Angel of Light

Anky Mulders interviewde mij onlangs voor de website Literair Nederland (zie link onderaan deze blog). De kop luidt: ‘Een fascinatie voor grensgangers’. Dat was ook de rode draad van het gesprek. Ik geef eerst een paar citaten uit weer, en ga daarna aan de hand van een tamelijk recente ‘ontdekking’ na of dat ook dáárvoor geldt.

Het ging eerst over de vraag wat me aantrok in het werk van Philippe Claudel, op wiens Het verslag van Brodeck ik mede afstudeerde en over wie ik later een boekje schreef: Tien boeken, tien deugden (2021). De vraag luidde, wat mij in zijn boeken aantrok en wat de gemene deler is. Ik antwoordde: ‘Hij schuurt. Er zit een soort dialectiek in. Goed en kwaad, licht en donker, in een vaak bloemrijke taal. Die schuurt met het thema waar hij over het algemeen over schrijft, het kwaad, en dat vind ik interessant. Dat is de gemene deler die mij in een kunstwerk aanspreekt, in boeken, muziek of wat dan ook (…). Die twee kanten zitten (…) trouwens ook bij Shakespeare, waar ik een groot fan van ben, dat komische en tragische. Componisten als Carl Nielsen en Poulenc hebben het ook.’

Einojuhani Rautavaara
Waarmee we bij muziek en mijn recente ‘ontdekking’ de Finse componist Einojuhani Rautavaara (1928-2016) zijn aangekomen. En de vraag: geldt dat ook voor zijn muziek, dat schuren, die dialectiek, licht en donker?
Eerst even iets meer over Rautavaara zelf. Ik vond in mijn exemplaar van de Algemene Muziekencyclopedie bij het lemma over hem een knipsel met een necrologie die Mischa Spel schreef voor NRC Handelsblad (29 juli 2016); het begrip ‘ontdekking’ schrijf ik dan ook tussen aanhalingstekens, want zijn naam kende ik – ik zou haast zeggen – uiteraard. De reden waarom ik me nu meer in zijn werk, en specifiek zijn zevende symfonie heb verdiept komt straks aan de orde. Los van het interview met Anky Mulders.
Spel schrijft onder meer dat de componist ‘aanvankelijk gefascineerd was door het modernisme: hij benutte twaalftoonstechnieken bijvoorbeeld in zijn Derde symfonie (1961). Maar ook dat werk klinkt vooreerst als een bruckneriaanse ode aan de romantiek.’ Over dialectiek gesproken, over bloemrijk gesproken. Spel vervolgt dat zijn oeuvre divers was ‘en schubertiaanse liederen omvat naast mystiek aandoende minimalisme (…) en neo-romantische orkeststukken. Mystiek was hoe dan ook een belangrijke factor’, ook in mijn denken, al heb ik het daar met Anky Mulders niet specifiek over gehad. ‘Muziek’, schrijft Spel, ‘was voor hem pas groots als de luisteraar “er een glimp van de eeuwigheid in opvangt”.’

Angel of Light
Dat laatste geldt voor Rautavaara’s zevende symfonie, Angel of Light. Ik kwam op het spoor van deze in 1994 gecomponeerde symfonie tijdens voorbereidingen voor twee lezingen over engelen in muziek en beeldende kunst, komend voorjaar bij Helikon in Utrecht. Ik zocht in het boek De Bijbel cultureel (uitgave Meinema/Pelckmans, 2009) of hierin ook engelen worden genoemd. Dat is niet of nauwelijks het geval, met uitzondering van een uitgebreid hoofdstuk over die zevende symfonie van Rautavaara, geschreven door Johan Snel.
‘Het hart’, schrijft hij, ‘ligt in het derde deel, met de ongebruikelijke tempoaanduiding Come un sogno, als een droom (…). Hier klopt het hart van de symfonie en klinken (…) variaties op het hymnemotief [uit het eerste deel, EvS].’ Het werk leidde, aldus Snel, ‘tot een daverend publiekssucces’. Toch zoek je het in de archieven van het (Koninklijk) Concertgebouworkest tevergeefs; het werk heeft daar helaas (nog?) niet op de lessenaars gestaan.

