Katja Mater – When Things Fall Apart

‘Kunstenaar om in de gaten te houden, zegt Kunstbeeld terecht over mooie werk van mijn achternichtje Katja Mater’. Dat twitterde ik op 7 december 2013. Ze had toen al de Koninklijke Schilderkunstprijs gewonnen (2011). Dat volgen heb ik gedaan.[1]
Meer dan tien jaar later is er nu de tentoonstelling When Things Fall Apart in Manifold Books te Amsterdam, tot 16 maart 2024 op vrijdag en zaterdag van 13.00 – 17.00 uur en op afspraak.[2] Daar gaat het hier over; een overzicht of interview naar aanleiding van haar totale werk komt misschien later nog eens, op een andere website.

When Tings Fall Apart
Het werk bestaat uit haaks opgestelde twee projectors en videoschermen. Afwisselend worden op de een handgeschreven notities getoond en op de ander tekeningen van de lucht en hemellichamen (zie stills hierboven). De notities zijn gericht aan een ‘jij’ en een ‘you’. Respectievelijk de moeder van de kunstenares, Carla de Bruijn en Staci Bu Shea, die ze soms citeert.
Katja’s moeder was stervende, haar vader Marius kort ervoor overleden. Staci Bu Shea is een in Miami geboren en nu in Utrecht wonende en werkende curator, schrijver en levenseinde- en overlijdensbegeleider. Hen onderzocht aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag onder de titel Dying Livingly de betekenis van leven met dood en rouw.

We kennen natuurlijk het werken met twee projectors en videoschermen uit veel videokunst. Bijvoorbeeld dat van Sir Isaac Julien, zoals recent zijn Once Again … (Statues Never Die).[3] In dat werk gaan de schermen, die naast elkaar staan, een gesprek met elkaar aan. In dat van Mater onderbreken de beelden op beide schermen elkaar, zodat telkens een scherm ‘leeg’ is. Zoals de adem van een stervende stokt net zoals die, – op andere manier -, van een nabestaande. Bovendien bevriest het beeld in plaats van dat het wegglijdt en overgaat in dat van het andere scherm. De tijd valt zo uit elkaar, zoals iemand die sterft uit de tijd valt.

Vorm en inhoud
Vorm en inhoud samen stellen vragen aan de toeschouwer, het individuele verhaal te boven. Door de opstelling van de schermen in een hoek ten opzichte van elkaar, wordt een al te gemakkelijke overgang van het ene scherm naar het andere, van het aardse leven naar de hemelse voorkomen. Omdat een scherm telkens ‘leeg’ blijft, krijg je als beschouwer de gelegenheid dat zelf in te vullen met je eigen gevoelens en ideeën.

In die zin is When Things Fall Apart een meditatief werk, zoals het meeste werk van Katja Mater. Het schrift is vaak onscherp, als kijk je door tranen. Scherpstellen heet een boek over in dit geval fotografie waaraan ze een bijdrage leverde, maar het lijkt iets dat je vooral als kijker moet doen. Tussen het zichtbare, immanente van het geschrevene waarmee de kunstenaar wat ze aan haar moeder vroeg en wat ze met Staci Bu Shea besprak vast wil houden op het ene scherm, en het transcendente, dat wat de wereld overstijgt op het andere scherm. Tezamen worden doden en levenden gevoegd in zowel haar als het kosmische, collectieve geheugen.

[1] Zie ook Ogen van mijn moeder (2012): ‘Katja Mater (geb. 1979) is een begenadigd fotografe die experimenteert met licht op film’ (pagina 11). En een recensie van mij uit 2017 op 8WEEKLY: https://8weekly.nl/recensie/rood-voor-de-ogen/
[2] http://www.katjamater.com/recent/?res=1080
[3] Vanaf 9 maart te zien in Galerie Mandos (Prinsengracht 282 in Amsterdam).

