Sleutelen aan het DNA

Op het eerste gezicht hebben ze niets met elkaar te maken: het klappen voor onze zorgverleners tijdens de eerste coronagolf en de schuldbelijdenis van de Protestantse Kerk Nederland (PKN) voor de houding van de kerken voor, tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog, maar bij nader inzien valt er een wrang verband te ontdekken. 

Applaus
A.F.Th. van der Heijden heeft in zijn roman Mooi doodliggen (uitg. Querido, 2018) een essay-achtig hoofdstuk opgenomen over het fenomeen ‘klappen’ (hoofdstuk XL). ‘Mensen’, schrijft hij, ‘zijn verzot op applaudisseren, en ze klappen liever voor een ander dan zelf de ovatie in ontvangst te nemen. Ze zijn nu eenmaal geboren met twee handen, en zolang ze niet aan parkinson lijden, passen die als schelphelften op elkaar’. Het voelt goed, klappen: ‘actief deel te hebben aan dat machtige applaus! die dankbare ovatie! dat collectieve, luidruchtige totaalcompliment!’ Tot zover over het applaus.

Schuldbelijdenis
De PKN heeft op de zondag aan de vooravond van de Kristallnacht (9 op 10 november 1938), bij monde van scriba René de Reuver in de Rav Aron Schuster synagoge in  Amsterdam een verklaring, een schuldbelijdenis uitgesproken. Hierin wordt gesteld, dat de kerk voor, tijdens en direct na de Tweede Wereldoorlog tekort heeft geschoten. Dat voelt voor sommigen goed, voor anderen – met name kinderen van verzetsmensen – op voorhand niet, hoewel rabbijn ir. Ies Vorst tijdens zijn indrukwekkende toespraak een naam uitsprak, die voor mij voelde als stond hij voor velen: die van ds. Bos uit Rijsbergen.

DNA
En nu komt de overeenkomst. Van der Heijden spreekt op een gegeven moment over het DNA, waaraan Grigori, het hoofdpersonage in zijn roman, wat zou willen ‘versleutelen en het zo de wereld uit helpen’. Trudie van der Spek, woordvoerder van de werkgroep Vanuit Jeruzalem, heeft het in een ingezonden stuk in Trouw (31 oktober jl.) over het DNA van de kerk: over foute theologie die ‘in de 21ste eeuw het DNA van de kerk [is] gaan heten’. Wat heet: die anti-judaïstische theologie is nog steeds niet verdwenen, antisemitisme ook niet; René de Reuver sprak in dit verband over het zondigen tegenover God en de mensen, al zou een jood dat net andersom zeggen.

Te vaak hoor je het nog open en bloot vanaf de kansel of lees je het terug in een boek van een theoloog van wie je het op het eerste gezicht niet verwacht. Ik schrik er elke keer nog steeds van. Het was de reden voor een inmiddels overleden vriendin om destijds de kerk te verlaten, en dat kan ik begrijpen.

Woorden én daden
Met andere woorden: je kunt wel heel hard klappen voor het zorgpersoneel, – je kunt wel schuld belijden (het zijn géén excuses, zoals de historicus Wim Berkelaar tijdens een tv-uitzending van Jacobine op 2 meende), maar als je er niet naar handelt, is het hooguit een aanzet. Zolang het zorgpersoneel geen cent méér krijgt, in de maling wordt genomen door feestvierende mensen die alle coronaregels aan hun laars lappen, – zolang er zondags op de preekstoel, in boeken en artikelen nog steeds ideeën leven zoals over de jaloerse, wraakzuchtige God van Tenach en de liefdevolle God van de Evangeliën, alsof er twee zouden bestaan: een joodse en een Christelijke, dan gaat er iets fout.[1]

Aanzet
Het begin is er, en op het indrukwekkende moment van uitspreken van de schuldbelijdenis hadden zo’n 630 mensen ingeschakeld op de livestream door het Centraal Joods Overleg (CJO).

Het is een aanzet, waar het CJO bij monde van de voorzitter, Eddo Verdoner, blij mee is. ‘Het is een mooi en welkom gebaar van vriendschap’, aldus Verdoner, die vond dat de kerk een stap heeft gemaakt.
Een begin, een aanzet, en stap, want deze woorden moeten worden gevolgd door daden; dat is nu eenmaal een eenheid: dabar (woord én daad in het Hebreeuws). Woorden moeten gebeuren. Zo zit dat Bijbels gezien nu eenmaal in elkaar.

