‘Filosoferen in tijden van lijden’ (I)

In Filosofie Magazine van maart 2022 stond een artikel dat de moeite waard is, geschreven door Fleur Jurgens (1972), filosofe, schrijfster en journaliste. ‘Filosoferen in tijden van lijden’ luidt de kop. Het raakte mij. Waarom zal ik in drie opeenvolgende blogs uitleggen. In deze eerste ga ik in op het artikel zelf, in de tweede kom ik aan het woord als ervaringsdeskundige en in de derde en laatste ga ik in op de troost van filosofie, theologie en literatuur.

Definitie van lijden
‘Het kenmerk van lijden [is] nu juist dat het niet valt op te lossen’, zegt Wim Dubbink, bedrijfsethicus en voorzitter van de vakgroep filosofie aan de Tilburg University in het artikel. En hij definieert om te beginnen wat hij onder ‘lijden’ verstaat: ‘Een ervaring van machteloosheid en onrechtvaardigheid (…). Het komt bovenop pijn en het verdriet, als een extra aandoening’.
De vragen die vervolgens worden gesteld, komen in het vaarwater van de theologie: ‘Wat is de betekenis van mijn lijden?’, ‘Wat is rechtvaardigheid?’ Al benoemt Dubbink het bij uitstek als filosofische vragen. De volgende filosoof die Jurgens interviewt, Lammert Kamphuis, ziet het zelfs als filosofie van de straat, of misschien eerder: van de agora, want hij heeft veel op met de Stoïcijnse insteek: ‘Richt je op die dingen waar je controle over hebt en je zult met gemoedsrust en vrij door het leven gaan’. De definitie van lijden is daarmee naar mijn idee toch weer een beetje uit het zicht verdwenen en wel erg gemakkelijk opgelost.

Waarbij de filosofie kan helpen
Kamphuis stelt vervolgens, dat ‘waarbij de filosofie (…) kan helpen, is dat we onszelf in het lijden ook nog eens onnodig kwellen door straffende oordelen óver ons lijden’. Ik ben het met deze overigens eerder theologische insteek met hem eens, al neemt hij het in een volgende stellingname weer wat terug. Dat is op het moment dat hij het heeft over de Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Frankl, die in zijn De zin van het bestaan schreef dat hij ‘door betekenis aan zijn lijden te geven (…) de mens zijn vrijheid kan demonstreren’.

Kamphuis biedt in zijn Filosofie voor een weergaloos leven vier vormen van troost die de filosofie kan bieden:

  1. Het lezen van filosofische teksten, bijvoorbeeld van Schopenhauer
  2. Relativering, zoals de Stoïcijn Epictetus deed (Vrij en onkwetsbaar)
  3. Aanvaarden van het lot, zoals Boëthius deed (De vertroosting van de filosofie)
  4. Verwachting vinden in het uitzicht op betere tijden

Lijden niet reduceren
Dubbink heeft met zulke posities moeite, blijkt uit het vervolg. Je moet het lijden serieus nemen en niet reduceren tot ‘pijn en verdriet’. Lijden is kwellend en onbegrijpelijk. Ook de Stoïcijnen kan hij niet volgen, want zij ontkennen elke vorm van emotie. Het best te begrijpen vindt hij nog de visie van Frankl. Alleen hij heeft eigenlijk recht van spreken, gezien zijn ervaringen in vier concentratiekampen. Met een kanttekening: lijden kun je niet instrumenteel maken, begrijpen. Waaruit Dubbink met Ricoeur de conclusie trekt, dat ‘het lijden dus misschien gewoon iets is wat gebeurt en stomweg niet te begrijpen is!’ Hoe weinig bevredigend dit ook is.