‘Sublieme verschrikking’

‘Sublieme verschrikking’ kopte The New Yorker aldus presentator Hans Haffmans daags na de voor-generale die we als Vrienden van de Nationale Opera & Ballet samen met die van het Residentie Orkest konden bijwonen van Kaija Saariaho’s laatste opera, Innocence (in: Podium, 4 oktober). [1]
De koppenmaker van de krant zal het woord ‘sublieme’ (sublime) in de gebruikelijke betekenis van het woord hebben gebezigd: ‘schoonheid in haar hoogste vorm of graad vertonend’ (Van Dale), maar de combinatie met ‘verschrikking’ (terror) deed mij meteen denken aan de filosofische betekenis van het woord: het sublieme als iets dat inherent mooi en verschrikkelijk is. Zoals de natuur bijvoorbeeld. Of zoals Edmund Burke het omschrijft: het is datgene dat ons intimideert en bedreigt (in: Een filosofisch onderzoek naar de oorsprong van onze denkbeelden over het sublieme en het schone, Historische Uitgeverij, 2004). Zoals doodsangst dat ten diepste is.

De zang
Het woord gaat zowel op voor Saariaho’s muziek als voor het libretto van de Fins-Estse schrijfster Sofi Oksanen, van wie ook in het Nederlands romans zijn vertaald en verschenen. Het is zeker géén psychologische thriller, zoals in veel voorpublicaties valt te lezen. Want daarin zijn de karakters meestal wat vlak en onuitgewerkt. [2] Dat is hier absoluut niet het geval. Alleen al het feit dat er op traditionele wijze wordt gezongen, gesproken (in negen talen), er Sprechgesang is door de lerares Engels op een internationale school in Finland (een prachtige rol van Lucy Shelton) en dat de geest van een slachtoffer van een schietpartij op die school, leerlinge Markéta wordt gezongen in volkse toonaard (Vilma Jää) zegt genoeg: hoe moet je je uiten na zo’n gebeurtenis, kán je je wel uiten? Is taal wel toereikend?

De orkestmuziek
Ook de klankkleuren die de componiste ontlokt aan het grote orkest en het (onzichtbare) Koor van de Nationale Opera (ingestudeerd door Edward Ananian-Cooper) is zeer rijk, zoals we van ander werk van Saariaho kennen. Wat het Residentie Orkest hier onder leiding van de Zwitsers-Australische dirigente Elena Schwarz voor elkaar bokste, grenst aan het ongelooflijke. Trefzeker leidde zij de grote bezetting door de hondsmoeilijke partituur. Geen wonder dat ze meteen is gecontracteerd voor een symfonisch concert met het orkest, zoals directeur Sven Arne Tepl tijdens een interview voorafgaand aan de voor-generale meldde.

Het libretto
Het verhaal is gebaseerd op twee schietpartijen op scholen in Finland en de nawerking daarvan op de familie van de schutter, waarvan de broer (Markus Nykänen) op het punt staat te trouwen met een Roemeense immigrante (Lilian Farahani), die onbekend is met deze gebeurtenissen.
De context van het decor van Chloe Lamford, een draaiend plateau met een eetzaal, keuken, klaslokalen, badkamer en trappen, hier en daar realistisch besmeurd met vegen bloed op de muur, heeft duidelijk Noordse elementen, zoals de designlampen van de Deense ontwerper Louis Poulsen aan het plafond. Maar los van deze context moest ik vaak denken aan de recente schietpartij in een leslokaal van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam; de ‘monumentale roep tegen geweld’ (Ross) is universeel.

Net als de gevoelens waarover de sterke cast van maar liefst dertien zangers/acteurs (gebaseerd op het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci): had ik het aan kunnen zien komen? Ik kan na deze gebeurtenis geen les meer geven. Ik kan nooit meer met mijn rug naar de deur zitten.
Dit alles in een doorgecomponeerde opera die nog geen twee uur duurt, die wij tijdens de voor-generale bijna in zijn geheel zagen. Het slot zal mij altijd bijblijven: vier personages, twee aan twee buiten het decor op de toneelvloer. Als buitenstaanders. Als dragers van een doodskist? Adembenemend, net als de hele opera.

https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2023-2024/innocence

[1] Alex Ross: The Sublime Terror of Kaija Saariaho’s ‘Innocence’ (The New Yorker, 19 juli 2021).
[2] Zie bijvoorbeeld https://8weekly.nl/recensie/genieten-en-griezelen/

