Ommekeer

Afgelopen zondag had ik me voorgenomen ’s middags een leerdienst te bezoeken in Amsterdam-West, waar na afloop afscheid werd genomen van de beheerder van het kerkgebouwtje. Een vriendin vond zeker dat ik ’s ochtends niet van geestelijk voedsel verstoken kon blijven, en wees mij op de Eucharistieviering die op NPO2 vanuit ‘haar’ kerk werd uitgezonden. Niet dat ik nu rooms-katholiek ben of van geestelijk voedsel verstoken zou zijn; het interview in Buitenhof van Hugo Logtenberg met Arnon Grunberg over de jeugdzorg in De Koppeling (Amsterdam, foto hierboven) schaar ik daar ook onder: aandacht voor de zwakken in onze samenleving.
Die Eucharistieviering, waarvan ik het gedeelte tot en met de preek door diaken Rob Polet zag, de leerdienst inclusief afscheid en – op een indirecte manier – ook het interview met Grunberg gingen een geladen gesprek met elkaar aan.

Van graaier naar gever
Polet (foto rechts) vergeleek het verhaal over Zacheüs (Lucas 9:1-10) met Scrooge van Charles Dickens: een ommekeer en sprak over de manier waarop God in de levens van mensen die Hij zoekt inwerkt. Het gaat erom wat er níet gebeurt: Jezus zegt helemaal niets, is alleen aanwezig. Zacheüs gaat op zoek naar verandering, naar hoe hij echt is bedoeld. Hij verlangt naar een dieper, rechtvaardiger leven. Hebben wij ruimte om om te zien naar het verlangen van een ander? Om om te keren?

Noach de akkerman
De preek in de protestantse leerdienst ’s middags, over Noach, was van een totaal andere snit: niet troostrijk en appellerend, maar stelling nemend en min of meer verankerd in drie boeken, waarvan er geen bij name werd genoemd.
Het begon met het idee van Henk Vreekamp over het overnemen van bijvoorbeeld het joodse Loofhuttenfeest. (Welk boek zou de emeritus-predikant toch hebben gelezen …?). Het zou de herfsttijd op de kerkelijke kalender kunnen opvullen, meende hij, alsof het Vreekamp daar primair om te doen was. Dat moeten we volgens de predikant niet willen; het moet leeg en ongemakkelijk blijven. Het in elkaar schuiven van joodse- en christelijke feesten staat nog uit. (Zie p. 66 en 75 e.v. in mijn boekje Mysterie, mythe, mystiek, foto links).

Hij ging verder met het idee van de Übermensch van de niet nader genoemde Friedrich Nietzsche (foto rechts), maar dan volgens de aloude, foutieve invulling daarvan als was de Übermensch een pré-nazistische Ariër, terwijl het in wezen zo’n mooi idee is: de mens die, om op Polet terug te grijpen, verlangt én werkt aan een dieper, rechtvaardiger leven, boven (über) zijn eigen tekorten uit. Zoiets als de conatus bij Spinoza, de filosoof die Nietzsche immers bewonderde.

Het derde en laatste item linkte Noach de akkerman aan de huidige protesten van de boeren. Het was een oproep voor circulaire landbouw, verwijzend naar Sicco Mansholt. De ommekeer van Polet ingevuld, terwijl ik het híer misschien liever leeg had gelaten.
Jammer genoeg volgde geen nagesprek, zoals te doen gebruikelijk bij de maandelijkse leerdiensten.

Aandacht
Immers: na de dienst volgende het officiële afscheid van de beheerder van het gebouw, met onder meer enkele toespraken, die niet op elkaar waren afgestemd. Eén toespraak verviel, omdat een pianiste, die regelmatig op de vleugel in de kerk oefent, óók nog graag wat had willen zeggen. Zij werd vergeten.
Toen popte bij mij niet alleen Grunberg (foto links) even op, die de naam van God niet had genoemd maar wél en sterker voor de joodse- en christelijke waarde van aandacht voor de zwakkeren in de samenleving was opgekomen. Ik heb mij in de tram terug zitten verbijten: waarom heb ik niet even geroepen: ‘Er is nóg iemand die wat wil zeggen?’. Ik heb haar tijdens de receptie helaas niet meer gezien, maar kon me op dat moment zó goed voorstellen waarom mensen soms de kerk de rug toekeren. Ze was er voor de eerste keer, en wellicht ook voor de laatste.

