Elizabeth Wharton

Ik heb geruime tijd een column geschreven voor Wervelingen, het magazine van de Vereniging van scoliosepatiënten. Enkele columns heb ik, met toestemming en al dan niet gewijzigd wel eens op deze blog herplaatst.
Als ik die column nog steeds schreef (ik moest, naar ik meen vanwege bezuinigingen waardoor het aantal pagina’s werd teruggebracht, plaats maken voor een andere invulling), zou ik daar zeker eens aandacht in hebben gevraagd voor het personage Elizabeth Wharton in de thriller Mr Mercedes van Stephen King (2014). Ik doe het nu hier.

Elizabeth Wharton wordt beschreven als iemand met ernstige scoliose, niet alleen helemaal kromgegroeid, maar ook nog eens gebroken door de dood van haar dochter Ollie. Ze zit in een rolstoel, want staan noch lopen kan ze niet meer. Ze is alleen nog in staat naar haar schoot te staren. Een paar keer wordt vermeld dat de ik-figuur, oud-rechercheur Bill Hodges, gefascineerd is ‘door de zilveren stralenkrans rond het hoofd van de oude dame’. Ze is zich niet bewust, schrijft King, ‘van het feit dat ze een wazige kroon van zilver licht draagt’. Het is een opmerking, die mij in gedachten voert naar het gedicht ‘Het licht’ van Martinus Nijhoff (uit: De wandelaar, 2016):

Het licht, Gods witte licht, breekt zich in kleuren:
Kleuren zijn daden van het licht dat breekt.
Het leven breekt zich in het bont gebeuren,
En mijn ziel breekt zich als ze woorden spreekt.

 

Slechts die zich sterven laat, kan ’t leven beuren:
O zie mijn bloed dat langs de spijkers leekt !
Mijn raam is open, open zijn mijn deuren —
Hier is mijn hart, hier is mijn lichaam: breekt !

 

De grond is zacht van lente. Door de bomen
Weeft zich een waas van groen, en mensen komen
Wandelen langs de vijvers in het gras —

 

Naakt aan een paal geslagen door de koorden,
Ziel, die zichzelve brak in liefde en woorden:
Dit zijn de daden waar ik mens voor was.

King heeft het gedicht van Nijhoff naar alle waarschijnlijkheid niet gekend, en Nijhoff kon het boek van King, dat krap een eeuw later verscheen, niet kennen. En toch lijkt het – althans in mijn ogen – of ze met elkaar in gesprek gaan, Nijhoff en King, het gedicht en de thriller.

Neem om te beginnen het woord ‘breken’, dat er vier keer staat. Licht kan breken, een hart kan breken. Beide kun je in verband brengen met Elizabeth Wharton. Ook in het gedicht van Nijhoff komt de dood voor, zoals die het leven van Wharton tekende. Alleen komt er bij Nijhoff een Christelijke connotatie bij: zich sterven laten.

In het gedicht is er een raam, dat open is, net als de deuren van het hart. Dat is bij Elizabeth Warton niet het geval; ze kan haar handen niet meer openen. Omdat ze zo geen zakdoek meer vast kan houden, moet ze worden geholpen bij het afdrogen van haar tranen. Dat wat van buiten komt, wordt door haar nauwelijks meer toegelaten, omdat ze aan dementie lijdt. Ze herkent de buitenwereld nauwelijks meer en verwart Hodges met een ander.

Toch heeft ze af en toe goede momenten en kan een gesprek met hem en haar dochter Janey aangaan; het is dan als de grond, zacht van lente bij Nijhoff. Het licht dat haar haar zilver omkranst, is een al even poëtische uitdrukking als de liefde en woorden waar Nijhoff over spreekt. Het is licht dat straalt in zijn gebrokenheid. Dat wist King er toch maar in te leggen! En ik heb het er, dank zij Nijhoff, uit kunnen halen.

Had Vulcanus scoliose?