Afbeelding
Bij het artikel van Snel staat een afbeelding van een opname van deze symfonie op het label Ondine (869-2). Het is niet een werk van Rautavaara’s landgenote Helene Schjerfbeck (1862- 1946), zoals ik bij eerste oogopslag dacht, maar van Pekka Hepoluhta, een figuratief schilderende Finse kunstenaar dat mystiek aandoet.
Rautavaara is de mening toegedaan, dat engelen zowel verschrikkelijk kunnen zijn als ‘staan voor de overtuiging dat er andere werkelijkheden bestaan, andere vormen van bewustzijn’ (Snel). Hij ervaarde dat laatste bij een bezoek als kind aan het klooster Valamo, in Karelië. Snel schrijft dat Rautavaara zich ‘als Fin zich letterlijk beweegt tussen Oost en West, tussen oosterse mystici aan de ene en westerse modernisten aan de andere kant’.  Een grensganger dus. Waarvan akte.

Een fascinatie voor grensgangers

Bij het overlijden van Pieter Steinz

Pieter SteinzAfgelopen maandag overleed op 52-jarige leeftijd redacteur, boekenliefhebber en oud-directeur van het Nederlands Letterenfonds Pieter Steinz (zie foto) aan ALS. Hieronder ter In Memoriam een iets aangepast artikel dat ik eerder over één van zijn 23 boeken schreef.

Pieter Steinz, recensent en chef Boeken van NRC Handelsblad, is bekend geworden door succesvolle boeken als Lezen &cetera en Het web van de wereldliteratuur. Samen met schrijver en gitarist Bertram Mourits schreef hij Luisteren &cetera: ‘het web van de  popmuziek in de jaren zeventig’.

Volgens hetzelfde beproefde recept: 25 klassiekers, ingeleid en ingebed in ‘platenwebben’ van (muzikale) invloeden en suggesties om verder te luisteren. En evenveel stukken over genres en onderwerpen.
De verbanden die worden gelegd, gaan vooral uit van muziekhistorische verwantschap. Zoals ik destijds de cd-uitgaven van NM Classics en Composers’ Voice voor de Vrienden Nederlandse muziek in een context plaatste: Voor als u van Händel houdt (Hellendaal), Voor als u van Ravel houdt (Escher), Voor als u van Schumann houdt (Verhulst) enz.
Het is aan de lezer/luisteraar inhoudelijke dwarsverbanden te leggen. En hoewel Bertram Mourits desgevraagd stelt bij de gelegde verbanden ‘meer op de muziek dan op de tekst te hebben gelet’, erkent hij dat ‘de twee natuurlijk soms wel samenhangen.’ Hij noemt dan twee voorbeelden. [i]

Muziek en …
Het eerste gaat een richting uit waarin docenten denken aan de tot dit jaar jaarlijks gegeven muziekweek van de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW) in Leusden, zoals Gerard van der Leeuw. Namelijk ‘muziek en …’.  In dit geval om te beginnen natuurlijk het voor de hand liggende ‘filosofie.’ Mourits mailt dan: ‘Een belangstelling voor filosofie [om daar bij te blijven, EvS] wordt [ook] gevonden bij “art rock”, “symfonische rock” of “progrock”.’ De laatste stroming komt door zijn conceptalbums, waarbij de nummers allemaal over eenzelfde thema gaan en samen vaak een verhaal vertellen, in de buurt van het concept van Mourits en Steinz. Zij gaan uit van ‘het idee dat een plaat een geheel is.’ Sterker nog: dat ‘elk liedje een essentieel onderdeel vormde van een nieuwe kunstvorm: het Album’ (p. 11).
Het tweede voorbeeld pakt, zoals Mourits in dezelfde e-mail stelt, anders uit: ‘Een fascinatie voor [bijvoorbeeld, vS] de dood is te vinden in de “murder ballads” van vroege countrymuzikanten, maar ook bij heavy metal of sombere new wavemuziek.’
Ik zet daar twee voorbeelden van inhoudelijke verwantschap met betrekking tot het thema dood naast.

Remember
Het eerste betreft de tentoonstelling Remember me in het Museum voor Moderne Kunst Arnhem (MMKA, 21 november 2010 tot 16 oktober 2011). Door de cirkelvormige tentoonstellingsruimte kon de bezoeker als het ware een levenscyclus doorlopen. Er werd, alleen al in de naam van de tentoonstelling, onder meer verwezen naar de beroemde aria When I am laid in earth (Remember me …) uit de opera Dido and Aeneas van Henry Purcell.

