Camerabeelden vertellen ook het verhaal

Regisseur Kantemir Balagov (1991, Kabardië-Balkarië, Noord-Kaukasus ten westen van Tsjetsjenië), wiens debuutfilm Tesnota (dichtheid, strakheid, omhelzing die pijn doet) momenteel in de bioscoop is te zien, zegt in een interview met Gerhard Busch dat ‘elke beweging van de camera [de cameraman is de eveneens debuterende Artem Yemelyanov, EvS] iets over het verhaal moet vertellen, of kleur moet geven aan de emoties’. En dat doen ze in zijn film die werd geselecteerd voor het Internationaal Film Festival Rotterdam (IFFR) en in Cannes werd onderscheiden met de Fipresciprijs in Cannes. Sterker nog, de sequentie waarin sommige beelden net even anders terugkomen vertelt niet alleen iets over het verhaal en kleuren de emoties, maar vormen een verademing en doen te midden van de pijn die het verhaal doet een beroep op de ratio.

Het verhaal dat wordt verteld, speelt in 1998 en gaat over Ilana (zie foto), een opstandige dochter van een orthodox-joods gezin dat naast haar ouders nog bestaat uit haar broer die op het punt staat te trouwen. Ilana sleutelt in overall het liefst aan auto’s in de garage van haar vader (‘Is dit wat je je hele leven wilt doen?’) en heeft een geheime relatie met een Kabardische moslimjongen. Op een gegeven moment worden haar broer en zijn verloofde ontvoerd, wellicht door Tsetsjeense vrijheidsstrijders. Om het losgeld bij elkaar te krijgen, verkoopt haar vader de garage, staan haar ouders op het punt te verhuizen en willen ze Ilana uithuwelijken.

In een ander interview, met Hugo Emmerzael, zegt Balagov dat het hem ging ‘om Ilana’s claustrofobische ervaring’. De krappe shots (beeldformaat 4:3) spelen niet alleen binnenshuis, maar ook vaak in de krakkemikkige auto van vader. Dat nu wordt uitgedrukt in de beelden die het verhaal mede vertellen.
Het begint al met de adem van de broer die hij op de autoruit blaast en die direct daarna wordt herhaald in de op een zelfde manier omhoog kringelende sigarettenrook van Ilana, een prachtige rol van debutant Darya Zhovner. Op de autoramen zitten horizontale, vieze bruine vetvegen die het zicht belemmeren. Even verderop in de film zit Ilana op de noodtrap bij het huis van haar Kabardische vriend – het levert een soortgelijk, horizontaal beeld op maar nu met een andere lading. De beeldfrequentie zet zich door in Ilana’s haren die na het wassen en föhnen door haar moeder als een sluier voor haar ogen vallen, wat zich herhaalt in de voor haar ogen vallende haren van Rafa, de verlegen man aan wie haar ouders haar willen uithuwelijken.

Een laatste beeld dat veelzeggend is, is dat van Ilana die een fles drank aan haar mond zet, terwijl je op de achtergrond hoort dat iemand een sjofar (ramshoorn) aan de mond zet en er signalen op speelt. De klanken van de sjofar gaan over in housemuziek. De boodschap is duidelijk, al schrijft Balagov op het eind van de film: ‘Ik weet niet wat er hierna met deze mensen is gebeurd’. We mogen het als kijker zelf invullen.

Een breder perspectief

OurslerTwee essays die mij onlangs onder ogen kwamen, vertellen beide op hun eigen terrein eigenlijk hetzelfde verhaal. Het eerste is van de hand van Rutger Wolfson, directeur van het Internationaal Film Festival Rotterdam in De Groene Rotterdammer (!) van 15 januari j.l. De titel luidt: ‘Film in ons hoofd. Een breder cinefiel perspectief.’

Het gaat om het slot. Daarin haalt Wolfson een ander essay, ‘The Decay of Cinema’ (1996) van Susan Sontag aan. Zij schetst daarin een somber toekomstbeeld voor de film. ‘Film is niet meer modern, televisie heeft de kijker uit de bioscoop gelokt en de wetten van de commercie leiden tot steeds minder interessante films.’ Wolfson stelt dat hierop ‘vanuit een traditioneel cinefiel perspectief bezien, weinig valt af te dingen.’ Maar hij zet daar een, zoals de ondertitel van zijn stuk al aangeeft, een breder cinefiel perspectief tegenover. Dat ‘maakt zichtbaar dat film niet alleen een grote impact op ons persoonlijk kan hebben, maar ook op de samenleving als geheel, door de wereld om ons heen zichtbaar en inzichtelijk te maken.’ Lees de essays van Willem Jan Otten (Droomportaal) er maar op na, zou ik zeggen.

Het tweede essay is van de hand van architect Aat Vos onder de titel ‘Zeven kansen voor de fysieke bibliotheek’ in de bundel Bibliotheek 7.7 (Zoetermeer, 2014). Ook hier gaat het om het slot. Daarin stelt Vos dat de bibliotheek opnieuw moet worden gedefinieerd. Niet vanuit het ‘wat’ ervan, naar vanuit een helder ‘waarom.’ Het gaat niet om het theedrinken zelf, maar om het verbindingen leggen bij wijze van spreken. Ook de bibliotheek is niet meer modern, internet heeft de zoeker naar informatie uit de bibliotheek gelokt. Vos stelt hier vergelijkbaar met Wolfson een breder perspectief tegenover. Ook hij concludeert dat ‘de nieuwe bibliotheek niet langer op de tekentafel van de architect ontstaat, maar in het hoofd van de bibliothecaris.’

Misschien zit de crux in beide gevallen in het vervangen van voorstellingen op een projectiescherm – die vaak ook vooroordelen inhouden – door verbeelding, verwoording en verklanking. Op een manier zoals bijvoorbeeld videokunstenaar Tony Oursler (1957) liet zien op de witte gevel van het Amsterdamse Stedelijk Museum (zie afb.) – voor hetzelfde geld had de gevel van de door Vos gewraakte hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam kunnen zijn. In Ourslers X ergo Y (30 november 2014-18 januari 2015) speelde ook hij met vooroordelen, onder andere ten aanzien van religie, en blies tegelijk oude iconische beelden een nieuw leven in. Om zo’n droomportaal dat dan ontstaat, gaat het: het opnieuw, en een ander leven inblazen van zowel cinema als bibliotheek. Dan zul je nog eens wat beleven!

http://www.groene.nl/artikel/film-in-ons-hoofd

http://www.debibliotheken.nl/fileadmin/documenten/2014_essaybundel_Bibliotheek-7.7.pdf