Kunst, religie en samenleving

rene_gude_-_photo_sarah_wong_-_rightsfreeWaar gaat het heen binnen de vier levenssferen die René Gude in zijn Het agoramodel – de wereld is eenvoudiger dan je denkt (uitgeverij ISVW) beschrijft? Privé, privaat, publiek en politiek, met kunst, religie en samenleving, met het vreemde en het eigene in een wereld waar Nederland onmiskenbaar deel vanuit maakt? Ik schreef er eerder over in een column voor een NVMB-Nieuwsbrief die ik hier t.g.v. het verschijnen van het boek van de filosoof Gude (zie foto) en een lezing over hem op 15 september a.s. (zie onderaan) in iets geupdate versie herplaats.

 

Kunst en wereldreligies
Laten we klein beginnen. Want de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat kunst en wereldreligies, hoe je het ook wendt of keert, een marginale rol in de Nederlandse samenleving spelen. Het ontregelende dat beide cultuuruitingen zouden moeten aankleven, willen zij een daadwerkelijke functie in de openbare ruimte hebben, is vaak teruggebracht tot esthetische vraagstellingen over het schone – het eerste element in de platonische trits het schone, ware en goede.

Damien Hirst_For the love of GodDat was zo toen het platina afgietsel van een mensenschedel, ingelegd met diamanten, onder de titel For the Love of God van Damien Hirst (zie afb. rechts) in het Amsterdamse Rijksmuseum viel te zien. Het bood niet een blik op de vergankelijkheid en kwetsbaarheid van het leven, als op een Vanitasschilderij, maar bleef ook aan de buitenkant met perfecte, niet door de tijd aangetaste diamanten en gebleekte tanden. In die zin past het kunstwerk perfect in een tijdsgewricht waarin een menselijk lichaam door cosmetische ingrepen, liposuctie en facelift, geen sporen van veroudering meer lijkt te mogen tonen. En we in de toekomst volgens de gerontologe Andrea Maier zelfs 130 jaar zouden kunnen worden. We leven in een tijd waarin kopieën voor kunst worden versleten, wat op zich veel interessants oplevert, al waarschuwde Magritte nog zo door expliciet onder zijn afbeelding van een pijp te zetten: Ceci n’est pas une pipe.

Dat was ook zo bij de installatie van Joris Staal tijdens de tentoonstelling Recht voor zijn raap van het Centraal Museum in Utrecht. Vanaf het dak van het museum, naast de Nicolaikerk, klonk vijf keer per dag een oproep tot het islamitische gebed. Staal hoopte primair op een debat op straat, maar oogstte uiteindelijk meer waardering voor het esthetische aspect van zijn werk.

Ook het idee om te komen tot zogenaamde lokjoden, een voorstel van Ahmed Marcouch, berust op het concept van een kopie. In beide gevallen, van Staal en Marcouch, loste het debat op in goede aanzetten tot een gesprek zonder dat er wat veranderde. Zo’n opzet heeft pas zin als iedereen een hoofddoek of een keppeltje gaat dragen, zoals in de Tweede Wereldoorlog er Denen waren die een jodenster op hun jas speldden. Het vreemde is dan eigen geworden.

Kunst en religie maken zichzelf pas waar, als ze gaan waarover ze horen te gaan: over vragen van leven en dood (de schedel van Hirst!), over een kier waardoor de werkelijkheid achter de rauwe realiteit van alledag, voorbij de economische kloof tussen de eerste, tweede en derde wereld zichtbaar wordt. ‘Een kiertje licht, een weinigje hoop. Een richeltje inzicht’, noemde de protestantse predikant Henk Vreekamp dat eens. Waarop een vakgenoot aanvulde: ‘Maar dit moet wél geschieden.’

