Zoekplaatje

Dagblad Het Parool heeft een leuke rubriek: ‘Zoekplaatje. Hoe goed kent u de stad?’ De winnaar krijgt een jaar lang gratis het tijdschrift Ons Amsterdam in de bus. Die eer is mij te beurt gevallen. Het ene nummer sprak – uiteraard – meer aan dan het andere, maar nummer 7 (september 2023) was een fraai item, waarvan twee artikelen en een korte boekbespreking min of meer in elkaars verlengde lagen.

Het eerste artikel is van de hand van Willeke Jeeninga en Laura Jonkhoff en gaat over de architect van de St. Nicolaaskerk (nu basiliek, zie foto hierboven), A.C. Bleijs (1842-1912). Over hem verscheen onlangs een biografie van de hand van Bas Baltus.
Het tweede artikel, van Rutger Noorlander, gaat over drie bijzondere kerkgebouwen aan de Van Boshuizenstraat in Buitenveldert, die deel uitmaken van het stedenbouwkundig plan van Cornelis van Eesteren. Een wordt momenteel bedreigd met sloop.
In de boekbespreking gaat Koen Kleijn in op het boek dat Mart J.M. Franken schreef over architect Jan van Hardeveld (1891-1953).
Ik loop de items stuk voor stuk langs.

A.C. Bleijs en de St. Nicolaaskerk
A.C. Bleijs was, ‘hoewel zijn voorkeur uitging naar het bouwen van katholieke kerken (…) een architect die voor het ontwerpen van alle soorten gebouwen kon worden gevraagd, in iedere gewenste bouwstijl.’ Zijn kerkontwerpen waren tegenhangers van die van Pierre Cuypers en – voeg ik maar even toe – Alfred Tepe (1840-1920). Dat Bleijs werd gevraagd de St. Nicolaaskerk te ontwerpen, ‘was een opvallend en gewaagd besluit van het kerkbestuur’. De kerk, die in 1884-1886 werd opgetrokken, is een amalgaam van stijlen. Het is – al zeggen de auteurs van dit artikel het niet – een toonbeeld van het Rijke Roomse Leven uit die tijd (1860-1960). Ook van de toenmalige liturgische opvattingen; de pastoor of priester staat bijvoorbeeld op een verhoogd altaar, ver van de kerkgangers.

De Goede Herder aan de Van Boshuizenstraat
Dat dit veranderde, lezen we in het artikel van Rutger Noorlander. Hij heeft het dan met name over De Goede Herder (1968) van architect A.F. Brenninkmeyer (1924). Dit is het gevolg van de ‘moderne richtlijnen van het tweede Vaticaanse concilie en (…) een veranderende manier van kerk-zijn’. Noorlander plaatst de drie kerken aan de Van Boshuizenstraat binnen de context van de ‘stedenbouwkundige opzet van Buitenveldert’, de wijk waar ik opgroeide.[1] De kerken ‘zijn gebouwd in een periode van ontkerkelijking. Kerkgenootschappen wilden een nieuwe positie innemen in de samenleving’. De gebouwen vallen niet op, zoals de Nicolaas dat tegenover het Centraal Station meteen wel doet. Bovendien kregen de architecten nóg meer artistieke vrijheid dan Bleijs al had gekregen.

Jan van Hardevelds Augustinuskerk
De korte boekbespreking tenslotte gaat – zoals de ondertitel van de biografie over Hardeveld luidt – over ‘(zakelijk) expressionisme, modernistische betonwoningen en traditionalisme’. Kortom: ook een amalgaam oeuvre. Het is niet moeilijk te raden, dat traditionalisme slaat op de kerken die Van Hardeveld ontwierp, zoals ‘de elegante Augustinuskerk aan de Amstelveenseweg’.

Zo krijgen we in een kort bestek, in een nummer van Ons Amsterdam in een vogelvlucht en hink-stap-sprong de geschiedenis voorgeschoteld van met name de rooms-katholieke kerkarchitectuur van de late negentiende eeuw tot halverwege de twintigste eeuw. Van het Rijke Roomse Leven, via traditionalisme naar bescheiden kerkgebouwen die niet opvallen. Bedankt, Ons Amsterdam, voor dit nummer in het bijzonder én voor een jaar lang mogen lezen van jullie blad in het algemeen!