De Nieuwe Canon van Nederland

Op YouTube staat een uitvoering van Schuberts Fantasie in f kl.t. voor piano 4-handen, gespeeld door Maria João Pires en Ricardo Castro. De achtergrond, die aldoor in beeld is, wordt gevormd door De rode boom van Mondriaan (1908-1910, zie afb.). Een beeld dat wat mij betreft niet beter gekozen had kunnen worden: een treurwilg die prachtig samenvalt met de melancholieke sfeer van de Fantasie.
Een schilderij uit het Kunstmuseum Den Haag waarin Mondriaan op weg is naar abstractie én evenwicht. Dat laatste wordt wel eens vergeten, maar het is juist dáárin dat het zo mooi samenvalt met de muziek van een classicistisch romanticus als Schubert. Mondriaan schildert de horizontale takken van de boom met als tegenwicht verticale strepen die nauwelijks opvallen, en Schubert laat zijn gevoelens beteugelen door de ratio. Ik herken het, want ik zit zelf geloof en hoop ik ook zo in elkaar.

Mondriaan op weg naar abstractie én evenwichtig, zoals Léon Hanssen de periode na het ontstaan van deze boom beschrijft in zijn biografie van de schilder die verscheen onder de titel De schepping van een aards paradijs. ‘Hij droomde’, zei Hanssen eens in een interview, ‘van een nieuwe fase van harmonie en conflictloosheid in de twintigste eeuw (…). In zijn kunst zocht hij naar een nieuwe beeldtaal om uiting te geven aan dat ideaal.’

Het is, zo beschouwd, niet zo vreemd dat in de Nieuwe Canon van Nederland, die op 22 juni jl. werd gepresenteerd, de evenwichtskunst van De Stijl is vervangen door de verwrongen kunst van Jeroen Bosch; het is de keuze, en de uiting van een tijdsbeeld waarin het evenwicht zoek lijkt, waarin niet wordt gekozen voor een stijl maar voor een individuele stem, waarin een internationaal uitwerkende stroming (Mondriaan werd immers Mondrian) wordt vervangen door een meer regionale, waarbij je je kunt afvragen wie het meest hebben bijgedragen aan onze identiteit en geschiedenis. 1)

Het is met andere woorden voer voor cultuurhistorici. Interessant, maar over tien jaar is er wel weer iemand anders waarvoor Jeroen Bosch op zijn beurt moet wijken. Tijden veranderen en de kijk op de (kunst)geschiedenis ook.

1) Interessant, terecht, en al even tekenend voor de situatie van dit moment, lijkt mij de toevoeging van de naam van Anton de Kom aan de Nieuwe Canon van Nederland, haast op hetzelfde moment dat zijn boek over slavernij, Wij slaven van Suriname, weer opnieuw werd uitgegeven. Als Rainbowpocket, dus voor iedereen betaalbaar. Lezen dus!

 

Begin van deze blog is gebaseerd op een column voor Literair Nederland (11 december 2017).

Dick Raaijmakers en Jan Boerman

Soms schrik je van jezelf. Toen ik iets wilde schrijven over Nederlandse elektronische muziek, kwam meteen de naam van Jan Boerman (1923, foto links, van Sarah Boerman) bij mij boven. Daarmee had ik dus niet voor Dick Raaijmakers (1930-2013, foto rechts) gekozen, de andere godfather van de elektronische muziek die Floris Kortie op 13 oktober jl. in het zonnetje zette in het televisieprogramma Podium Witteman. Mijn keuze zei eigenlijk net zoveel over mijzelf als over beide nestors van de elektronische muziek in Nederland, maar door deze keus als uitgangspunt te nemen, kan ook iets worden verduidelijkt voor lezers van deze blog die nog niet zoveel elektronische muziek hebben gehoord of voor bezoekers van het Amsterdam Dance Festival dat nog tot en met zondag 20 oktober duurt. Waaraan moeten zij bijvoorbeeld de voorkeur geven als zij zouden moeten kiezen tussen Boerman of Raaijmakers. Wat past het beste bij hun belevingswereld?