De kunst en het leven
Als je beide uitspraken bij elkaar voegt, ontstaat het ware, het tweede element in de platonische trits. Hierin doen – zoals de film Copie conforme laat zien – de kunst en het leven er zelf toe. De hoofdpersoon James Miller (William Shimell) laat zich uit over het eigen leven dat je moet leiden, Elle (Juliette Binoche) zoekt bevestiging van haar eigenheid na een ontmoeting op een pleintje in een Toscaans dorpje, de bakermat van de renaissance. Nog afgezien van het deze wat clichématige uitwerking is de boodschap van de film het overdenken meer dan waard: de impact van wat de w/Werkelijkheid is of – al dan niet in kopievorm – voorstelt.

Barnett Newman_CathedraMaar deze kunnen wij niet altijd aan of durven wij niet altijd onder ogen te komen. Zijn het niet juist díe kunstwerken die het ware, deze w/Werkelijkheid tonen die worden vernield, zoals Cathedra van Barnett Newman? (zie afb. links). Omdat het een w/Werkelijkheid is die niet op zichzelf staat, maar uitnodigt tot een gesprek, zoals in aanzet de azan (gebedsoproep) en de klokken van de belendende kerk in Utrecht op de momenten dat ze tegelijk klonken, of op een pleintje in San Gimignano?

Deze vormen van kunst, religie en (samen)leven zetten de ramen naar de buitenwereld op een kier, incorporeren voorbeelden uit het verleden en andere culturen in het heden met oog op een hoopvolle toekomst waarin stem en tegenstem niet dissoneren. Waarin niet alleen financiële markten zijn geïntegreerd, maar waarin een Iraanse filmregisseur op een Italiaanse markt die als Griekse agora, als een plaats van ontmoeting fungeert, Europese renaissance(denk)beelden tot leven wekt. Aan de ene kant benadrukt hij door het gebruik van de Italiaanse taal ook nog eens de eigen identiteit van de regio, maar aan de andere kant laat hij zijn personages ook Engels spreken, de taal van de globalisering bij uitstek. Dat er ook nog Frans wordt gesproken, drukt des te meer uit dat de wereld klein is.

Kunst, religie en samenleving
Het is de kunst- en literatuurkritiek van de collegae van James Miller die bij uitstek, na primair goed gekeken, geluisterd en gelezen te hebben, zou kunnen bemiddelen tussen kunst, religie en samenleving. Daarbij uitgaande van wat als ‘vreemd’ kan worden ervaren in die kunst, door de wereldreligies onderling en in de samenleving. Met als doel dat er empathie ontstaat en iedereen, all over the world zich het vreemde eigen kan maken.

Kunst moet zowel in de religie als in de samenleving ‘infiltreren’ opdat ze zich door haar vreemdheid laten gezeggen, het vreemde stem krijgt, wordt gehoord en gezien. Opdat ze er alle drie door worden verrijkt, zichzelf niet tekort doen en de politiek er niet meer omheen kan als zouden het ‘linkse hobby’s’ zijn.

Hafid BouazzaJe kunt je afvragen of de stem van de kunst niet is verzwakt omdat ze zich niet of nauwelijks engageerde en de samenleving op een veilige afstand hield. Je kunt je evenzeer afvragen of de wereldreligies niet alleen zijn verzwakt omdat ze zich vaak boven hun voorganger verheven voelde (christendom als vervangingstheologie van het jodendom, islam boven jodendom en christendom), maar ook omdat zij op grond van een foute uitleg van het beeldverbod uit het Oude Testament, – waar het niet om (af)beeld(ingen) in algemene zin maar om het verbod op het afbeelden en vooral aanbidden van afgoden gaat -, kunst buiten de deur heeft gewerkt en veelal gehouden. Dat geldt evenzeer voor de islam; Hafid Bouazza (zie afb. hierboven) betoogt in zijn pamflet onder de titel Beelden tot leven wekken (uitg. Querido), zoals de Iraanse regisseur Abbas Kiarostami in zijn film een beeld tot leven wilde wekken, dat het ontbreken van gevoel voor kunst de islam geen ademruimte laat. En tenslotte kun je je afvragen of de Nederlandse samenleving niet is geworden wat zij nu is, vol onvrede en angst voor het ‘vreemde’ en zich louter vastklampend aan het ‘eigene’, omdat ze kunst en religie niet als tegenstem aanvaardt en soms verre van zich werpt met een felheid die je bang te moede maakt. Het kan geen toeval zijn dat juist in deze context verschillende zachte krachten wijzen op het belang van een gesprek tussen kunst, wereldreligies en samenleving, tussen het schone, ware en goede, de eerste, tweede en derde wereld.