‘In de geneeskunde is observatie (…) een belangrijk instrument bij het stellen van diagnoses. Jammer genoeg zijn we het belang van louter observatie steeds minder gaan waarderen. Dit komt omdat steeds meer hulpmiddelen ter beschikking zijn gekomen om medische diagnoses te kunnen stellen.’ Dit staat te lezen aan het begin van de leporello Therapy in Art (Rijksmuseum Amsterdam).

Dat is de ene kant. Aan de andere kant woedde onlangs op twitter een ware strijd over het feit of je dergelijke observaties ‘methodologisch goed in elkaar kunt zetten’: motieven, stijl, kunstenaar enzovoort. Dit naar aanleiding van een artikel in Annals of Human Biology over de zogenaamde Habsburgse kaak die op veel schilderijen opduikt en uit inteelt voort zou kunnen zijn gekomen.

In het Rijksmuseum hangt op dit moment een schilderij van Vulcanus door Velázquez. Volgens de mythe was Vulcanus in ieder geval mank en volgens sommigen had hij ook een bochel, maar zo wordt hij eigenlijk zelden of nooit afgebeeld. Op dit schilderij lijkt zijn houding erop te wijzen dat hij mank liep en/of een zijwaartse kromming, scoliose, had (zie beide afbeeldingen hierboven ter vergelijking).

Belangrijker is misschien, dat Velázquez niet alleen mythische figuren, maar vooral ook mensen met een handicap als mens afbeeldde en niet als een type. Die constatering hoor je op de geslaagde audiotour bij de tentoonstelling ‘Rembrandt–Vélazquez – Nederlandse & Spaanse meesters’.

Ik moet daarbij denken aan een ‘het beslissende moment’ waarover Chris de Zeeuw, hoogleraar neurowetenschappen, eens tijdens de middag Lof der geneeskunst (9 oktober 2009, de Doelen te Rotterdam) vertelde. Als jonge coassistent op de tweesprong met de vraag welke kant hij uit zal gaan, ziet hij in het Picassomuseum in Barcelona het schilderij Ciencia y Caridad (Wetenschap en Zorg): een vrouw op bed met links een dokter (de wetenschap) en rechts een verpleegster (de zorg verbeeldend). Achter zich hoort De Zeeuw iemand in een rolstoel aankomen. Naast hem komt Stephen Hawking tot stilstand en kijkt ook naar het schilderij. Op dat moment weet De Zeeuw welke kant hij op wil en ziet dit door het voorval bevestigd: de wetenschap.
Thuisgekomen vertelt hij dit voorval aan zijn vrouw. Zij antwoordt dat ze dit onzin vindt; voor hetzelfde geld had hij Hawking niet gezien als een beroemde wetenschapper, maar als een patiënt met ALS en had hij voor de zorg kunnen kiezen.

Ik denk dat allebei samen kan komen. Kunst en wetenschap en/of zorg bedrijven met heel je hart. Vélazquez laat het zien.

Niet normaal, of, anders anders

untitledJe bent dik
niet dikker
je bent anders
dun
gul
goed trouw

‘k hou van jou
‘k hou van jou
‘k hou van jou
anders

zingt Herman van Veen in zijn liedje Anders anders. Wetend dat iemand die te zwaar is volgens een onderzoek onder Amerikaanse psychologiestudenten veruit het minst aantrekkelijk is als sekspartner, kan dit haast als een statement worden opgevat.

Een statement was ook de tentoonstelling ‘Niet Normaal – Difference on Display’ in de Amsterdamse Beurs van Berlage (16 december 2009-7 maart 2010). Voorál een statement, omdat veel kunst die je op zo’n tentoonstelling zou verwachten (zoals bijvoorbeeld de vijf panelen van Rauf Mamedovs Laatste Avondmaal, met discipelen met het Syndroom van Down) ontbraken.
De bezoeker kreeg als het ware een vraag van curator Ine Gevers mee: ‘Hoe brengen we een samenleving tot stand die zich niet afkeert van de meest fundamentele eigenschappen die haar kenmerken: diversiteit, interafhankelijkheid en asymmetrie?’ (geciteerd in: Kunstbeeld, nr. 12/1 2009, p. 27).