Een aanzet om, – zoals ds. Ad van Nieuwpoort in diezelfde uitzending op 7 november jl. van Jacobine op 2 terecht zei -, te helpen voorkomen dat het wéér gaat gebeuren. Dat kan alleen als de kerk, net als Grigori wilde, gaat sleutelen aan zijn DNA. Dat is de opdracht die er nu ligt.

Link naar de volledige tekst van de verklaring: https://niw.nl/kristallnachtherdenking-verklaring-van-de-protestantse-kerk-in-nederland-over-erkenning-van-schuld/ 

 

[1] Zie bijvoorbeeld een artikel van Wim Berkelaar: https://www.trouw.nl/nieuws/het-ethisch-reveil-van-albert-camus~baaf87f5/ waarover ik met hem een felle discussie op twitter heb gevoerd, want ik mag en kan hierover niet zwijgen. Vergelijk met mijn blog over diezelfde Camus: https://elsvanswol.nl/een-vergeten-aspect-van-albert-camus/ Inclusief literatuurverwijzingen.

 

 

Oefening baart kunst. En kerk

Louter om gezondheidsredenen kon ik er helaas niet bij zijn, maar ik kreeg de orde van dienst en preek op Voleindigingszondag in de Amsterdamse Oude Kerk toegespeeld. Tijdens deze dienst werd ingespeeld op de tentoonstelling NA van Christian Boltanski die daar momenteel is te zien.

Mijn primaire reactie was: kan en mag dit wel, het denken van deze humanistisch kunstenaar pur sang zo in een christelijke context plaatsen? Ik moest denken aan de reactie van de componist György Ligeti toen pianist Ronald Brautigam hem op zijn verzoek in 1990 diens Pianoconcert voorspeelde, en hij – al dan niet terecht – verordonneerde: Afblijven, je doet het stuk met je interpretatie geen recht.
Mijn tweede reactie was meer overdacht: natuurlijk mag dat, als een kunstenaar zijn werk heeft vrij gegeven, mag je er – mits je het inderdaad recht doet – over doordenken. Want denken, dát is de kernboodschap bij deze expositie, zoals Boltanski mij desgevraagd vertelde.

Het was niet de eerste keer dat er in de Oude Kerk werd doorgedacht naar aanleiding van een expositie. Ik denk aan de preekstoel die David Bade in 2012 plaatste naast de vaste in de kerk – toen de kerk overigens nog geen museum was. Twee kansels die – schreef ik toen op verzoek in een Zondagsbrief (18 maart) – ‘vooral als elkaars tegenover werden gezien, als vertegenwoordigers van respectievelijk kerk en wereld, kerk en kunst, hemel en aarde.’ Ik vroeg me toen af wat er zou gebeuren als je ze niet als tegenover zou zien, ‘maar als een vorm van verkapte meerstemmigheid als in de solopartita’s voor viool of cello van Bach; Tenach en Evangelie samen in de dooptuin (…) verbonden als in één band die de twee boeken bij elkaar houdt.’

Ik kreeg het antwoord min of meer in de orde van dienst op Voleindigingszondag. Niet alleen omdat de Bijbelteksten erin waren ‘opengebroken’ en ‘niet perse in de vanzelfsprekende volgorde’ klonken, na elkaar als vanaf twee preekstoelen (in sommige kerken staand voor Oude en Nieuwe Testament), maar in dialoog met elkaar, zoals in de Bemoediging (Eerste brief van Paulus aan de Thessalonicenzen 5:5, Daniël 12:2).
Het mooie was voorts dat de hele dienst in het verlengde lag van de vorm van de tentoonstelling zelf. Hierin loop je tussen tombes van verschillende hoogte door langs mensachtige figuren op houten benen met een jas aan en een lamp als hoofd (Le Manteau, zie foto Gert Jan van Rooij), die – als je dichtbij komt –, je vragen hoe je je dood hebt ervaren: ‘Zeg eens, ben je weggevlogen?’, ‘Zeg eens, was je bang?’ of: ‘Zeg eens, heb je licht gezien?’

