Anton Heumakers onlangs een boek schreef: Langs de afgrond. Het nut van foute denkers (Uitgeverij Boom). Of Feyerabend daarin voor komt weet ik overigens niet 1), maar het gaat me meer om de houding die Heumakers aanneemt en die hij zelf ‘kritische empathie’ noemt. Hij vindt het een groot goed als je open kunt staan voor wat foute denkers te zeggen hebben. Volgens hem kunnen foute denkers een kijkje gunnen op onze blinde vlekken. ‘Je kunt’, zegt hij in een interview met Alexandra van Ditmars (in: Trouw, 7 november 2020) ‘ze gebruiken als negatieve spiegel, om het tekort in onze zelfkritiek te corrigeren’.

Ik heb mijn aantekeningen van die ISVW-cursus in 2008 erbij gepakt om de proef op de som te nemen, want in Feyerabends autobiografie Tijdverspilling (uitg. Lemniscaat) vind ik weinig tot geen potloodstreepjes van mijn kant in de kantlijn. Met uitzondering van deze, over zijn oorlogsverleden (hij vocht aan het Oostfront):

Waarom deed ik die dingen? (…). Ik neem aan dat het mijn neiging was (die ik nog steeds heb) om een nare kwestie tegen het licht te houden en dat vervolgens tot in het extreme door te drukken (p. 62).

Bij een van de colleges – ik vermoed van Rein Gerritsen, de vertaler van genoemd boek – tekende ik aan, dat ‘Feyerabend aan het begin van zijn biografie nazisme en antisemitisme als kwaad om het kwaad in het midden laat. Later’, noteerde ik, ‘neemt hij een duidelijk standpunt in en verschoont zichzelf niet, zoals Heidegger’. Waarna ik de titel van een mooi boek van de theologe Dorothee Sölle noteerde: Het recht om een ander te worden (uitg. Ten Have).

Een van de blinde vlekken die Feyerabend benoemde, is die van de zogenaamde waardenvrije wetenschap. In zijn boek Against Method (1975, Ned. vert. Tegen de methode) liet hij zien ‘dat wetenschap verdacht veel lijkt op ideologie’, zoals een andere docent tijdens de ISVW-cursus, Herman de Regt, het noemde in een interview met Tim Houwen over Feyerabend (in: Trouw, 25 juni 2008). Ik citeer uit mijn dictaat: ‘Feyerabend trekt ten strijde tegen het idee dat de kennis die serieus wordt genomen, alleen uit de wetenschap moet komen. Er is ook poëzie en kunst die een blik op de wereld geven. Dat is geen objectief wereldbeeld’, zei De Regt, ‘maar ze moeten wel serieus worden genomen. Er zijn nu eenmaal dingen in de werkelijkheid die je niet rationeel kunt verklaren via “een” wetenschappelijke methode (inductie, deductie, experimenten) en die je aan alles en iedereen mag opleggen’.

Nog zo’n zin van Feyerabend zelf dit keer: ‘Mijn voornaamste motief voor het schrijven van dit boek was van humanitaire en niet van intellectuele aard’ (p. 48). Dit doet mij denken aan wat De Regt vertelde over Feyerabends stellingname ten aanzien van het Appello per la filosofia, een Italiaans pamflet uit 1992. In Conquest of Abundance schrijft de filosoof, dat in dit pamflet wel over filosofie wordt gesproken, maar niet over de échte problemen in de wereld: oorlog, geweld, honger, ziekte, ecologie. Wie kan het niet met hem eens zijn?

Natuurlijk: Feyerabend ging over de schreef, en niet zo zuinig ook, maar ik denk dat hij het extreme van zijn denken en doen inzag en uiteindelijk probeerde te beteugelen door in poëzie, kunst en ook religie te zoeken naar waarheid. Naar wat het extreme, het extremisme uitbant. Naar wat ons kan behoeden voor heersen, overheersen, voor macht en destructie.
Feyerabend is het die de negatieve spiegel uiteindelijk ten goede omkeerde. Dat is wat ik tijdens de cursus over hem meen te hebben geleerd: het kwade ten goede keren.