Doordenkend komt hij dan uiteindelijk uit bij de filosoof Helmuth Plessner, de eerste filosoof die het lichaam centraal stelde, volgens de auteur van dit artikel, hoewel ik toch ook meteen aan zijn tijdgenoot Merleau-Ponty moet denken. Dubbink zegt: ‘Plessner heeft een interessante visie ontwikkeld op lachen en huilen. Op het moment dat mensen in huilen uitbarsten, capituleert hun denken en is het lichaam aan zet. Dat sluit mooi aan bij wat lijden is. Het is een geestelijk gevoel, dat een ander kenvermogen aanspreekt op het niveau van het lichaam. Met die gedachtegang is te ontsnappen aan de vraag naar betekenis of zin, zonder het lijden meteen helemaal onbegrijpelijk te maken.’

Een filosofie van de troost
Tenslotte komt Dubbink uit bij zijn collega Donald Loose, die ‘in dit verband spreekt van  “een filosofie van de troost”. Doordat het lichaam antwoordt in al zijn beperktheid, huilt en om troost vraagt, zal het denken moeten accepteren dat het is uitgespeeld. Die loutering door en van het lichaam biedt ruimte voor een nieuw begin.’ Hij komt dan weer terug op de Plessner van ná de oorlog, die zich ten doel stelde een boek te voltooien.

Daarmee raakt het abstracte denken over lijden aan het concrete leven van mensen die lijden ondergingen of ondergaan. Tot die laatste groep behoor ik, die – om het in proportie te zien – pijn lijdt, om het zo te omschrijven. Soms erg, soms niet of nauwelijks, maar altijd op de loer liggend. Tot op zekere hoogte een praktijkgeval van een ervaringsdeskundige dus.
Kan ik me in die verschillende stellingnamen vinden? That’s the question. Voor deel 2.

Mark Tuitert – DRIVE

DRIVE : train je stoïcijnse mindset : 10 lessen voor een scherpe & relaxte mindset / Mark Tuitert ; geschreven in samenwerking met Thomas Hogeling ; met illustraties van Ruben Steeman. – Amsterdam : Maven Publishing, [2021]. – 135 pagina’s : illustraties ; 19 cm ISBN 978-94-932131-6-6

In de weken voor de Olympische Spelen van 2010 leest schaatser Mark Tuitert voor het eerst over stoïcijnse filosofie. Hij wint goud op de 1500 meter. Of er een verband tussen dat lezen en winnen bestaat, is moeilijk te zeggen, maar wel is duidelijk dat het trainen op beide vlakken hem zowel meer ontspanning als gedrevenheid geven. Het stoïcisme is een van oorsprong oude Griekse en Romeinse denkwijze (Epictetus, Seneca) die zich uit in kalmte, gemoedsrust en voldoening. In dit boek, dat Tuitert schreef in samenwerking met sportpsycholoog Thomas Hogeling, wordt deze denkwijze
teruggebracht tot tien principes: tegenslag, emoties, controle, eigenbelang, acceptatie, spijt, dankbaarheid, richting, karakter en doelen. Tuitert mengt stoïcijnse waarden met eigen ervaringen als topsporter, ondernemer én als mens. Na elk hoofdstuk volgt een korte training om zelf te doen. Helder geschreven, boeiend en leerzaam, ook voor niet-sporters en niet-ondernemers.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Kleine en grote mechanieken (I)

Op 26 oktober jl. zou ik voor de Volksuniversiteit Amsterdam een online lezing houden en een gesprek leiden over het boek Een Duitse fantasie van Philippe Claudel. Doordat er weinig deelnemers waren, werd in overleg besloten deze avond niet door te laten gaan.
Als pleister op de wonde, publiceer ik de lezing nu op deze blog. In drie delen:

1. De korte inleiding (hieronder)
2. De verhalen/hoofdstukken zelf nader bekeken (31 oktober), de langste blog en
3. Het thema ‘kwaad’, de vraag of het om verhalen of een roman gaat, de receptie en een vergelijking met andere schrijvers (3 november).