Kunstkritiek

Anna TilroeWat de kunstkritiek betreft, is dat bijvoorbeeld de stem van Anna Tilroe (zie foto). Zij stelde in 2008 de tiende Sonsbeek-tentoonstelling samen. Haar doel was, en is, kunst in verband te brengen met de samenleving en er een gesprek in de publieke ruimte over aan te gaan. Met de genoemde tentoonstelling was zij niet langer, om de ondertitel van haar boek uit 2002 aan te halen, op zoek naar een nieuw visioen, maar bood ze niet alleen esthetische gewaarwordingen maar ook ethische implicaties daarvan ter discussie aan. Het begon met een processie waarbij kunstwerken door Arnhem werden gedragen. Een gebruik dat religieus is in de ruime betekenis van het woord. Tilroe was op het spoor ervan gezet door een Japanse processie, maar het idee dat beelden van ouds als het goed is met de cultus van een gemeenschap waren verbonden, was niet ver weg. Met de Franse filosoof Alain Badiou noemde zij dit ‘een gebeurtenis die iets doorbreekt.’ Datzelfde probeerde zij met de kunstwerken zelf die tentoon werden gesteld te bereiken. Kunst die, zoals Tilroe in een interview in Metropolis M (nr. 6/2007) zei, ‘paf, keihard binnenkomt.’ Het was kunst uit alle werelddelen, want eenkennigheid was zij bij het samenstellen van de tentoonstelling niet.

Van haar hand verscheen ook een pamflet, onder de titel De Ja-Sprong, naar een nieuwe vitaliteit in de kunst (uitg. Querido). In dit pamflet stelt Tilroe zich enerzijds te weer tegen de internationale kunstmarkt en vestigt anderzijds haar hoop op de kunst zelf. Niet als autonome kunst, maar als soevereine uiting in een geglobaliseerde wereld. In de kunstwereld is het kapitalisme volgens haar bijna crimineel geworden, of wordt de markt niet door intrinsieke kunstwaarden maar door economische beginselen bepaald.

Leescultuur
Datzelfde geldt voor de leescultuur. De reclame focust wereldwijd op e-books. Om die te kunnen lezen is echter een e-reader noodzakelijk. Maar wanneer iemand bijvoorbeeld een e-book bij Amazon bestelt, is hij automatisch gebonden aan de Kindle van Amazon. Het e-book kan daardoor niet als een handzame kopie van een gedrukt boek (Ceci n’est pas un livre) worden beschouwd. De astrofysicus, beeldend kunstenaar en publicist Vincent Icke beroept zich in een artikel in NRC Handelsblad (6 augustus 2010) dan ook niet alleen op de boeken van Spinoza in zijn boekenkast omdat die niet in sommige gevallen ‘anoniem vanaf grote afstand kunnen worden gewist zonder dat wettelijke garanties dat verbieden’, maar ook omdat vorm en inhoud bij hem één zijn in die zin dat Spinoza, maar ook een andere grote gigant uit de renaissance, Shakespeare ‘en de rest (…) schitterende dingen hebben geschreven over vrijheid. Op papier.’