En route
Het tweede voorbeeld haakt aan bij het concert En Route – Kamermuziek Thomas Adès in het kader van het Holland Festival op 18 juni 2011. Een concert dat werd samengesteld door (het stond (ter)echt op het programma) Hans Ferwerda; over een concept gesproken! Ook hier een levensweg die eindigde aan de Lethe (een doodsrivier) of met een ontluikende roos, in beide gevallen (Adès’ strijkkwartet Arcadiana en het 2e harpconcert, Through thorns van Per Norgard) gezet als een soort koraal. [ii]

In het tweede geval is dus niet alleen sprake van muziekhistorische of vormtechnische verwantschap (een koraal), maar ook van een inhoudelijke, net als in het eerste voorbeeld in Arnhem. Daarmee is het &tcetera uit de boektitels van Steinz c.s. ruimer opgevat.
Dat is interessant voor niet alleen museumcuratoren en muziekprogrammeurs (ArtEZ kent in Arnhem een master Muziekprogrammering), maar ook voor (muziek)bibliothecarissen als tegenwicht tegen het zogenaamde retail concept waarbij voornamelijk op (verkoop)trends wordt ingespeeld.
‘Eigenlijk,’ schrijft Mourits, ‘zijn de mogelijkheden eindeloos. En streeft iedere muziekliefhebber naar een eigen “luisteren &cetera” in zijn of haar collectie.’

Receptie
En in zijn/haar receptie. Daarvan geef ik tot slot een voorbeeld dat mij overkwam bij een Robeco Zomerconcert, op 31 juli 2011 in het Amsterdamse Concertgebouw. [iii] Het programmablad, geschreven door Marco Nakken, wees de weg door dit concert van het Deens strijkkwartet.

Fuga’s en canons bij Haydn (Strijkkwartet op. 64 nr. 5) en de Denen Hans Abrahamsen (Derde strijkkwartet) en Carl Nielsen (Strijkkwartet in F gr.t. op. 44), een – jawel! – koraal bij zowel Abrahamsen als Nielsen. Met overal herinneringen aan volksmuziek; Haydn stond er al bekend om, Abrahamsen maakt gebruik van flarden.
Die fuga’s, canons, koralen en volksmelodieën brengen je in een bepaalde mood. Niet in de laatste plaats door het slotstuk van het concert: een Scandinavische volkssuite, samengesteld en gearrangeerd door primarus Runge Tonsgaard Sorensen. En de toegift: een met uitzondering van de cellist staand gespeeld Zweeds koraal.

Het was alsof de musici de luisteraars een boodschap mee wilden geven, gelijk de eerste viool aan het begin van het eerste deel van het Strijkkwartet van Haydn: ‘Boven de op het land zwoegende boeren fladdert hoog in de lucht de kwinkelerende leeuwerik’ (Nakken). Iedereen mag zelf concluderen wat die boodschap kan zijn. Zoals ‘iedere muziekliefhebber streeft naar een eigen “luisteren &cetera”.’

Betekenisgeving
Op die manier met concerten, tentoonstellingen, collecties thuis en in de bibliotheek omgaan, zou wel eens het nieuwe concertproces, museumproces en het nieuwe bibliotheekproces kunnen zijn waar we zo naar op zoek zijn. Het nieuwe luisteren, kijken en lezen waarbij het om ‘betekenisgeving’ draait en niet louter om bezoekers- en/of uitleencijfers.
Dit gaat verder dan het ‘in the mood’ van Steinz en Mourits. Maar begint er wel mee. Alleen daarom al is het lezen van dit boek aanbevelenswaard. Om Steinz’ denken levend te houden.

Pieter Steinz en Bertram Mourits: Luisteren &cetera. Het web van popmuziek in  de jaren zeventig. Uitg. Contact (ISBN 978 90 254 36186). € 19,95

[i] In een e-mail aan mij, d.d. 21 juli 2011.

[ii] Zie in dit verband een artikel van Markus Rathey in I.A.H. Bulletin Nr. 33/2005, p. 241-254 o.d.t.: ‘The Chorale in the Concert Hall; Archeologie of a Paradigm Change.’