1) De hoofddenkers die Heumakers behandelt, zijn de contraverlichtingsdenkers Maurice Barrès, Edouard Drumont, Georges Sorel, Ernst Jünger, Carl Schmitt, Maurice Blanchot, E.M. Cioran, Renaud Camus en Jean Raspail.

Verbinding maken

Meestal maak ik aantekeningen tijdens lezingen of schrijf, thuisgekomen uit de kerk, een zojuist gehoorde preek uit, maar van een morgen tijdens een cursus over de Koran begin 2016 vind ik weinig op schrift terug. Dat hoeft ook niet, want wat er toen gebeurde, staat mij, ook zonder maar een letter op papier, nog bij als de dag van gisteren. Het moet pal na een van de aanslagen in Parijs zijn geweest en wij zaten verslagen bij elkaar. De inleider gaf uit het hoofd een bewogen achtergrondverhaal, los gezongen van de thematiek waar we mee bezig waren. Iedereen luisterde ademloos toe, tot een van ons die we nog niet kenden, een vrouw die met haar man was meegekomen, zei dat ze moslima is en niet wist wat ze met de gebeurtenissen in Parijs aan moest. Alsof wij dat wel wisten.

Het leven als kunstwerk
Nu ik hierop terugkijk, moet ik denken aan een omschrijving achterop een boek: ‘Wie ben ik en wat vermag ik in deze omstandigheden? Hoe stem ik af op de ander en wat is een goed leven?’ Waarbij je wat mij betreft tussen twee haakjes ‘de ander’ ook, zoals de filosoof Levinas deed, als de Ander (God) mag lezen. Het betreft een boek van Joep Dohmen onder de titel Het leven als kunstwerk, geïnspireerd door de vraag: ‘Waarom zou niet ieder van zijn leven een kunstwerk maken?’
Ja waarom niet – maar wat tijdens de bewuste cursus over de Koran gebeurde, brengt mij ertoe dat breder te willen zien: niet alleen ieder van ons zou dat op zich en voor zichzelf kunnen doen, zijn/haar leven tot een kunstwerk maken, maar ik denk dat het pas écht wat wordt als we dat samen doen, er samen aan werken, bouwen en schaven, in zin en samenhang. Bijvoorbeeld tijdens een leerhuis of een kerkdienst, die je – als het goed is – niet los van elkaar kunt zien maar die in concreto wel vaak los van elkaar staan: een groepje mensen die achter een gordijn onder het orgel bij elkaar komen of achter de kansel, achter het koor van de kerk in een uitbouw ervan of zelfs in een apart gebouwtje bij de kerk. Henk Vreekamp schreef (in: De tovenaar en de dominee) daarover: ‘Dat is de goede plek. De gemeente is een lerende en vierende, en zo een dienende gemeente. Ze zijn op elkaar aangewezen, deze drie [leren, vieren, dienen, EvS]. Daarom moeten ze helder van elkaar onderscheiden blijven.’

Rafaël
Het is als op het vermoedelijk laatste schilderij van Rafaël, De Transfiguratie (1516-1520) dat hangt in een van de musea van het Vaticaan. Het intrigeert me al van jongst af aan. Het toont als een geheel zowel Jezus’ Verheerlijking op de berg, zoals die in het Tweede Testament wordt beschreven (Matthëus 17:1-6, Marcus 9:2-8 en Lucas 9:28-36), als – aan de onderzijde – het verhaal van de Poging tot genezing van een maanzieke jongen. Het vormt weliswaar een geheel, wat dezelfde soort gebaren ‘boven’ als ‘beneden’ en eenzelfde soort, bovennatuurlijk licht benadrukken, maar beide taferelen zijn wel duidelijk van elkaar onderscheiden. Als een vorm van gelijktijdige ongelijktijdigheid, als een Kyrie en Gloria, over zowel de ellende om ons heen als een moment waarin we, soms even, – zoals de discipelen op de schildering -, vol ontzag en bewondering voor iets of iemand kunnen zijn. Een moment waarop de hemel de aarde, die soms als een hel kan worden ervaren, even kust.