Monika Van PaemelDe hiervoor genoemde denkers uit heden en verleden zijn gelukkig niet de enigen die hun stem, een tegenstem laten horen. De Vlaamse schrijfster Monika Van Paemel (zie foto), die al eerder een pamflet schreef onder de titel Te zot of te bot (uitg. Querido) kwam met een boek onder de titel Een intieme geschiedenis (uitg. Atheneum-Polak & Van Gennep). Net als Tilroe en Icke stelt zij zich te weer tegen vercommercialisering en vluchtigheid. In dit geval van de hedendaagse roman, ongetwijfeld in gedrukte vorm. Van Paemel spreekt zich uit over een gedeeld verhaal, een inclusieve geschiedenis, over het leven in alle facetten, zowel in esthetische als ethische zin. ‘Een intieme geschiedenis’ die niet de tijdsgeest weerspiegelt zoals de kunstwerken van Hirst en Staal, maar vergezichten biedt, door de kier van een muur, een raam met uitzicht zoals de film van Kiarostami die biedt. Dit maakt dat de literaire roman niet beperkt blijft tot een vermelding in een nationale canon, maar deel uitmaakt van wereldwijd gedragen, gemeenschappelijk bezit, tot gezamenlijk cultureel erfgoed. De roman is per definitie vreemd én eigen en biedt lezers de gelegenheid zich het vreemde eigen te maken. Je herkent je eigen verhaal en laat je verrijken door dat van een ander. Op die manier biedt de roman via de kunstkritiek, via het openbare debat ruimte voor een vruchtbare dialoog. Zodat iedereen erdoor wordt aangesproken en niemand, ook in de politiek niet, erom heen kan.

In perspectief
DeLillo_Vallende manEen roman die dit bij uitstek doet, en waarin alle hiervoor gesignaleerde aandachtspunten worden samengebald, is Vallende man (uitg. Anthos/Manteau, zie afb.) van Don DeLillo. De kleine, intieme geschiedenis van de hoofdpersoon, Keith Neudecker – we eindigen ook weer klein –, weerspiegelt de gebeurtenissen op 9/11. De performances van de schoonspringer, die van gebouwen springt, zijn een kopie van de val van de man op de beroemde, iconische foto van Richard Drew. De ex-vrouw van Neudecker, Lianne weet niet met deze performances om te gaan. Net zo goed als zij de Arabische muziek van haar onderbuurvrouw na 9/11 niet meer kan verdragen en daarmee de buurvrouw afwijst. Deze muziek staat symbool voor het vreemde, dat zij zich niet eigen kan en wil maken. De vraag is of zij in de Nature morte, de stillevens van Morandi ook een kopie van de werkelijkheid na 9/11 ziet, of dat deze gelijk bij Newman symbool staan voor het goede – het derde een laatste element in de platonische trits – waarop Lianne lijkt te hopen en daadwerkelijk, met vallen en opstaan aan wil werken. De hoop schuilt in de opvoeding die Lianne hun zoontje Justin (de rechtvaardige) geeft. Onder andere wanneer ze hem meeneemt naar een demonstratie. Zo voegt zij de daad bij het woord en gloort een kiertje licht, een weinigje hoop.

Hetzelfde geldt voor de laatste zin van het boek. Hierin beschrijft DeLillo dat Keith Neudecker niet langer zoals tot dan toe als in een film een overhemd uit de lucht naar beneden ziet vallen, maar ook dat hij niet van steen is en opeens tot zijn bewustzijn door laat dringen dat er uit de mouwen van dat overhemd armen steken, ‘armen die zwaaiden als iets wat in dit leven ondenkbaar is.’

Het is zoals pianist/dirigent Daniel Barenboim tijdens zijn Nexus-lezing 2010, De ethiek van de esthetiek het verwoordde: de kloof tussen verstand en levensvraagstukken is gedicht. Maar tussen kopie en ultieme Werkelijkheid moet altijd een kiertje blijven bestaan. ‘Een kiertje licht, een weinigje hoop, een richteltje inzicht.’ Opdat niets wordt dichtgemetseld, er ruimte blijft om te ademen en het vreemde tot zijn recht kan komen. In die ruimte, op dat pleintje ontmoeten mensen uit de hele wereld, uit alle culturen elkaar. Om samen het vreemde en eigene in perspectief te zien.