Raaijmakers en Boerman
Beide namen, Dick Raaijmakers en Jan Boerman, worden overigens maar al te vaak in één adem genoemd. Het is net als met die andere pioniers uit de popmuziek: de Beatles en de Rolling Stones. Ik weet nog uit mijn middelbare schooltijd dat je of voor de ene groep was of voor de andere, hoewel ik later steeds meer waardering voor de Rolling Stones kreeg.
Datzelfde geldt ook een beetje voor Raaijmakers en Boerman. Eerstgenoemde componist heeft het ironische, ondermijnende in zijn muziek dat we ook van de Stones kennen. Jan Boerman daarentegen is meer verwant aan de welluidende, esthetische muziek van de Beatles. Nu heb ik de deuren van de middelbare school al lang geleden achter me dicht getrokken, en zo zwart-wit als je in de puberteit over niet alleen de Beatles en de Rolling Stones, maar ook over andere zaken denkt, doe je op latere leeftijd niet meer, maar de vergelijking tussen Boerman en Raaijmakers kan nog steeds best worden uitgewerkt.

Kompositie 1972
Neem als voorbeeld het sleutelwerk in niet alleen het oeuvre van Jan Boerman, maar ook binnen de gehele elektronische muziek: Kompositie 1972. Het is verstilde, verfijnde poëzie die ademt en waarin je als het ware kunt wonen als in een evenwichtig Amsterdams grachtenpand van een Vingboons. Er wordt een samenhangend verhaal verteld, dat zich logischerwijze ontvouwt van a naar b, hoe tegenstrijdig dit misschien op grond van de abstracte titel ook moge klinken. In die zin heeft Boerman eens gezegd zich verwant te voelen met niet alleen de dramatiek maar ook de retoriek van Monteverdi.
Onder die bovenlaag gaat bij Boerman een geraffineerde, evenwichtige opbouw schuil – alweer: à la Vingboons! Hierbij is de componist uitgegaan van de gulden snede, die vooral in de romantiek (!) in de belangstelling stond, ter beteugeling van al dan niet heftige gevoelens. De expressiviteit van de romantiek is Boerman overigens niet vreemd, zoals we nog zullen zien.

Dick Raaijmakers
Raaijmakers’ muziek is eerder verwant aan de improvisatiekunst zoals we die uit de jazzmuziek kennen. Hij speelt met geluiden en rijgt ze aan elkaar. Hij moet het hebben van een idee, een inval, een uitgangspunt. Zijn muziek gaat over muziek, over datgene wat achter de klanken verborgen zit, terwijl Boerman uitgaat van autonome, abstracte en pure klanken. Je zou met andere woorden Raaijmakers’ muziek transcendent, verheven boven het aardse kunnen noemen en die van Boerman immanent, geworteld in het aardse.

Boerman en Raaijmakers
Doe ik hiermee nu onrecht aan Raaijmakers’ muziek? In wezen niet meer dan aan die van Boerman, over wiens muziek ik mij evenzeer een persoonlijk beeld heb gevormd. Dat laatste geldt, maar dan op een andere manier, ook voor Raaijmakers. Wat zijn muziek betreft kan ik alleen maar instemmen met verschillende uitlatingen die Kees Polling over zijn werk heeft gedaan. In de VPRO Gids (27 mei 1995) bijvoorbeeld heette het dat Raaijmakers’ kameropera Der Stein uit hetzelfde jaar ‘even afstotend als intrigerend, even rotzooiend als geniaal is’. In Trouw (28 september 1995) hernam Polling dezelfde gevoelens door te schrijven dat wat hem boeit ‘de wisselwerking tussen fascinatie en irritatie en de tegenstelling tussen schoonheid en lelijkheid is’. Zelf heeft Dick Raaijmakers eens, ook tegen Kees Polling (in Muziek en Dans, mei 1984) gezegd te willen dat hij ‘een Jan Boerman was, zeg maar datgene wat hij vertegenwoordigt. Ik zou willen dat ik een loot was van de romantiek, zoals Webern dat toch eigenlijk ook was. Dat ben ik niet. Ik vertegenwoordig daarentegen een soort tragisch element. Het is jammer dat wat ik doe niet uit de romantiek voortkomt’.