Relevantie van de kerk
Dezelfde commissie die dit soort leerdiensten organiseert, had onlangs prof. dr. John Grin uitgenodigd voor een lezing over de vraag ‘De weg naar de kerk weer vinden’, die hij terecht had omgebogen tot ‘Hoe kan de kerk weer relevant worden?’
Veranderingen, zei hij, gebeuren in niches, zoals de studentenecclesia. Kernwaarden daarbij zijn: beleving – autonomie – verbondenheid. Zijn conclusie was, dat de klassieke (wijk)gemeente niet meer in deze tijd past. Je moet het oude niet koste wat het kost in stand willen houden. De commissie probeert dat wel, maar misschien juist ómdat zij een niche is, zou een ommekeer haar passen.

Misschien op de manier die Welmoed Vlieger in een column in Trouw (5 november 2019) beschreef: ‘Ooit vroeg ik mijn vader wat dat nu eigenlijk is, een preek. Hij zei dat je in een preek probeert het hart te zoeken van de hoorder, nadat je eerst je eigen hart hebt gezocht.’ Ik ervoer dat bij de preek van Rob Polet. Zij vervolgt: ‘De kerkdienst is geen leerdienst’ – dat mag overigens van mij wel, als de eenheid die Grin benoemde (leren – veren – dienen – pastoraat) erin terug te vinden is. Een nabespreking is ook niet weg, in een tijd van (nog steeds) eenrichtingsverkeer vanaf de kansel. Vlieger vervolgt: ‘Het [de kerkdienst, EvS] is een plek waar mensen worden getroost, bemoedigd, geconfronteerd en uitgedaagd. Wie op zondag de kerkdienst bezoekt, gaat op een “dijk” staan om uitzicht te krijgen. Dan doet het er niet zoveel toe hoeveel mensen er zitten’- bij de leerdiensten in Amsterdam-West is men al blij als de minjan (10 mensen) wordt gehaald. ‘Dat die dijk er is, daar gaat het om.’ Zou het misschien mogelijk zijn om de leerdiensten c.s. om te zetten naar een Pioniersplek? Waar wordt geoefend in een andere manier van kerk zijn.

Verbinding maken

Meestal maak ik aantekeningen tijdens lezingen of schrijf, thuisgekomen uit de kerk, een zojuist gehoorde preek uit, maar van een morgen tijdens een cursus over de Koran begin 2016 vind ik weinig op schrift terug. Dat hoeft ook niet, want wat er toen gebeurde, staat mij, ook zonder maar een letter op papier, nog bij als de dag van gisteren. Het moet pal na een van de aanslagen in Parijs zijn geweest en wij zaten verslagen bij elkaar. De inleider gaf uit het hoofd een bewogen achtergrondverhaal, los gezongen van de thematiek waar we mee bezig waren. Iedereen luisterde ademloos toe, tot een van ons die we nog niet kenden, een vrouw die met haar man was meegekomen, zei dat ze moslima is en niet wist wat ze met de gebeurtenissen in Parijs aan moest. Alsof wij dat wel wisten.