Daarmee ging de dienst qua vorm en inhoud een stap verder dan die bij Bade, en werd – zou je kunnen zeggen – een diepere laag aangeboord. Zo was de preek weliswaar in de vorm van dialoog, vraag en antwoord, stem en tegenstem, maar uiteindelijk inhoudelijk meer dan dat. Lees bijvoorbeeld de volgende drie regels die mij veel deden: achtereenvolgens vraag, antwoord en inter-actie:

Roepen wij die rampen niet over onszelf af?
Dan zijn het geen tekenen van zijn toekomst, maar eerder van zijn vertraging. Van zijn oponthoud!
Redenen om te bidden, te smeken om zijn komst.

Dit mag je misschien tussendenken noemen, zoals de oud Denker des Vaderlands Marli Huijer het noemde, daar waar haar voorgangers Hans Achterhuis een tegendenker was en René Gude een meedenker.
Tussendenken gaat bij kerk en kunst dan om de verschillende rollen, van de kerk enerzijds en van de kunst anderzijds, maar vooral over de ruimte daartussen die een interpretatie openhoudt, niet zozeer in de zin van vraag en antwoord of stem en tegenstem en al helemaal niet van een vastgeroest dogma, maar één met perspectief. Als dat zo is, dan bood deze kunstdienst ook anderszins een perspectief voor een samen op weg van kerk en kunst. Oefening baart kunst. En kerk. Dan waren de diensten met de twee kansels in 2012 een mooie aanloop daartoe. Telkens een stapje verder. Dat belooft wat!

In de dienst op 26 november 2017:
voorgangers: ds. Jessa van der Vaart en ds. Marcel Barnard
co-auteur preek: Roelof Langman
organist: Matthias Havinga
voorzangers: Erik Idema en Christiaan Winter

 

http://8weekly.nl/recensie/a-place-to-think-about-life/

 

De binding van Isaäk verbeeld door Sigmar Polke

Polke_Grossmünster toraal raamAchter in één van de boeken van Willem Zuidema over ‘de binding van Isaäk’ vond ik een uitdraai van een preek die ds. Adriaan Soeting in 2006 in de Amsterdamse Oude Kerk over Genesis 22 hield. Soeting zei toen onder meer dit:

‘Het verhaal van de ‘binding van Isaäc’ heeft een grote rol gespeeld in de geschiedenis van Israël. De joden hebben zich met Isaäc geïdentificeerd, vooral in de Middeleeuwen bij die afschuwelijke vervolgingen … Er zijn toen veel liederen gemaakt die de binding van Isaäc bezongen’.

 

De middeleeuwen zijn de tijd van – zoals Elie Wiesel in een mooi essay over Genesis 22 in zijn Bijbels Eerbetoon : portretten en legenden schrijft – ‘de vernietiging en de ondergang van ontelbare joodse gemeenschappen (…). De pogroms, de kruistochten, de slachtingen, de rampen, de uitroeiing door het zwaard en het uit de weg ruimen door het vuur: iedere keer is ’t weer Abraham die opnieuw zijn zoon naar het altaar voert. Tijdloos als zij is, blijft deze geschiedenis van de hoogste actualiteit’.
Dat blijkt uit het werk van de Pools/Duitse beeldend kunstenaar Sigmar Polke die zich heeft laten inspireren door het verhaal in Genesis 22 én door de middeleeuwen. Door respectievelijk anonieme afbeeldingen, en door een anonieme tekst.

1. De Grossmünster in Zürich
Polke_Grossmünster kerkPolke maakte in 2009 elf ramen, waaronder het raam Isaaks Opferung voor de Grossmünster in Zürich (zie afb). Een kerk die schitterend is gelegen aan de rechteroever van de rivier de Limat, tegenover de Fraumünster met de beroemde ramen van Marc Chagall op de linkeroever. Volgens de overlevering stichtte Karel de Grote begin negende eeuw een kerk op de graven van Felix en Regula, twee Romeinse martelaren. Het paard van Karel de Grote zou geknield hebben bij hun graven.
In 1100 begon men al met de bouw van deze romaans-gotische kerk, maar deze werd pas in de 15de eeuw voltooid. Vanaf de preekstoel van de Grossmünster verspreidde Ulrich Zwingli de Reformatie; een naam die later terug zal komen. In de crypte van de Grossmünster staat een 15de-eeuws standbeeld van Karel de Grote, waarop ik ook terug zal komen.