William Shakespeare
Het schilderij kan worden beschouwd als een raadsel, Het raadsel van goed en kwaad om de titel van een onlangs verschenen boek van Christien Brinkgreve aan te halen. Kunst staat niet alléén voor het ware, schone en goede – het mag ook schuren (‘te waar om mooi te zijn’) en het kan, net als een goede preek, op die manier ook een appèl voor de beschouwer of luisteraar zijn. Om in actie te komen, de schepping te helpen voltooien, want ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ om mijn geliefde Shakespeare te citeren (Macbeth, akte II.iv).

Natuurlijk is het zo dat uiteindelijk de ontmoeting met een mens in levende lijve, zoals met de hiervoor genoemde moslima tijdens het leerhuis over de Koran, méér zegt en méér met je kan doen dan waar een kunstwerk ooit toe in staat zal zijn, maar niet ontkend kan worden dat kunst in de belevingswereld kan insnijden. Ja, zelfs iemands leven kan veranderen; ‘het boek dat mijn leven veranderde’ is een veelgehoorde uitdrukking.

Marina Abramovic
Het kan ook iets minder heftig uitwerken, maar ‘gewoon’ raken en je bij blijven. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijdrage die Marina Abramovic leverde aan de tentoonstelling Fuente; Juan de la Cruz 1591-1991 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk (1991-1992). Haar bijdrage bestond als het ware uit vier torens met een leeg vierkant, de volmaakte maat daartussen in. Die leegte maakte het kunstwerk en de waarde ervan uit.
Op het ene moment vormden stralen een kruisvorm op de grond. Op een ander moment was het de schaduw van een mens die de aandacht trok. De bron van het licht (de zon, een lamp?) en de schaduw (waar stond die persoon?) was onduidelijk. Het duidelijkst zou je dit volgens Marina Abramovic allemaal ervaren als je onder één van de met een steen afgedekte torentjes ging staan. Ik heb dat niet gedaan, maar stel me er net zo’n ervaring bij voor als wanneer je staat onder de koepel in de kruisbeuk van bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
De hele sfeer maakte dat het kunstwerk iets mysterieus kreeg – en uiteindelijk kon worden ervaren als de treffendste verbeelding op de hele tentoonstelling van een bepaald aspect van de mystiek van Juan de la Cruz: de duistere nacht van de ziel.
Mystiek in de zin van Lao-tse en de Tibetaanse boeddhisten die spraken over het ‘heldere licht van de Leegte’ (sunyata). Een licht wat je volgens zowel Lao-tse, het Tibetaanse boeddhisme als Juan de la Cruz bereikt door van binnen leeg te worden. Net zo ‘leeg’ als de binnenkant van het kunstwerk van Marina Abramovic, zodat je met de Israëlische dichter Yehuda Amichai kunt zeggen:

En ik leeg mijn lichaam en zeg:
Kom, vrede, in mijn hart.

Albert Camus
Wat dat aangeraakt worden door de leegte van Abramovic met mij deed, was oproepen tot het maken van verbindingen, van empathie zo u wilt. Dát is namelijk iets wat een kunstwerk vermag te doen: je laten inleven ín een ander, je laten meeleven mét een ander.
Ik heb dat ook duidelijk ervaren – nog zo’n moment – tijdens een opvoering in 1978 van De rechtvaardigen, een toneelstuk van Albert Camus. Het stuk is gebaseerd op een gebeurtenis uit de beginjaren van de Russische revolutie. Het personage Yanek krijgt de opdracht om de grootvorst, een familielid van de tsaar, om het leven te brengen wanneer hij in zijn koets naar het theater rijdt. Op het moment dat een van de twee kinderen, die ook in de koets zitten, hem aankijkt, ziet hij er echter van af. Een Levinasiaans (daar is hij weer) staaltje eerste klas: wanneer de a/Ander iemand aankijkt, doet hij/zij een appèl op je.

Camus ging ervan uit dat er naast ideologie en idealisme nog een derde optie bestaat: zelf zin geven aan het leven. Of, een stapje verder, je leven tot kunstwerk maken om zo een beter mens te worden. Dat kan alleen, als dat waarin en waarmee je leeft tot een coherent geheel, tot een eenheid wordt samengesmeed en alles een grond, een basis heeft – bijvoorbeeld het geloof – waarop het leven als kunstwerk kan rusten en vorm en inhoud kan krijgen.