Het leven als kunstwerk
Nu ik hierop terugkijk, moet ik denken aan een omschrijving achterop een boek: ‘Wie ben ik en wat vermag ik in deze omstandigheden? Hoe stem ik af op de ander en wat is een goed leven?’ Waarbij je wat mij betreft tussen twee haakjes ‘de ander’ ook, zoals de filosoof Levinas deed, als de Ander (God) mag lezen. Het betreft een boek van Joep Dohmen onder de titel Het leven als kunstwerk, geïnspireerd door de vraag: ‘Waarom zou niet ieder van zijn leven een kunstwerk maken?’
Ja waarom niet – maar wat tijdens de bewuste cursus over de Koran gebeurde, brengt mij ertoe dat breder te willen zien: niet alleen ieder van ons zou dat op zich en voor zichzelf kunnen doen, zijn/haar leven tot een kunstwerk maken, maar ik denk dat het pas écht wat wordt als we dat samen doen, er samen aan werken, bouwen en schaven, in zin en samenhang. Bijvoorbeeld tijdens een leerhuis of een kerkdienst, die je – als het goed is – niet los van elkaar kunt zien maar die in concreto wel vaak los van elkaar staan: een groepje mensen die achter een gordijn onder het orgel bij elkaar komen of achter de kansel, achter het koor van de kerk in een uitbouw ervan of zelfs in een apart gebouwtje bij de kerk. Henk Vreekamp schreef (in: De tovenaar en de dominee) daarover: ‘Dat is de goede plek. De gemeente is een lerende en vierende, en zo een dienende gemeente. Ze zijn op elkaar aangewezen, deze drie [leren, vieren, dienen, EvS]. Daarom moeten ze helder van elkaar onderscheiden blijven.’

Rafaël
Het is als op het vermoedelijk laatste schilderij van Rafaël, De Transfiguratie (1516-1520) dat hangt in een van de musea van het Vaticaan. Het intrigeert me al van jongst af aan. Het toont als een geheel zowel Jezus’ Verheerlijking op de berg, zoals die in het Tweede Testament wordt beschreven (Matthëus 17:1-6, Marcus 9:2-8 en Lucas 9:28-36), als – aan de onderzijde – het verhaal van de Poging tot genezing van een maanzieke jongen. Het vormt weliswaar een geheel, wat dezelfde soort gebaren ‘boven’ als ‘beneden’ en eenzelfde soort, bovennatuurlijk licht benadrukken, maar beide taferelen zijn wel duidelijk van elkaar onderscheiden. Als een vorm van gelijktijdige ongelijktijdigheid, als een Kyrie en Gloria, over zowel de ellende om ons heen als een moment waarin we, soms even, – zoals de discipelen op de schildering -, vol ontzag en bewondering voor iets of iemand kunnen zijn. Een moment waarop de hemel de aarde, die soms als een hel kan worden ervaren, even kust.

William Shakespeare
Het schilderij kan worden beschouwd als een raadsel, Het raadsel van goed en kwaad om de titel van een onlangs verschenen boek van Christien Brinkgreve aan te halen. Kunst staat niet alléén voor het ware, schone en goede – het mag ook schuren (‘te waar om mooi te zijn’) en het kan, net als een goede preek, op die manier ook een appèl voor de beschouwer of luisteraar zijn. Om in actie te komen, de schepping te helpen voltooien, want ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ om mijn geliefde Shakespeare te citeren (Macbeth, akte II.iv).

Natuurlijk is het zo dat uiteindelijk de ontmoeting met een mens in levende lijve, zoals met de hiervoor genoemde moslima tijdens het leerhuis over de Koran, méér zegt en méér met je kan doen dan waar een kunstwerk ooit toe in staat zal zijn, maar niet ontkend kan worden dat kunst in de belevingswereld kan insnijden. Ja, zelfs iemands leven kan veranderen; ‘het boek dat mijn leven veranderde’ is een veelgehoorde uitdrukking.