Toegift
In het tijdschrift In de Waagschaal (2023/nr. 9) komt in een artikel van Kees Doevendans de hele geschiedenis van de (protestantse) kerkbouw van de laatste decennia nog een keer voorbij. Inclusief de vragen die een architect(e) zich daarbij anno 2023 stelt. ‘Als theologie zich ook in stenen, in kerkbouw uitdrukt, hoe moet dat er in deze tijd dan uitzien?’ Een mooi vervolg op de artikelen en boekbespreking in Ons Amsterdam.

[1] Wij stonden ingeschreven bij De Ontmoeting, een buitengewoon bescheiden Nederlands Hervormde Kerk (eind jaren zestig) van H. Klaarenbeek (1915-1997) aan de Arent Janszoon Ernstraat in Buitenveldert.

Foto bovenaan ontleend aan het omslag van het septembernummer 2023 van Ons Amsterdam.

Zwaar licht

Ik had het recente videoportret dat BubbleEyes (Patricia Werner Leanse en Yve du Bois) maakten van het recente werk van kunstenaar Neel Korteweg al drie-vier keer bekeken en verschillende A4’tjes met aantekeningen gemaakt. En weer weggegooid, want ik kreeg er op één of andere manier geen vat op. Noch op het videoportret, noch op dit specifieke werk van Korteweg, van wie ik eerder onder meer prachtige portretten van Erasmus zag.

Het videoportret is duidelijk in drie delen opgebouwd, maar het hoe en waarom bleef mij onduidelijk. Eerst leek het te gaan over demonen en engelen, daar waren mijn verschillende aantekenvelletjes het wel over eens. Maar dan? Volgens mijn eerste aantekeningen ging het middendeel (vanaf 3’46”) over vaste grond, over een vrouw met beide benen op de grond en niet langer, zoals in een eerste versie van het schilderij, op de tenen staand. Volgens mijn tweede aantekenvelletje ging het echter over zeemeerminnen. Het derde gedeelte (vanaf 4’49”) gaat over de idealist en dromer Korteweg, met de donkere rand die de romantiek eigen is; ‘verraderlijke romantiek’ noemt ze het zelf. Of ging het toch primair over Icarus, en de zoekende vader?

Wat mij in ieder geval bij elke keer kijken duidelijk was, was dat de sleutel in het tweede, middengedeelte van het videoportret moest liggen. Qua geluid en beeld vormt het een duidelijke breuk met wat vooraf gaat en erna komt. Het geluid is anders, en opeens komt de verteller direct in beeld.
Het kwartje viel, toen ik  in NRC Handelsblad (1 februari 2019) een interview van Obe Alkema las met de classicus en dichter Piet Gerbrandy, naar aanleiding van diens nieuwe essaybundel Grondwater (alleen de titel al!). Ik kon alle snippers als een puzzel aan elkaar leggen.

Tamelijk aan het begin heeft Gerbrandy het over de Friese dichter Tsjêbbe Hettinga. ‘De spanning tussen eenzaamheid en nabijheid, ontheemdheid en geborgenheid splijt zijn werk’. Dáár hadden we het. Maar, vervolgt Gerbrandy, ‘vormt ook de kracht van zijn poëzie.’
Je zou de woorden eenzaamheid en nabijheid, ontheemdheid en geborgenheid zomaar kunnen vertalen met de sleutelwoorden voor het recente werk van Korteweg, die de ‘aftiteling’ van het videoportret vormen: drijven – zinken – vliegen – vallen – zweven, ‘een bijna rituele herhaling van wat zich vanaf de aardse oertijd afspeelt in de ontwikkeling van het leven’, aldus het persbericht bij de hieronder nader omschreven tentoonstelling Zwaar licht. Zo wordt het zoeken ‘naar de existentiële aspecten van literatuur’ die Gerbrandy bedrijft, beloond in het zoeken naar dezelfde aspecten in het werk van Neel Korteweg. Hij, en ik, ‘nodig anderen uit in mijn lezing mee te gaan, terwijl ze ook aangezet kunnen worden om andere beweringen te doen’.