Dat is de grote vraag. Gevers heeft een stap gezet; haar tentoonstelling werd bezocht door opvallend veel mensen die je ‘niet normaal’ of ‘anders anders’ zou kunnen noemen. Daaruit kan worden geconcludeerd dat zij zich konden spiegelen – iets wat voor mensen met een zichtbare afwijking vaak een probleem is, aldus Christien Brinkgreve in haar boek De ogen van de ander (uitg. Augustus, 2009, p. 42).

Maar voor diversiteit, interafhankelijkheid en asymmetrie in de kunst moest je ongeveer in dezelfde tijd in een ‘gewone’ galerie, White Cube in Londen zijn. Daar waren recente schilderijen van Damien Hirst te zien – ja, dezelfde van de diamanten schedel. Maar dan anders.
Figuren met afwijkingen, gebaseerd op medische demonstratiepoppen. Gedeeltelijk opengewerkt afgebeeld, zodat je bijvoorbeeld een zijwaartse rugverkromming kon zien. Gevangen in een web van lijnen als was de figuur gevangen in zowel het lichaam als de blik van de ander.
Hirst is op een andere toer gegaan. Mensen, echte mensen doemen op. Kwade tongen beweren dat ze lijken op bijvoorbeeld de verlamde en kreupele figuren op schilderijen van Bacon – of de video van Douglas Gordon in de Beurs van Berlage. Maar dat is niet zo: de felle kleuren van Bacon hebben bij Hirst plaats gemaakt voor gedempte tinten. En de figuren worden niet ten voeten uit getoond. Net zoals de personages in de toneelstukken van Samuel Beckett, waarvan in dezelfde tijd waarin beide tentoonstellingen te zien waren weer één werd hernomen.

Het werk van Hirst is misschien een aanzet tot een antwoord op de vraag van Gevers. Net als het recente boek Een tijd voor empathie van Frans de Waal, waarin de natuur ons lessen leert over een leefbare samenleving. Zoals de natuur Hirst leerde anders te kijken. Anders anders.

Anders kijken leerde ons ook Joost Zwagerman in zijn De stilte van het licht. Schoonheid en onbehagen in de kunst. In het hoofdstuk ‘Aspecten van vervreemding’ gaat hij onder meer in op het schilderij Christina’s World (1948) van Andrew Wyeth (zie afb.), dat lijkt op de bekende schilderijen van Bacon die ik hierboven noem (oorspronkelijke tekst eerder verschenen als column in Wervelingen, lente 2010) maar dan anders: ‘Iedereen in het plaatsje Cushing kende Christina, vooral doordat zij sinds haar verlamming weigerde zich voort te bewegen in een rolstoel of met behulp van krukken. In plaats daarvan sleepte ze zich over de grond, grote afstanden niet schuwend, en roeiend met haar armen, haar wil- en krachteloze benen achter zich aan trekkend, soms onwillekeurig bevallig, zoals op Christina’s World’ (p. 188).

Sjablonen be-grijpen

Ysbrant Van Wijnhaarden_Het licht van waterOp zondag 20 september 2015 interviewde Annemiek Schrijver in het televisie-programma De verwondering de medisch-sociologe Anne-Miek Vroom, die onlangs met ‘Het Beste Patiënteninitiatief’  de Nationale Zorg Jaarprijs won. In een column die ik destijds voor Wervelingen schreef (zomer/herfst 2012), komt zij ook voor. Met toestemming herplaats ik deze hier.