De kerk is een in oorsprong laat-romaanse basiliekvorm met drie beuken, zonder een dwarsschip. In het hoogkoor zijn ramen aangebracht van Augusto Giacometti. Achter de preekstoel is het gebrandschilderde raam van Polke aangebracht. Aan de andere kant van de kerk heeft Polke ook een serie ramen gemaakt. De ramen corresponderen echter niet met elkaar, zoals vaak gebeurde: aan de ene kant voorstellingen uit Tenach (de koude noordkant), als een voorafschaduwing, en aan de andere kant uit het Nieuwe Testament (de warme oostzijde). Immers, zoals de eerder geciteerde Wiesel schreef: ‘Wat Isaak bedreigde, zou een voorafbeelding van de kruisiging zijn. Behalve dat op de berg Moria de daad niet wordt volvoerd: de vader geeft zijn kind niet prijs, en zeker niet aan de dood. Dat is het verschil tussen Moria en Golgotha’ (p. 64).

2. Sigmar Polke
Sigmar Polke-Ausstellung in ZrichPolke (zie afb.) werd in 1941 in Silezië, Polen geboren en is in 2010 in Keulen overleden. Na de Tweede Wereldoorlog vertrok hij naar Thüringen in West-Duitsland. Van 1959 tot 1960 volgde hij een opleiding glasschilderen bij de firma Kaiserwerth in Düsseldorf. Hij laat zich in zijn werk – ook in het glasraam in Zürich – vaak inspireren door oude afbeeldingen, tijdschriften, reclame e.d.. Onder andere het Stedelijk Museum in Amsterdam heeft enkele kunstwerken (schilderijen, tekeningen, affiches) van hem in de collectie, maar ook De Pont in Tilburg en het Van Abbemuseum in Eindhoven bezitten werk van hem.
De afbeeldingen op het raam (zie afb. boven) zijn gebaseerd op een 11e eeuwse bijbelparafrase van Ælfric van Eynsham (Latijn: Alfricus, Elphricus). Het handschrift berust in de British Library.

3. Het raam
Hoe lees je nu zo’n raam: van boven naar beneden, of van beneden naar boven? … Het antwoord is: van beneden (de aardse werkelijkheid) naar boven (hemelse waarden).
Het raam bestaat uit acht even grote velden, waarvan de vier onderaan en de vier boven samen met het bovenste gedeelte samen het eensluidende ontwerp vormen. Een ontwerp dat Polke met de computer heeft gemaakt.
* links onder, en diagonaal rechts, er schuin boven gespiegeld zien we het offerlam
* rechts onder, en diagonaal links, er schuin boven gespiegeld, staan de arm en hand (paars) van Abraham afgebeeld, alsmede het hoofd (groen) en het haar (geel) van Isaäk
* in de middenpartij zien we een rad als een Grieks kruis met Abrahams geheven zwaard
* daarboven komen we in meer hemelser sferen: links en rechts engelenvleugels en
* helemaal bovenin een rozet waarin het rad en het kruis worden herhaald, als begin en einde.

In deze ramen zijn tal van reminiscenties verwerkt. Om te beginnen verwijzen de diagonale spiegelingen naar Leviticus 16, waarin sprake is van twee zondebokken die dienen te worden geofferd: één voor de Heer en één voor de woestijndemon Asasel.
Abraham draagt bijvoorbeeld geen slachtmes, maar een zwaard. Dit verwijst naar zowel het feit dat de Grossmünster de kerk was van Zwingli, de militante hervormer, als naar het beeld van Karel de Grote met een zwaard in de crypte. Immers: ook hij was hardhandig in zijn bekering: ‘dood of gedoopt’. Karel beschouwde zichzelf als ‘heerser door Gods genade’. Niet toevallig bevindt het raam zich achter de preekstoel waarvan af Zwingli preekte.

Het middendeel van het raam, met Abraham gevangen in een rad, vormt een tegenstelling met het onderste gedeelte. Het is het deel dat het duidelijkst herinnerd aan de afbeelding uit de 11ste eeuwse bijbelparafrase. De tegenstelling ligt erin, dat Polke hier wil verwijzen naar inkeer, het zoeken naar wijsheid en harmonie.
De engelenvleugels erboven, links en rechts, verwijzen uiteraard naar de engel die de dood afwendt (vers 11 en 15 van Genesis 22). Polke beschouwt deze als een beschermengel. Hij ziet dit gedeelte van het raam als de sleutel voor de andere delen.

Bewerking van een gedeelte van een inleiding die ik op 22 mei 2014 hield in de Vredeskerk te Leiden en hier plaats n.a.v. de tentoonstelling Sigmar Polke: Alibis, t/m 5 juli 2015 in Museum Ludwig, Keulen.