De onvolprezen Carl Nielsen

Carl NielsenJaren geleden was ik met vakantie in Kopenhagen. Ik had de hele dag rond gesjokt en voelde me eigenlijk te moe om ’s avonds nog naar een concert in Tivoli te gaan, waar ik al een kaartje voor had gekocht. Ik had nog niet gegeten en ontdekte tot mijn grote schrik, dat het concert al om half acht begon. Maar wat ben ik blij dat ik tóch ben gegaan! Het concert betekende mijn kennismaking met onder meer de muziek van de Deense componist Carl Nielsen (1865-1931, zie foto), wiens werk ik sindsdien in mijn hart draag. Ik laat weinig kansen onbenut om zijn muziek in de concertzaal te beluisteren. Vanmorgen was zo’n kans: in de serie Het Zondagochtend concert in het Amsterdamse Concertgebouw speelde Nikolaj Znaider met het Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Andrey Boreyko het Vioolconcert op. 33 (1911).

Eén van de vele bazen die ik bij mijn oud-werkgever heb versleten, fronste haar wenkbrauwen toen ik eens vertelde dat ik gek was op de muziek van Nielsen. Ze kon er zich, verzot als ze is op ‘echt’ moderne muziek, niets bij voorstellen. Die voorliefde berust dan ook op andere elementen, die Dirk Luijmes in het programmablaadje van vanmorgen omschreef als: ‘een eigen stijl, met vaak elementaire melodieën, classicistische uitgangspunten, waarbij hij regelmatig progressieve uitstapjes maakte over de grenzen van de tonaliteit’.

Wat mij in het genoemde Vioolconcert aanspreekt is de ingetogenheid ervan: een zacht spelende solist, nog zachter begeleidende strijkers. Maar pas op: dan denderen de hoorns er opeens tussen door, of slaat de paukenist er dwars doorheen. Ook dát is de Nielsen waar ik van houd. Dan is zijn concert weer uitbundig, zonder overigens de extase te bereiken van de Sinfonia espansiva uit hetzelfde jaar dat ik destijds in Kopenhagen hoorde. Of lag dat ook een beetje aan dirigent Andrey Boreyko? Niets ten nadele verder van deze uitvoering, met een geweldige solist die dan weer neigde naar de concertmeester (‘nu mogen jullie weer’) of zich wendde naar de hobo waarmee hij een duet speelde.

Het Radio Filharmonisch Orkest kon ook in de door Boreyko samengestelde suite uit Tsjaikovski’s Doornroosje laten horen wat het in huis had: een mooie orkestklank met fraaie soli door fluit, klarinet en harp.

Deze uitvoering van Nielsen vormde een mooie bijdrage aan het jaar waarin de muziekwereld zijn honderdvijftigste geboortedag herdenkt. Voor een meestal muisstil luisterend publiek (inclusief kinderen!), dat één keer vanwege het opstekende gekuch door de dirigent vriendelijk tot de orde werd geroepen in een stempauze tussen twee delen van het vioolconcert. Gevolgd door een kwinkslag van de solist. Dat is ook het zondagochtend concert.

Typisch Scandinavisch?

FossegrimIn 1986 hield ik voor de Vereniging Vrienden Frysk Orkest een lezing over Scandinavische orkestmuziek. T.g.v. de aanstaande tentoonstelling Munch : Van Gogh, waarbij ook ruim aandacht aan Scandinavische muziek zal worden geschonken, plaats ik hieronder een gedeelte hieruit.

Laten we beginnen met het gegeven voor een verhaal. Een Noors volksverhaal over een fossegrim (zie afb.): een muzikale geest. Hij woont bij één van de meest bruisende watervallen in midden Noorwegen, stel ik mij zo voor. En zijn instrument is de Hardangerviool, de viool uit het gebied van één van de mooiste fjorden: het Hardangerfjord. De fossegrim speelt bij voorkeur ’s avonds, als het donker is.

Héél mooi, speelt hij. Iemand die het hoort, blijft onherroepelijk luisteren tot hij klaar is. Wie graag les bij de fossegrim wil nemen, moet op drie opeenvolgende donderdagavonden bij de waterval komen. Om dan, het gezicht afgewend, een wit geitje in het water te gooien. Vindt de watergeest het geschenk te klein, dan leert hij zijn leerling alleen het stemmen van de viool. Op zich al heel bijzonder, want de stemming van de Hardangerviool is anders dan die van onze viool: a-d-a-e in plaats van g-d-a-e. Nog afgezien van de mee resonerende snaren. Maar was het geschenk genoeg, dan gaat de leerling met bloedende vingers naar huis. Na drie lessen kan het wel eens gebeuren, dat de leerling zó mooi speelt, dat de bomen op de glooiende oever een rondedans maken en de waterval ophoudt te stromen …

Dit is een Noors gegeven. Maar soortgelijke bouwstenen tref je ook in andere Scandinavische volksverhalen aan.
En onder Scandinavië versta ik in dit verband: Zweden, Denemarken, Noorwegen en Finland. De vraag is: wát is er nu zo kenmerkend aan deze muziek.