Ik lees een detective: Alarmfase van Sean Black. Mijn ogen blijven hangen op een alinea die begint met: ‘”Je hebt bezoek”, zei hij, met een knikje naar Carries bureau. Het eerste wat Carrie zag was de rolstoel. Daarna zag ze Janice Stokes.’
Zo werkt het vaak: eerst zie je een rolstoel en dan pas degene die erin zit. Of misschien zelfs dat niet; de schrijver en bioloog Tijs Goldschmidt wijdde er een hele tentoonstelling, en op grond daarvan een fotoboek aan onder de titel Wegkijken. De voorbeelden hierin zijn van uiteenlopende aard, en meestal heel wat heftiger dan dat uit de detective van Black.

Na dit gedachtespinsel bekroop me opeens het tegenovergestelde idee. Namelijk dat bij grote denkers informatie met betrekking tot lichamelijke afwijkingen vaak niet eens wordt vermeld.
Dat Georges Steiner een verschrompelde hand heeft, kwam ik pas te weten toen ik hem eens zag bij een lezing. Dat onze (inmiddels oud-) Denker des Vaderlands, Hans Achterhuis, ten gevolge van een erfelijke ziekte moeilijk loopt, werd ik pas gewaar toen ik eens een deel van een cursus die hij mede gaf bijwoonde.
Is het eigenlijk belangrijk om te weten?

Dat een denker (vaak ‘(iet)wat’ heet het dan) gebogen loopt, lees je maar weer al te vaak als karakteristiek gegeven in interviews, waarin de interviewer zijn/haar gesprekspartner ook voor het eerst lijkt te ontmoeten: ‘De dominee was een wat gebogen, nadenkende man met een baard en een bril’ schrijft Geert Mak in zijn Hoe God verdween uit Jorwerd (p. 110). Waarbij gebogen lopen staat voor nadenkendheid en een bril voor intellectualiteit.

Doet het iets af aan het denken van de dominee of wie ook (maakt het een beetje een tegenvallende, sullige indruk op de schrijver die dit niet had verwacht?), of draagt het bij aan de kwaliteit van diens denken omdat het herinnert aan het clichébeeld van een grijze, wijze man – een soort patriarch met inderdaad ook een baard.
Want over gebogen vrouwen, zoals de schrijfster Vonne van der Meer of de letterkundige Marita Mathijsen lees je praktisch nooit. De leeftijd van een vrouw vermeld je immers ook niet …

Grote onzin is het allemaal natuurlijk wel, zoals de Vlaamse schilder Ysbrant [Van Wijngaarden] in een tv-documentaire van Sieuwert Verster (Het uur van de wolf, NTR 29 januari 2012) duidelijk maakte: fysiek gaat het steeds minder met hem, maar in zijn werk zit nog steeds, of juist – oordeel zelf –, vooruitgang (zie afb.: Het licht van water).
Als het principe van communicerende vaten, zoals Anne-Miek Vroom [die het over zonlicht had], medisch socioloog met scoliose en osteogenesis imperfecta in haar afstudeerscriptie Buigen zonder te breken beschrijft. Al moet je daar ook weer mee oppassen, want voor je het weet beland je in romantische ideeën over ziekte, vergelijkbaar met en koukleumende kunstenaar op een zolderkamer.
Hoe komen we hier nu uit?

Misschien is er maar één voorzichtige poging tot het vinden van een antwoord: sjablonen moet je niet willen gebruiken, want dan stel je jezelf, bijvoorbeeld als interviewer, boven een zwakkere partij, en sjablonen moet je ook niet willen begrijpen, want dan benadruk je ten eeuwigen dage één van de vele kenmerken die iemand heeft en blijf je hem/haar daarop vastpinnen.
Niet gebruiken en niet willen be-grijpen dus, opdat elk onderscheid tussen een zwak lichaam en een gezonde geest is opgeheven, alle sjablonen voorbij. En er een mens uit één stuk, maar met vele niet te ontkennen kanten, naar voren komt.

http://anne-miekvroom.nl/