Op 15 september opent het Huis van de Levenskunst in Tuindorp Oostzaan (Amsterdam) weer zijn deuren. Het gaat deze keer opnieuw over de filosoof René Gude uit Amsterdam-Noord die vorig jaar is overleden. Hij was vanaf 2013 Denker des Vaderlands. Trinus Hibma, predikant van de Bethelkerk, zal enkele belangrijke punten uit zijn werk presenteren en met de aanwezigen daarover praten.

Plaats: Huis van de Wijk de Evenaar, Kometensingel 189, Amsterdam.
Tijd: donderdag 15 september van 14.00 tot 16.00 uur.
Toegang gratis. € 2 voor consumpties.

 

Mozart naar letter en geest

Annie FischerVoor een vriendin zocht in op internet of er ook opnamen in de handel zijn van Mark Padmore en Kristian Bezuidenhout. Als tip van Amazon kreeg ik een cd-box van Annie Fischer voorgeschoteld (zie afb.), met Londense studio-opnamen. Dit bracht mij terug naar een artikel dat ik in 2006 schreef voor Locus: tijdschrift voor studenten en docenten Cultuurwetenschap aan de Open Universiteit. Hierin komt zij ook voor. Ik herplaats het hier.

 

Mijn oud-hoboleraar, Leo van der Lek, vond het altijd het meest sublieme moment, wanneer de musicus in staat bleek zó in te zetten dat het leek of de hemel de aarde zacht kuste. Uit het niets opkomend, als het oneindige dat inbreuk doet in onze tijd. Dat kan alleen, wanneer de musicus de klank alvorens die te spelen, zich innerlijk heeft voorgesteld zoals een blinde Osmaanse miniaturist in zijn herinnering schouwde alvorens de pen op papier te zetten.
Zó heb ik de solo-inzet (‘entrée’) van het Pianoconcert nr. 25 in C gr.t. KV 503 (1786) van Wolfgang Amadeus Mozart door Annie Fischer ervaren: tussen een gebed en een Lied ohne Worte in.
We schrijven maart 1971. Het was de tijd waarin de authentieke uitvoeringspraktijk hoogtij vierde; van de tweede generatie in die opvatting geschoolde uitvoerenden was Jos van Immerseel, die Mozarts concerten in de jaren negentig van de vorige eeuw zo indrukwekkend zou opnemen voor het label Channel Classics, al zo’n jaar of vier bezig met zijn research naar oude instrumenten. En het was ook de tijd waarin het land waar Annie Fischer vandaan kwam (Hongarije) nog steeds zuchtte onder het juk van het communisme en hunkerde naar vrijheid, naar een leefbare wereld. Deze twee zaken hebben op het eerste gezicht niets met elkaar te maken, maar blijken bij nader inzien in het verlengde van elkaar te liggen.

Authentiek
Een authentieke muziekuitvoering is volgens de dikke Van Dale een ‘uitvoering in de stijl (en met instrumenten) van de tijd waarin een stuk gecomponeerd is.’ Als een haast Platoonse schaduw van de tijd van ontstaan, op – volgens de schrijver Eric-Emmanuel Schmitt – ‘vermolmde violen, prehistorische pianofortes die klinken alsof ze op de bodem van een zwembad staan.’ Het ontbreekt er volgens hem nog maar net aan dat de musicus zo ver gaat, dat hij een stuk of tien tanden laat trekken.
Een reactie die een beetje uit de tijd is, want ook binnen de authentieke uitvoeringspraktijk hebben de rekkelijken en de preciezen hun plaats ingenomen. Het gaat niet alléén om het naar de letter spelen van zeg een pianoconcert of een symfonie van Mozart, maar ook om het naar de geest vertolken ervan. Desnoods op moderne instrumenten.
Nooit zijn de metaforen achter ‘De ondraaglijke lichtheid van het bestaan’ zoals Mozart die in zijn drie laatste symfonieën, nummer 39, 40 en 41 vertolkte mij duidelijker geworden dan in twee verschillende uitvoeringen ervan: de lichtheid (Tomas in het boek van Kundera) door de Wiener Philharmoniker onder leiding van Lorin Maazel tijdens een concert in het kader van de Internationale Musikfestwochen Luzern 1991, en de droom (Franz in het boek van Kundera) in een uitvoering door de Radio Kamer Filharmonie onder leiding van Frans Brüggen tijdens een ZaterdagMatinee op 6 mei 2006.