Omdat Dick Raaijmakers geen Jan Boerman is, en beiden totaal verschillend zijn, konden ze ook goed met elkaar opschieten en vulden ze elkaar aan, wat niet wil zeggen dat een beperkt persoon, zoals ik, ook op eenzelfde manier door beider muziek wordt aangesproken. Daar is gewoon niets aan te doen.


Deze blog verscheen in iets gewijzigde vorm eerder als een
Kleine Kunstkroniek in Kunst en Wetenschap (jrg. 7 nr. 4, winter 1998-1999). De kroniek wordt hier hernomen in het kader van het Amsterdam Dance Event in de Melkweg (16-20 oktober 2019).

Verdunnen of uitvergroten?

In de debuutroman van Dave Eggers, Een hartverscheurend verhaal van duizelingwekkende genialiteit (E.H.V.V.D.G., uitg. Lebowski, 2000) solliciteert de hoofdpersoon bij een Amerikaans televisiestation. Op een gegeven moment wordt hem gevraagd waarom hij eigenlijk is gekomen. Het antwoord luidt: ‘Ik wil dat jij mijn lijden deelt.’ Hij heeft het idee dat het lijden daardoor zal verdunnen. Terwijl de vragensteller denkt dat juist het tegendeel gebeurt: ‘Dat je het uitvergroot door het te delen.’ Zij legt uit, dat je zelf dan weliswaar van het leed wordt verlost, maar dat je er op die manier wel voortdurend aan wordt herinnerd en niet meer aan kunt ontsnappen.
Een interessante denkexperiment: zou één van twee gelijk hebben, hebben ze allebei een beetje het gelijk aan hun kant of geen van tweeën?

Ik neem de proef op de som aan de hand van een ander boek: de roman De pianostemmer (uitg. Wereldbibliotheek, 2008) van de Zwitserse schrijver Pascal Mercier en een metaalsculptuur van de Israëlische kunstenaar Eran Shakine (1962) dat momenteel te zien is in Ons’ Lieve Heer op Solder in Amsterdam.

Pascal Mercier
Merciers roman gaat (niet voor niets, zou ik haast willen zeggen) over een tweeling van een (ook niet voor niets) pianostemmer die zoekt naar harmonie (tussen verdunnen en uitvergroten?): Patrice en Patricia.
Aan de ene kant wil de tweeling zich ontdoen van een incestueus verleden, door hun verhaal in schoolschriftjes op te schrijven en daarna met elkaar te delen. Aan de andere kant beseffen zij dat juist door dit te doen, hun onderlinge band alleen maar sterker zal worden. De vraag die opdoemt, is wat dan wel de vrijheid op zal leveren waarnaar ze verlangen, waar iedereen naar hunkert.

Allerlei mogelijke oplossingen passeren de revue: zou zwijgen niet beter zijn? Het antwoord staat tussen haakjes (ook niet voor niets, want eerst is het nog maar de vraag of dit ‘de’ oplossing is): blikken zijn veelzeggender en nauwkeuriger dan woorden. Een eind verderop in het boek, wanneer het thema zwijgen wordt hernomen, lezen we: ‘Je kunt elkaar al zwijgend tot zo dicht naderen dat je gedachten en gevoelens die van de ander ten slotte raken. Er zit dan niets meer tussen.’
Het is de kleine, woordarme Paco die Patrice leert dat je eerbied moet hebben voor hetgeen je niet kent en zelf ervaart. Patrice overschrijdt in dat opzicht een grens, wanneer hij zegt dat hij de regen op de hand van zijn tweelingzus kan voelen, terwijl hij met zijn hand de druppels op zijn eigen arm aanraakt. Wanneer met andere woorden de druppels verdunnen ofwel verdampen, letterlijk en figuurlijk.
Maar dan valt tot sneeuw geworden regen, die niet verdampt maar blijft liggen. Daarin ligt lijkt mij het uiteindelijke antwoord van Mercier: aanvaardt wat is dat is, door het te laten gebeuren zonder het persé te willen delen, zonder het te laten overheersen. Met de sneeuw daalt een stilte neer van vóór het ontstaan van de taal en de klanken die de pianostemmer aan zijn instrumenten ontlokt. Er ontstaat afstand en er is de mogelijkheid tot ontsnappen. Is dat het bevrijdende gevoel waar Patrice en Patricia naar op zoek waren?