Dat laatste kan tijdens de expositie Zwaar licht in Wouter de Bruycker Fine Arts & Gallery Antwerpen, van 11 april tot en met 26 mei a.s. De afbeelding hierboven, van De Engelenval (2018) is aan de aankondiging van deze tentoonstelling ontleend.

https://vimeo.com/search?q=Neel%20Korteweg

http://www.neelkorteweg.nl/

www.wdb-finearts.be

Een breder perspectief

OurslerTwee essays die mij onlangs onder ogen kwamen, vertellen beide op hun eigen terrein eigenlijk hetzelfde verhaal. Het eerste is van de hand van Rutger Wolfson, directeur van het Internationaal Film Festival Rotterdam in De Groene Rotterdammer (!) van 15 januari j.l. De titel luidt: ‘Film in ons hoofd. Een breder cinefiel perspectief.’

Het gaat om het slot. Daarin haalt Wolfson een ander essay, ‘The Decay of Cinema’ (1996) van Susan Sontag aan. Zij schetst daarin een somber toekomstbeeld voor de film. ‘Film is niet meer modern, televisie heeft de kijker uit de bioscoop gelokt en de wetten van de commercie leiden tot steeds minder interessante films.’ Wolfson stelt dat hierop ‘vanuit een traditioneel cinefiel perspectief bezien, weinig valt af te dingen.’ Maar hij zet daar een, zoals de ondertitel van zijn stuk al aangeeft, een breder cinefiel perspectief tegenover. Dat ‘maakt zichtbaar dat film niet alleen een grote impact op ons persoonlijk kan hebben, maar ook op de samenleving als geheel, door de wereld om ons heen zichtbaar en inzichtelijk te maken.’ Lees de essays van Willem Jan Otten (Droomportaal) er maar op na, zou ik zeggen.

Het tweede essay is van de hand van architect Aat Vos onder de titel ‘Zeven kansen voor de fysieke bibliotheek’ in de bundel Bibliotheek 7.7 (Zoetermeer, 2014). Ook hier gaat het om het slot. Daarin stelt Vos dat de bibliotheek opnieuw moet worden gedefinieerd. Niet vanuit het ‘wat’ ervan, naar vanuit een helder ‘waarom.’ Het gaat niet om het theedrinken zelf, maar om het verbindingen leggen bij wijze van spreken. Ook de bibliotheek is niet meer modern, internet heeft de zoeker naar informatie uit de bibliotheek gelokt. Vos stelt hier vergelijkbaar met Wolfson een breder perspectief tegenover. Ook hij concludeert dat ‘de nieuwe bibliotheek niet langer op de tekentafel van de architect ontstaat, maar in het hoofd van de bibliothecaris.’

Misschien zit de crux in beide gevallen in het vervangen van voorstellingen op een projectiescherm – die vaak ook vooroordelen inhouden – door verbeelding, verwoording en verklanking. Op een manier zoals bijvoorbeeld videokunstenaar Tony Oursler (1957) liet zien op de witte gevel van het Amsterdamse Stedelijk Museum (zie afb.) – voor hetzelfde geld had de gevel van de door Vos gewraakte hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek Amsterdam kunnen zijn. In Ourslers X ergo Y (30 november 2014-18 januari 2015) speelde ook hij met vooroordelen, onder andere ten aanzien van religie, en blies tegelijk oude iconische beelden een nieuw leven in. Om zo’n droomportaal dat dan ontstaat, gaat het: het opnieuw, en een ander leven inblazen van zowel cinema als bibliotheek. Dan zul je nog eens wat beleven!

http://www.groene.nl/artikel/film-in-ons-hoofd

http://www.debibliotheken.nl/fileadmin/documenten/2014_essaybundel_Bibliotheek-7.7.pdf