Dagboek van de opperrabbijn : 54 dagen uit het leven van Binyomin Jacobs. – Eerste druk. – Zwolle : Scholten Uitgeverij, februari 2021. – 215 pagina’s ; 21 cm ISBN 978-90-831149-0-3
In het kader van de voorbereidingen voor een tentoonstelling over de mens als individu, vroeg het Joods Cultureel Kwartier in Amsterdam een aantal prominente Nederlandse joden om een dagboek bij te houden. Eén van hen is de orthodox-joodse
opperrabbijn Binyomin Jacobs, bij een breder publiek bekend van zijn optreden in de media. De bedoeling van zijn ‘coronadagboek’ is naar eigen zeggen vooral zelfreflectie. Daarnaast wil hij een indruk geven waarmee hij bezig is. Jacobs doet dit in heldere bewoordingen en met humor. Beide uitgangspunten vormen een nobel streven, dat echter helaas wordt overschaduwd door het meermaals noemen van de vele bedankjes die hij krijgt voor bewezen diensten en de vele lezers die zijn eerder op internet gepubliceerde dagboek heeft. Jammer genoeg zit hij er ook met sommige opmerkingen naast: in Nederland zou bijvoorbeeld, stelt hij een paar keer, geen sprake zijn van systematische discriminatie (institutioneel racisme). Voor lezers die van het lezen van dagboeken in het algemeen houden en voor geïnteresseerden in het (orthodoxe) jodendom in het bijzonder.
Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.
K.P.C. (Karel) de Bazel werd in 1869 in Den Helder geboren in een rooms-katholiek gezin. Rond 1890 brak hij met de kerk. In 1894 sloot hij zich aan bij de Theosophische Vereeniging. De theosofie gaat ervan uit dat alle godsdiensten voortkomen uit één bron. In dit verband worden andere, ook oosterse culturen onderzocht. Vanaf dat moment komt de nadruk op frontaliteit in het werk van De Bazel naar voren. A.W. Reinink noemt in zijn biografie van De Bazel als voorbeeld daarvan een vroeg, niet uitgevoerd ontwerp voor een ‘Algemeen Bibliotheekgebouw’ (1895).
Een ander, laat voorbeeld is de villa die De Bazel in 1923 – het jaar van zijn overlijden – ontwierp voor de Enschedese textielfabrikant M. I. (Miljan) Menko, jongere broer van S.N. (Sig) Menko, voor wie De Bazel al eerder, in 1914 een stadsvilla had ontworpen. De horizontale lijn van het platte dak van de asymmetrisch opgezette villa uit 1923 – de enige woning van De Bazel met een plat dak – wordt versterkt door in natuursteen uitgevoerde banden.
Miljan Menko was voorzitter van de joodse gemeente in Enschede en degene die contact legde met Karel de Bazel. Dit contact moet al in 1917 zijn ontstaan, want in de collectie Meijer (Jaap Meijer, 1912-1933) in het Stadsarchief Amsterdam berust een niet gecatalogiseerde (kopie van een) brief die Karel de Bazel op 27 september 1917 schreef aan – zoals er met pen bij is geschreven – Hillesum. Dit is ongetwijfeld Jaap Hillesum, een buurman van Jaap Meijer. Hierin verzoekt De Bazel om ‘kort begrip van symbolen, ritueel, en ceremonieel der Joodschen kerk (…) dat ik kan gebruiken als uitgangspunt voor het bouwen van een synagoge.’ De Bazel had de naam van Hillesum gekregen van opperrabbijn S.J.S. Hirsch (Zwolle), die de synagoge in Enschede (zie afb.) later zal inwijden. In het archief van het Nederlands Architectuurinstituut in Rotterdam is geen antwoord van Hillesum teruggevonde evenmin als in de ‘vier stukken’ in het Stadsarchief Amsterdam (1914-1929) van Hillesum.
Belangrijk in dit verband is de constatering van Piet Cohen, ontwerper, oud-docent aan de Gerrit Rietveld Academie en betrokken bij de restauratie van verschillende synagogen, dat De Bazel zich als niet-jood bij het ontwerpen van een synagoge voorzichtiger toonde, en zich meer aan de gebruiken gebonden voelde dan een joodse architect als H. Elte Phzn. (1880-1944).
Dit neemt niet weg dat De Bazel op met name het meubilair, het verlichtingsarmatuur en de eiken lambrisering die hij voor de kerkenraadskamer van de synagoge in Enschede ontwierp zijn stempel heeft gedrukt. In de kerkenraadskamer van de synagoge in Enschede ligt een tapijt, met een mandalapatroon dat is ontleend aan de Borobudur op Java. Dit patroon valt ook op andere plaatsen in de synagoge terug te vinden, zoals in muurdecoraties. Het is een rustig, geometrisch patroon dat raadsleden gelegenheid geeft hun aandacht bij het gebed te houden. Sober als de Art Deco-stijl uit die tijd, maar evenzeer uitdrukking gevend aan de overtuiging dat een sobere, maar fraaie vormgeving gepast was voor een gebouw dat zowel ter ere van God als ter bevordering van een betere samenleving was neergezet.
Dit laatste krijgt de nadruk in de kunst-fenomenologische beschouwing die de beeldhouwer, psycholoog en publicist F. de Miranda aan het werk van De Bazel wijdde. De Miranda beschrijft de frontaliteit als gericht op de mens, ‘als een weg voor de van buiten aankomende en binnentredende gelovige, die mede door de frontaliteit van de bouwkundige ordening ook zelf tot frontaliteit, dat wil zeggen tot presentie-in-de-ontmoeting werd geleid.’
Dat kan ook worden gezegd van de twee vóór de hoofdingang van de synagoge in Enschede symmetrisch uitstekende delen: de dagsjoel (rechts) en de kerkenraadskamer (links). Men kan er van binnen naar buiten kijken, en van buiten naar binnen. Dat is ook de bedoeling, zeker nu in de dagsjoel voor de glas-in-loodramen onlangs een chanoekia (een achtarmige kandelaar) is neergezet (niet origineel uit ca. 1928). Hiervan moet volgens de traditie het licht namelijk naar buiten schijnen.
De Miranda concludeert, dat De Bazel ‘tussen oost en west’ ondanks het feit dat hij geen jood was, voldoende verwantschap voelde om de opdracht voor het bouwen van de synagoge in Enschede te kunnen aannemen.
Gedeelte uit een werkstuk dat ik voor de Open Universiteit Nederland schreef over de synagoge in Enschede, en dat ik hier herplaats met het oog op de tentoonstelling over ‘De Bazel in de Bazel’ (overzicht van het vernieuwende glaswerk van Karel de Bazel) en een gesprek daarover op 22 maart 2015 om 15.00 uur in het Stadsarchief Amsterdam (Vijzelstraat 32) tussen Marty Th. Bax en Job Meihuizen, samensteller van de tentoonstelling.