Eran Shakine
Dan de metaalsculptuur A Muslim, a Christian and a Jew van Eran Shakine dat t/m 13 oktober a.s. valt  te zien in Museum Ons’ Lieve Heer op Solder (foto Els van Swol).
We zien drie in plaats van twee figuren, haast als de bekende afbeelding van de evolutie van de mens; de meest rechtse heeft een gekromde rug. Zou dat een joodse rabbi zijn, gekromd door de vele Talmoed-studie, gebogen boven zijn boeken, zoals tieners boven hun i-phone nu al het gevaar lopen op een gekromde rug?

Er zit behoorlijk wat ruimte tussen de mannen in 19de-eeuwse kledij; ze raken elkaar niet letterlijk, maar lopen wel in een nagenoeg gelijke houding, hetgeen in de beeldende kunst altijd staat voor  empathie en verbondenheid. Ze hebben, net als Paco uit het boek van Mercier, eerbied voor elkaar. Paco leerde dat aan Patrice, zagen we hiervoor, Shakine lijkt dat aan ons te willen tonen. Nu is het aan ons om het in praktijk te brengen …

 

Blog verscheen eerder, in een andere vorm (minus Shakine, plus een ander boek) in Wervel-ingen (herfst 2013). Wordt hier met toestemming hernomen.

Om stil van te worden

De tentoonstelling is bijna afgelopen, VUUR van Maria Roosen (in Kunsthal KAdE te Amersfoort), maar als liefhebber van haar werk heb ik haar op de valreep nog gezien. Voor mensen die de weg naar KAdE niet weten te vinden, zijn er in de straatstenen wegwijzers richting ‘Centrum’ aangebracht (zie foto rechtsboven). Zouden die Maria Roosen hebben geïnspireerd tot haar ‘Richtingaanwijzers’ bij de expositie? Niet dat die naam op zaalteksten terug te vinden is, maar een van de vrijwilligers die ik ernaar vroeg hielp mij verder. Hij verwees ook naar de hangende exemplaren, los (zie foto links) of aan een rek. En – vertelde hij – er waren in de winkel dertig te koop geweest, maar die waren in een mum van tijd uitverkocht.

Ja, wie wil er geen echte Roosen in huis hebben! Zij noemt haar eigen werk Tools for feelings. Ze wil gevoelens oproepen, geen intellectuele exercities uitlokken. Maar daarmee doet ze haar werk misschien toch ook wel een beetje tekort. Althans in mijn beleving.
Neem nu alleen al die Richtingaanwijzers zoals ze er staan. Donker gekleurd glas op een driepoot van metaal à la een muzieklessenaar. De eerste indruk doet denken aan Ceci n’est pas une pipe (dit is geen pijp, foto rechtsonder) van René Magritte, dat oorspronkelijk ‘Het verraad van de voorstelling’ heette. Toen ik wat verder keek, deed de Richtingaanwijzer me ook denken aan een ramshoorn of de hoorn die de dove Beethoven aan zijn oor zette.

Ik denk dat je het er allemaal in mag leggen, naast de primaire functie van het object. Waarvan er inderdaad ook hangende exemplaren te zien zijn. In een rek doen ze denken aan vallende druppels, als tranen die worden geplengd. Zo’n soort emotie roept ook een takkenbos op dat door Roosen in brand wordt gestoken en waarvan een video valt te zien. Vuurvlammen schieten omhoog, van de takken blijft alleen een hoopje over. Een rituele verbranding van emotionele gevoelens na het overlijden van haar man, dat moet het voorstellen.

Die takken geven al aan dat Roosen niet alléén met glas werkt. Ook beelden waren er in KAdE te zien: Widow I en Widow II. Deels zwartgeblakerd hout, manshoog. Een ervan is zwart, de kleur van rouw en de dood. Net als de Wegwijzers. Een tentoonstelling om stil van te worden.