Titel
Eerst de titel van het boek, waarin het woord ‘fantasie’ opvalt. Een woord dat primair staat voor ‘verbeeldingskracht’, voor iets dat niet altijd op waarheid hoeft te berusten. Ook in de psychoanalyse kennen we dit woord voor iemand die door middel van fantaseren probeert te ontsnappen aan een moeilijke situatie. En ook binnen de filosofie is het bekend, en die insteek kan verhelderend zijn in verband met ons boek.
Binnen de oude Griekse en Latijnse filosofie, van Plato, Aristoteles en een Stoïcijn als Epictetus, is ‘fantasie’ gebaseerd op een zintuiglijke ervaring. Volgens Plato is het een vermenging van oordeel en mening, volgens Aristoteles iets tussen waarnemen en denken in en heeft het te maken met dromen en hallucinaties. Bij de Stoïcijnen is het een term die verwijst naar informatie die door middel van de zintuigen binnenkomt en leidt tot gedachten, tot indrukken. De perceptie is waar, maar de meningen (doxa) die eraan worden gehecht hoeven dat niet te zijn.

De huidige Denker des Vaderlands, Paul van Tongeren, heeft het in dit verband over een machientje, een mechaniek (onthoud dit woord; het komt later bij het verhaal ‘Ein Mann’ terug) achter je ogen die wat zien als je bijvoorbeeld de gordijnen opendoet. De mens ziet de kwaliteit van het weer: mooi, zonnig weer of somber, druilerig weer. Met je zintuigen neem je dit waar (je ziet, hoort, voelt, ruikt – allemaal belangrijk in het werk van Claudel), maar dat mechaniekje laadt de betekenis, de kwaliteit van het weer of de natuur. Bij Claudel is dat vaak symbolisch geladen.

De bedoeling is dat dingen als een betekenisvol geheel worden ervaren. Daar morrelt Claudel met zijn titel aan, want wat is een Duítse fantasie? Jerker Spits schreef in het Nederlands Dagblad dat ‘het woord “Duitse” in de titel (…) vooral een synoniem lijkt van schuld.’ Een andere recensent, Henk Pröpper, denkt in de Volkskrant nog weer anders over de titel: ‘Het boek is uiteindelijk een Fantasie, een soort vrije, muzikale oefening, waarbij de schrijver zich niet aan de regels van de harmonie houdt’ [lees: vorm]. Ik kom hier in de laatste blog op terug, maar ik sla eerst het boek open en kom dan uit bij de

Motto’s
Elk boek van Claudel begint in feite met één of meer veelzeggende motto’s. In dit geval twee. Om te beginnen van de Franse schrijver Pierre Mac Orlan:

Voorbij de Rijn
Hangen drama en melancholie
Krijgen de gewone zaken van het leven
Een schijnsel van schemering.
Wat de reiziger, naargelang zijn humeur
Ofwel charmeert
Ofwel beangstigt.

Het tweede motto is al even belangrijk voor het begrijpen van dit boek en is van de in 1989 overleden Oostenrijkse toneelschrijver Thomas Bernhard:

Duitslands adem ruikt naar zwavel.

Het is de tegenhanger van het eerste motto, omdat geuren – zoals we zullen zien – bij Claudel staan voor zowel een vorm van kennis als voor herinnering, waarbij aangetekend dat herinneren een creatieve daad is en geen exacte geschiedenis oplevert. Herinneringen die Duitsland met zich meedraagt en die heus niet bij de landsgrenzen ophouden. Zoals de uitstoot van de fabriek pal bij Claudels huis in Dombasle-sur-Meurthe omgekeerd tot in Saarbrücken te zien is. Een chemieconcern dat ook in één van de verhalen/hoofdstukken in dit boek (‘Die Kleine’) een rol speelt, zoals overigens in veel van Claudels boeken een fabriek voor komt.

