Droomuitvoering Der Kunst der Fuge

Bach_Kunst der Fuge_slotGisteravond was er een kans om Bachs Der Kunst der Fuge, BWV 1080 op orgel te beluisteren. In het kader van de Stadsorgelconcerten, in de Grote of St. Bavokerk in Haarlem. Een uitgelezen kans die, zoals organist Leo van Doeselaar in zijn inleiding zei, ‘Ausdauer’ vraagt. Niet iedereen kon dat ruim anderhalf uur opbrengen; gaandeweg liep een handjevol mensen weg. Maar aan de andere kant waren de liefhebbers die bleven muisstil en zaten enkele orgelstudenten ingespannen met de partituur voor hun neus.

Tot tegen het eind – want toen was de muziek ‘op’ en ging Van Doeselaar (mijn Tsjechische achterburen spraken z’n naam uit als Döselaar) nog even door. Niet, zoals soms gebeurt met het koraal Wenn wir in höchsten Nöten sein, maar met een voltooiing van de door Bach niet afgemaakte quadrupelfuga. Waarin, zoals in het programma viel de lezen, ‘de concertgever zich [liet] leiden door de versie die Kees van Houten – in eendrachtige samenwerking met Johann Sebastian Bach – hiervoor gemaakt heeft’.

Bescheidenheid én ere wie ere toekomt. Dat kenmerkt ook het spel van Van Doeselaar. Geen exuberante registraties, opgefokte tempi en overdreven agogiek en retoriek, maar een mooie, magistrale uitvoering. In afgewogen, prachtige registraties die, zoals in de vier eenvoudige fuga’s waarmee het werk begint, werden opgebouwd van zacht tot organum plenum (vol orgel). In over ’t algemeen rustige tempi en met subtiele retorische accenten.
Een droomuitvoering, waarin werd uitgegaan van het idee dat Der Kunst der Fuge is opgebouwd door vijf duidelijk afgebakende groepen, afgewisseld door vier kamermuzikale canons die volgens Van Doeselaar ijkpunten in het werk betekenen.

Als gezegd liet de organist het werk niet, zoals veel uitvoerenden qua klank uitsterven. Van de met mystiek omgeven legende dat Bach het werk niet heeft kunnen afmaken en zijn laatste adem tijdens het schrijven ervan uitblies (zie de opmerking van zijn zoon Carl Ph. Emanuel op de afb.) moet hij niets hebben. Van Doeselaar houdt het meer op de versie waarin het papier op was en het losse vel, waarop Bach het slot van zijn fuga schreef, verloren is gegaan.

Thuisgekomen heb ik me afgevraagd hoe dat onafgemaakte, uitstervende slot zou zijn geweest in de wetenschap dat eerder op de dag, in hetzelfde Haarlem schrijver Joost Zwagerman was overleden; de auteur van De stilte van het licht, op zoek naar God in de stilte en de leegte, het suizen van de wind. Daarbinnen ‘bevindt zich God, alomtegenwoordig maar onkenbaar’. Maar zo was het goed.

Eén enkel takje

Navid NuurHet kan met het takje dat uit een steen groeit, een werk van Navid Nuur (1976, Teheran) op de tentoonstelling SALON/Big Bang in de Amsterdamse Oude Kerk, twee kanten op (zie afb.). Ofwel het is één enkel geblakerd, kaal takje dat nadat de wereld is vergaan een stille getuige is van het slagveld, ofwel het is een nieuwe, nog bladloze loot die is ontsprongen uit een rots, een steen als een bevroren traan (Novalis). Als door Mozes die op een rots sloeg eruit geslagen. Of als het ene twijgje dat de duif na de zondvloed in de bek had.

 

Een takje dat in de kerkdienst op 20 juli 2014 verklankt werd door zowel het openingskoraal Wenn wir in höchsten Nöten sein als het slotkoraal Nun danket alle Gott, beide van Joh. Seb. Bach. Door Jacob Lekkerkerker in eenzelfde, ingetogen registratie gespeeld. En allebei eindigend met eenzelfde akkoord. Toeval bestaat niet.

Een takje dat verbeeldde wat de uitleg door ds. Justine Aalders van het Evangelie van deze zondag (Mattheüs 13:24-30, 36-43) ons bracht: Gods toekomst groeit ook, als zaad op de akker, als een klein takje op de rots, ook al zien we ’t vaak over het hoofd, omdat we ons concentreren op het onkruid, of op de rotsachtige grond waarop het valt of staat. We moeten geduld hebben en erop blijven vertrouwen dat het, dat hij zal groeien. Tegen de klippen op.

Maar kijk, toch is het vreemd. Dat takje is weliswaar wat schuin tegen die steen ‘aangeplakt’, maar lijkt ook o zo stevig te staan. Alsof hij vaste grond onder de voeten heeft, stevig geworteld is. Alsof die steen de rots (Petra) van Petrus is. Die ook zo weer kan worden weggeslagen, meegesleurd door de woelige baren van de zee die ik onder de steen van Nuur vermoed, als bij Mont Saint Michel.

Misschien groeit het takje uit tot een boom. Dat valt nu nog niet te zeggen, – nu zeker niet te zeggen. Maar ik hoop wel dat we eens kunnen oogsten van de vruchten die hij brengt.