Authenticiteit
Twee uitvoeringspraktijken die steeds meer naar elkaar toegroeien, als uiting van wat dirigent Philippe Herreweghe – van dezelfde generatie als Jos van Immerseel – eens ‘tweetaligheid’ noemde. Met als grootste voorbeeld in mijn ogen de ‘klassiek’ geschoolde violiste Viktoria Mullova, die in 2002 met het op authentieke instrumenten spelende Orchestra of the Age of Enlightenment op Philips drie vioolconcerten van Mozart opnam: de nummers 1, 3 en 4. Zowel uit deze opname als uit de heruitgebrachte opnamen uit 1958 van Annie Fischer met de pianoconcerten nr. 21 KV 467 en nr. 22 KV 482 op EMI, blijkt dat er steeds meer waarde wordt gehecht aan ‘waarachtigheid’ – volgens de dikke Van Dale de definitie van authenticiteit –, boven authentiek in de zin van een historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk.
In een interview gaat Philippe Herreweghe zelfs zover dat hij over Mozarts Requiem enkele stellingen poneert die hij wetenschappelijk niet kan staven. De eerste gaat over de bezetting van de mis, die het werk in de buurt van de Maurerische Trauermusik en dus de vrijmetselarij plaatst. De tweede betreft de onvoltooide staat van het Requiem. Dit laatste heeft volgens Herreweghe ‘te maken met het feit dat hij [Mozart, vS] aan de top van zijn artistieke kunnen zat. Natuurlijk is hij tijdens het schrijven van zijn Requiem overleden, maar ik geloof dat er meer aan de hand was’, aldus Herreweghe.
En wanneer je zegt dat er meer aan de hand is, denk ik in algemene zin dan ook niet dat het Platoonse schaduwen van een andere wereld zijn die je vermoedt, maar dat je de voorsmaak van een betere wereld proeft waarin het communisme is overwonnen, ofwel ideeën van de vrijmetselarij, een Mozartiaans humanisme of verwachting van het Godsrijk op aarde zegevieren.

Op die manier bekeken hebben zowel de authentieke als de niet-authentieke uitvoeringspraktijk hun eigen, in elkaars verlengde liggende waarde, waarheid en waarachtigheid. Beide manieren van uitvoeren kunnen namelijk leiden naar wat de eerder geciteerde Eric-Emmanuel Schmitt wél mooi omschreef als: ‘een blikseminslag, dat is in de kunst net zoiets raadselachtigs als in de liefde. Het heeft niets te maken met een “eerste keer”, want datgene wat men ontdekt, blijkt er vaak al te zijn. Veel meer dan een ontdekking is het een openbaring. Een openbaring waarvan? Noch van het verleden, noch van het heden. Een openbaring van de toekomst… Zo’n blikseminslag heeft te maken met vooruitzien… De tijd kreukelt, kronkelt, en dan opeens, in een flits, komt de toekomst te voorschijn. We reizen in de tijd. We ontsluiten niet de herinneringen aan gisteren, maar de herinneringen aan morgen.’

Gebruikte literatuur
Marianne Heijmans: ‘Ode aan de vrijmetselarij; Philippe Herreweghe na 20 jaar terug met Mozarts Requiem.’ In: Tom (Tijdschrift Oude Muziek), nr. 2 –2006; p. 39.
Eric-Emmanuel Schmitt: ‘Mijn leven met Mozart.’ Uitg. Atlas, Amsterdam enz., 2005 (ISBN 90 450 1515 1); p. 120 en 23.