Joh. Seb. Bach
Ik moet hierbij denken aan een ervaring die ik onlangs had tijdens een meditatiebijeenkomst. Een meditatie in het kader van de vrede, als bij Amichai hier primair in het eigen hart, maar ook uitstralend naar de wereld. Het is de bedoeling dat de aanwezigen tijdens deze meditatie woorden uit een Gebed voor de vrede van Hazrat Inayat Khan tot zich door laten dringen. Ik had die bewuste keer gekozen voor de woorden dat ‘alle duisternis moge verdwijnen’. Op een bepaald moment hoorde ik inwendig, van de eerste tot de laatste maat, de fuga uit de Preludium en Fuga BWV 550 van Joh. Seb. Bach. Eens, in 1982, had ik het stuk gehoord in een uitvoering door organist Anco Ezinga op het Müllerorgel in de Grote Kerk van Leeuwarden. Het was een juichkreet die door de kerk klonk, en de mevrouw en ik die naast elkaar zaten keken elkaar met tranen in de ogen aan. Kyrie en Gloria, dat was het. Zoals kerk en kunst kunnen zijn, van elkaar onderscheiden maar ten diepste niet gescheiden, elkaar dan weer aanvullend, dan weer tegensprekend, als stem en tegenstem.

Wetenschap of ideologie?

Stan Verdult vraagt zich in een blog op zijn website https://bdespinoza.blogspot.com (16 juli jl.) af, of er niet een gevaar in zit dat de Spinozageleerde Yitzhak Melamed een keppeltje draagt. Niet zozeer voor zijn veiligheid (hij overleefde onlangs een aanslag, waar Verdult ook over berichtte), maar in dit verband vanwege de vraag ‘wat het voor het Spinozisme kan betekenen’. Immers: Spinoza moest niets ‘hebben van ceremonieën, rituelen en uiterlijkheden’. Verdult verbaast zich over het feit dat Melameds identiteit nog steeds gevormd lijkt door ‘de ultra-orthodoxe gemeenschap Bney Brak in Israël’ en concludeert: ‘Is er niet het risico dat hij Spinoza met een kippah op leest?’

Dat is een legitieme vraag, die mij sympathieker overkomt dan de stelligheid waarmee de Amsterdamse Spinozakring de studiegroep ‘Spinoza-vreemdeling’, komend najaar, aankondigt: ‘Spinoza vervreemde van de gemeenschap waarin hij opgroeide door de contacten die hij onder meer op de beurs met mensen buiten de gemeenschap onderhield’ (www.amsterdamsespinozakring.nl).

Misschien ligt de waarheid in het midden: het denken van Melamed én Spinoza is, gewild of niet, geworteld in hun joodse opvoeding. Deze schut je, al dan niet bewust, niet zomaar van je af. Wél kan die ervaring in de loop van je leven worden omgebogen of verrijkt, naar gelang, door contacten buiten die gemeenschap. Zoals bij beiden is gebeurd en zoals verschillende sprekers tijdens ‘Het filosofisch kwintet’ onder leiding van Clairy Polak vanmorgen (NPO 1) stelden bewust op social media mensen buiten hun eigen gezichtskring te volgen, om hun blik te verbreden. Immers: dit ‘dwingt je om na te denken over je eigen keuzes’, zoals Bernhard Reitsma – auteur van Kwetsbare liefde – zei in een ander televisieprogramma van vandaag, ‘Het Vermoeden’ van Marleen Stelling (NPO2).

Zolang een geleerde er voor uitkomt met welke bril of pet op hij wetenschap bedrijft, is dat duidelijk: Melamed vanuit zijn joodse, de Amsterdamse Spinozakring vanuit een tegenwicht daartegen en ook, heel duidelijk, tegen het christelijke denken. Zolang Spinoza zélf maar recht worden gedaan en niet voor wiens karretje dan ook wordt gespannen. Dan is het geen wetenschap meer maar ideologie.