Op 16 september a.s. gaat de film over Spinoza van Robin Lutz in première in bioscoop Buitenhof in Den Haag (zie afb.). Naar aanleiding daarvan herplaats ik hier met toestemming een column die ik schreef voor het tijdschrift Wervelingen, en die werd gepubliceerd in het winternummer van 2008/2009.
Van een goede kennis kreeg ik enkele oude Mededelingen vanwege het Spinozahuis cadeau. In één ervan – de weerslag van een lezing die prof. dr. R. Henrard in 1987 hield – las ik over dat mooie idee van Spinoza dat ‘God borg staat voor zijn volmaaktheid [die van de mens, EvS], net als voor de volmaaktheid van de hele natuur.’
Omdat God (en de natuur, want dat is bij Spinoza hetzelfde) volmaakt is, betekent dit in de visie van Spinoza dat het onvolmaakte volmaakt is in zijn wezen, in zichzelf; ergens voert hij als voorbeeld een blinde op. Het is een idee waarin je, als je niet uitkijkt, door kunt schieten. Voor je het weet kom je – zoals Michiel Leezenberg in een recensie van een recent boek over Spinoza door Miriam van Reijen in NRC Handelsblad van 3 oktober 2008 opmerkte – in de ‘religieus-fundamentalistische hoek’ terecht, waar ziekte de wil of straf van God zou zijn. En dat was noch de bedoeling van Spinoza noch die van Van Reijen.
Het is een idee dat je in het verlengde moet zien van Spinoza’s opvatting dat God en natuur één zijn, d.w.z. dat God niet ín de natuur is (zoals de pantheïst meent), maar de mens in God (zoals de panentheïst denkt) – geloven in God valt volgens deze visie dan ook letterlijk op te vatten.
De mens is volgens Spinoza dan ook niet náár Gods evenbeeld geschapen maar – het denken van een panentheïst waardig – in Gods evenbeeld. Elke vraag die de hoofdpersoon stelt in een roman waarvan de titel mij helaas is ontschoten, en die neerkwam op hoe het nou toch kon: schots en scheef gebouwd en toch naar Gods evenbeeld geschapen – als speelde God een wrange grap met hem –, hoeft op deze manier dan ook te worden gesteld.
Dat geeft troost. Want het esthetische (een mooi mens, recht van lijf en leden, wat heet) is in Spinoza’s ogen een product van de subjectieve verbeelding en als zodanig van geen waarde. Het gaat hem om het opheffen van welke vorm van dualisme dan ook, aldus nogmaals prof. dr. Henrard. Het enige dat daarbij telt, is volgens Spinoza (in zijn Theologisch Politiek Traktaat, hoofdstuk 14) de naastenliefde.
Dat betekent niet meer en niet minder dan, of je nu gelovig bent of niet, de ander tot zijn recht laten komen. Er borg voor staan dat mensen die op wat voor manier dan ook ‘anders zijn’, meetellen – blinden en kromgebogenen, in letterlijke en figuurlijke zin. Het betekent de arme een ereplaats aan tafel gunnen, de zwarte een zitplaats in de bus van Alabama, asielzoekers een opvanghuis.
Het betekent dat ‘bij elke grensovergang de rode loper wordt uitgelegd als er iemand komt die een nieuw vaderland nodig heeft’, zoals oom Melnitz in de roman Het lot van de familie Meijer van Ch. Lewinsky zegt (p. 353), terwijl hij ‘een wrat op zijn neus en een bochel op zijn rug [liet] groeien.’ Oom Melnitz is volmaakt (oneindig liefdevol) in zijn zogenaamde onvolmaaktheid, want hij staat borg voor het welzijn van zijn medemens die is als hij.