Zweden
De grootste Zweedse componist uit de negentiende eeuw was Franz Berwald, een tijdgenoot van Schumann en Mendelssohn. Maar zijn muziek wijst verder terug én verder vooruit. Terug naar Beethoven, zoals in zijn septet, en Hadyn, zoals in de inleiding tot zijn symfonie in D (Capricieuse). En vooruit naar Rossini’s operastijl, en de vormen en harmonische wendingen van Berlioz, die hij in Parijs heeft ontmoet.
Zijn werk heeft een diverterende, flitsende inslag met meesterlijk geïnstrumenteerde, kostelijke invallen. Hij is de man van de vlugge delen. Niet van langzame adagio’s. In zijn bekendste werk, de Symfonie singulière (1845) is – net als in Brahms’ vioolsonate in A – het scherzo ín het langzame deel opgenomen. Deze symfonie werd in de jaren zestig van de vorige eeuw uitgevoerd door Eduard Flipse met het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Een recensie sprak toen van ‘de tragiek van Berwald.’ En omschreef die aldus:

De tragiek van Berwald is, dat verrassende elementen op de keper beschouw toevoegingen blijken te zijn aan een idioom dat in principe traditioneel is.

Berwald is in zoverre een noords componist, omdat hij zonder de traditie te verloochenen nieuwe wegen wees.

Denemarken
Als je je afvraagt wat het cliché van de Deense muziek is, dan helpt een wandkleed in het stadhuis van Odense je op weg. In dit wandkleed heeft de kunstenaar de muziek van Carl Nielsen willen vangen in het idee van een zomer op het eiland Funen: zacht, warm en vredig. Zoiets als het andante uit Nielsens symfonie Espansiva (1910-’11). Maar daarin komt na zo’n vredig stukje ook iets anders: een pulserende mars aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog en ook haast een protest tegen het clichébeeld van de vriendelijke en zachtmoedige Deen.
Een wezenlijk, ironische karaktertrek kom je ook terug in recentere Deense composities. Je zou het kunnen verklaren uit een zeker non-conformisme, een onafhankelijkheid van heersende ismen die de Scandinavische muziek eigen is. ‘Sobere en eerlijke muziek, vrij van modeverschijnselen’ was het credo van de Zweedse componist Wilhelm Stenhammer, die vanaf 1910 bevriend was met Carl Nielsen.

Noorwegen
Een uitzondering is misschien de muziek van de Noorse componist Farteín Valen, wiens werk na 1934 niet meer door Norsk Musikforlag werd uitgegeven, omdat er geen nationalistische gevoelens in werden uitgedrukt, maar atonale experimenten. Ernst Vermeulen schreef een interessant artikel over hem in Mens en melodie (november/december 1991). Hierin probeert hij aan te tonen dat de componist bij uitstek een Scandinavisch componist is, in de traditie van Edvard Munch, de schilder, en de Zweedse schrijver August Strindberg.

Finland
De bekendste Finse componist is uiteraard Sibelius. Constant Lambert heeft in één van zijn boeken over muziek terecht gesteld, dat diens symfonieën ‘geen Finse symfonieën zijn, maar symfonieën van een Fin’, wat een belangrijke nuanceverschil is (in: Music ho! London 1985, p. 162).

Scandinavische muziek bezit samenvattend eigenschappen die toegankelijk zijn voor een groter publiek. Traditionele en moderne elementen gaan erin samen, de muziek is vaak grillig en aardgebonden. Het is meer dan plezierige speelmuziek, het bergt een zekere diepte in zich. Of zoals een boekenrecensent eens schreef over de Zweedse jeugdboekenschrijfster Maria Gripe: ‘mooi, filosofisch en een tikkeltje aan de ernstige kant’ (Rindert Kromhout in: de Volkskrant, 14 april 1987).

http://www.vangoghmuseum.nl/nl/zien-en-doen/tentoonstellingen/munch-van-gogh/munch-van-gogh-cultuurprogramma