Marina Abramovic
Het kan ook iets minder heftig uitwerken, maar ‘gewoon’ raken en je bij blijven. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijdrage die Marina Abramovic leverde aan de tentoonstelling Fuente; Juan de la Cruz 1591-1991 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk (1991-1992). Haar bijdrage bestond als het ware uit vier torens met een leeg vierkant, de volmaakte maat daartussen in. Die leegte maakte het kunstwerk en de waarde ervan uit.
Op het ene moment vormden stralen een kruisvorm op de grond. Op een ander moment was het de schaduw van een mens die de aandacht trok. De bron van het licht (de zon, een lamp?) en de schaduw (waar stond die persoon?) was onduidelijk. Het duidelijkst zou je dit volgens Marina Abramovic allemaal ervaren als je onder één van de met een steen afgedekte torentjes ging staan. Ik heb dat niet gedaan, maar stel me er net zo’n ervaring bij voor als wanneer je staat onder de koepel in de kruisbeuk van bijvoorbeeld de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen.
De hele sfeer maakte dat het kunstwerk iets mysterieus kreeg – en uiteindelijk kon worden ervaren als de treffendste verbeelding op de hele tentoonstelling van een bepaald aspect van de mystiek van Juan de la Cruz: de duistere nacht van de ziel.
Mystiek in de zin van Lao-tse en de Tibetaanse boeddhisten die spraken over het ‘heldere licht van de Leegte’ (sunyata). Een licht wat je volgens zowel Lao-tse, het Tibetaanse boeddhisme als Juan de la Cruz bereikt door van binnen leeg te worden. Net zo ‘leeg’ als de binnenkant van het kunstwerk van Marina Abramovic, zodat je met de Israëlische dichter Yehuda Amichai kunt zeggen:

En ik leeg mijn lichaam en zeg:
Kom, vrede, in mijn hart.

Albert Camus
Wat dat aangeraakt worden door de leegte van Abramovic met mij deed, was oproepen tot het maken van verbindingen, van empathie zo u wilt. Dát is namelijk iets wat een kunstwerk vermag te doen: je laten inleven ín een ander, je laten meeleven mét een ander.
Ik heb dat ook duidelijk ervaren – nog zo’n moment – tijdens een opvoering in 1978 van De rechtvaardigen, een toneelstuk van Albert Camus. Het stuk is gebaseerd op een gebeurtenis uit de beginjaren van de Russische revolutie. Het personage Yanek krijgt de opdracht om de grootvorst, een familielid van de tsaar, om het leven te brengen wanneer hij in zijn koets naar het theater rijdt. Op het moment dat een van de twee kinderen, die ook in de koets zitten, hem aankijkt, ziet hij er echter van af. Een Levinasiaans (daar is hij weer) staaltje eerste klas: wanneer de a/Ander iemand aankijkt, doet hij/zij een appèl op je.

Camus ging ervan uit dat er naast ideologie en idealisme nog een derde optie bestaat: zelf zin geven aan het leven. Of, een stapje verder, je leven tot kunstwerk maken om zo een beter mens te worden. Dat kan alleen, als dat waarin en waarmee je leeft tot een coherent geheel, tot een eenheid wordt samengesmeed en alles een grond, een basis heeft – bijvoorbeeld het geloof – waarop het leven als kunstwerk kan rusten en vorm en inhoud kan krijgen.

Joh. Seb. Bach
Ik moet hierbij denken aan een ervaring die ik onlangs had tijdens een meditatiebijeenkomst. Een meditatie in het kader van de vrede, als bij Amichai hier primair in het eigen hart, maar ook uitstralend naar de wereld. Het is de bedoeling dat de aanwezigen tijdens deze meditatie woorden uit een Gebed voor de vrede van Hazrat Inayat Khan tot zich door laten dringen. Ik had die bewuste keer gekozen voor de woorden dat ‘alle duisternis moge verdwijnen’. Op een bepaald moment hoorde ik inwendig, van de eerste tot de laatste maat, de fuga uit de Preludium en Fuga BWV 550 van Joh. Seb. Bach. Eens, in 1982, had ik het stuk gehoord in een uitvoering door organist Anco Ezinga op het Müllerorgel in de Grote Kerk van Leeuwarden. Het was een juichkreet die door de kerk klonk, en de mevrouw en ik die naast elkaar zaten keken elkaar met tranen in de ogen aan. Kyrie en Gloria, dat was het. Zoals kerk en kunst kunnen zijn, van elkaar onderscheiden maar ten diepste niet gescheiden, elkaar dan weer aanvullend, dan weer tegensprekend, als stem en tegenstem.