Ik zal in de volgende blog eerst de verhalen langslopen en wat kenmerkende elementen eruit belichten. Vooraf een opmerking: dit boek bestaat uit vijf verhalen of hoofdstukken. Claudel schreef ze afzonderlijk. Twee ervan zouden deel uit gaan maken van een nieuwe roman, die hij Sommeils (Slaapt) had genoemd. Zijn vrouw las ze en keurde ze af, maar Claudel bleef met de thematiek (ex-Joegoslavië) rondlopen. Uiteindelijk heeft hij ze omgewerkt en zijn ze in dit boek terecht gekomen. Uit het Nawoord is niet helemaal duidelijk welke (‘Ein Mann’, ‘Irma Grese’, ‘Die Kleine’?), maar dat doet er verder ook niet zoveel toe.

Massimo Pigliucci – Handboek voor de moderne stoïcijn

Handboek voor de moderne stoïcijn : 52 oefeningen voor een evenwichtig leven / Massimo Pigliucci en Gregory Lopez ; vertaald door Ruud van de Plassche. – Utrecht : Ten Have, [2019]. – 349 pagina’s : illustraties ; 23 cm. – Vertaling van: A handbook for new stics : how to thrive in a world out of your control. – © 2019. – Vertaald uit het Engels. – Met literatuuropgave. ISBN 978-90-259-0741-9

Praktische aanvulling op de eerder verschenen, succesvolle inleiding op de stoïcijnse filosofie van de hand van Massimo Pigliucci: Hoe word je een stoïcijn? (2017). Of liever: hoe word ik een evenwichtiger mens, hoe leid ik een zinvol en gelukkig leven met behulp van de stoïcijnse filosofie? Echt stoïcijn worden is niet de bedoeling. Pigliucci is hoogleraar biologie en filosofie in New York; de medeauteur Gregory Lopez is een geestverwant, oprichter van The Stoic Fellowship. De wekelijkse oefeningen zijn ingedeeld binnen drie aandachtsgebieden: streven, handelen en instemmen alsmede – heel zinnig – conform de tweedeling wat wel en wat niet in onze macht ligt. In elk deel zitten vragenlijsten om de vorderingen bij te kunnen houden: één aan het begin en één aan het eind van de week, met ruimte voor het invullen van de antwoorden. De probleemsituaties die het uitgangspunt vormen, worden gevolgd door een klassieke tekst van een Grieks filosoof als Epictetus, inclusief toelichting. Een helder boek voor niet-filosofisch geschoolde lezers, dat uitstekend past binnen de grote aandacht voor levenskunst en psychologie. Met eindnoten en een lijst van Engelstalige bronnen.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

Willen

Arendt_WillenWillen : het leven van de geest / Hannah Arendt ; vertaald [uit het Engels] door Dirk De Schutter en Remi Peeters. – Zoetermeer : Klement, [2014]. – 299 pagina’s ; 22 cm. – Vertaling van: Willing. – New York : Harcourt Brace Jovanovich, 1978. – (The life of the mind ; volume 2). – Met literatuuropgave, register. ISBN 978-90-868714-2-1

Tweede deel van Arendts trilogie Het leven van de geest: ‘Denken’, ‘Willen’ en ‘Oordelen’. In dit los te lezen deel valt de aandacht op de (vrije) wil, één van de grote thema’s uit de filosofie en politicologie tot op de dag van vandaag. De Duitse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) volgt het denken hierover vanaf Epictetus en Paulus’ Brief aan de Romeinen, tot en met Heidegger en Nietzsche. Zelf spreekt zij een voorkeur uit voor de positie van Augustinus: niet ‘ik-wil’ maar: ‘ik-kan-en-ik-doe’, een actieve stellingname met andere woorden. Bovendien verbonden Paulus en Augustinus de vraag naar de vrije wil net als Arendt met het probleem van het kwaad, een ander groot thema. Helder geschreven, inventieve vertaling, ontsierd door enkele germanismen. Door de vertalers van een – helaas nogal hermetische – inleiding voorzien. Met uitgebreide eindnoten en een register op persoonsnamen. Fraai omslagontwerp.

Copyright NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen. Geplaatst in week 34 (2014).