‘Een echte Thomas Verbogt’

Thomas Verbogt kan sneller schrijven dan ik kan lezen. Of liever: in de week dat zijn nieuwste roman verschijnt, Hoe alles moest beginnen, kom ik er eindelijk toe zijn vorige roman, Als de winter voorbij is te lezen. Als liefhebber van zijn werk, had ik enkele recensies van beide boeken bewaard. En van de inhoud schrok ik nogal. Maar niet getreurd: op de een of andere manier lijkt het alsof Verbogt zelf in zijn vorige boek zijn critici al voor was! Lees maar.

Op 17 september 2015 verscheen in De Groene Amsterdammer een recensie van Verbogts Als de winter voorbij is door Kees ’t Hart. ‘Bij Verbogt weet je wat je krijgt’, schrijft hij. Verderop heet het: ‘precieze en ingehouden stijl’ die ‘iets gekunstelds heeft.’ Verbogt weet, lijkt het, zelf ook dat dit zo is: ‘Ze is tot het einde toe helder gebleven. Ze heeft zelf de dood laten komen’ wordt bij wijze van spreken van commentaar voorzien: ‘Zo heb ik het nog nooit gehoord: de dood laten komen (…). Het zijn alleen maar woorden.’

Iets soortgelijks gebeurt met ’t Harts opvatting dat Verbogt toegaf ‘aan bespiegelingen die het niveau van vage praatjes en kitsch-achtige sententies niet weten te overstijgen.’ Zelf heeft de auteur het op een gegeven moment over ‘dronken pathetiek.’
Blijft – concludeert ’t Hart gelukkig – ‘een echte Thomas Verbogt, vol van de dromerigheid en ingekeerdheid die kenmerkend is voor zijn werk.’

Daarom was de recensie van zijn nieuweling, door Sebastiaan Kort (in NRC Handelsblad, 8 september 2017) dan weer even schrikken. Maar gelukkig kan hetzelfde procédé worden toegepast: Verbogt geeft als het ware commentaar of antwoorden op ook deze recensent (‘recensist’ hoorde ik afgelopen week een vrijwilliger in een museum zeggen).

Verbogt schrijft aldus Kort ‘lege, weekmakende levenslessen’ waarin ‘zijig wordt gerefereerd aan zaken als “het leven”, “geluk” of “momenten van”.’ Verbogt lijkt ermee te spelen, wanneer hij schrift: ‘”Zullen we iets drinken”, stelde ik voor. “Hier in je oude buurt of de nieuwe?” Die keuze! “In de nieuwe”, zeg ik. En ik wil eraan toevoegen: “in de nieuwe tijd”, maar Aimee vindt dat soort uitspraken meestal “van die uitspraken”.’

‘Je krijgt met deze Verbogt’ schrijft Kort à la ’t Hart ‘de vertrouwde Verbogt-elementen: het gaat over tijd, over glibberigheid van geluk, en natuurlijk over de liefde (…). Als schrijven te maken heeft met het scheppen van een atmosfeer (…), dan zit je bij Verbogt geramd.’ Of zoals hij zelf schrijft: ‘Zij wil het licht houden. Ik ook.’

Gelukkig is er ook nog een andere recensie van Hoe alles moest beginnen, van Rob Schouten (in Trouw, 9 september 2017). Enkele citaten hieruit: ‘Thomas Verbogt is de meester van herinneringen en weemoed (…). Het zijn warme, liefdevolle teksten (…). Niets in Verbogts verhaal (…) is spectaculair, bedoeld om aandacht te trekken (…). Met zijn eenvoudige, oprechte stijl zonder versieringen en relativeringen, richt hij zich direct tot het hart van de lezer (…). Geen sublimering, geen hoge woorden, maar mensentaal voor mensengevoelens (…). Het is een gevoelige wereld die hij schetst, die van de pure aanvechtingen: je kunt er makkelijk cynisch over doen, het wegzetten als sentimentalistische kitsch maar de waarheid is dat Verbogt je met zijn zoektocht naar de kern van gevoelens werkelijk weet te ontroeren (…). Met zo nu en dan een golf van pure extase.’

Ik ben weer thuis. En zie een documentaire over Verbogt in Het uur van de wolf (21 september 2017). Of eigenlijk: een poëtisch filmportret, waarin de schrijver de voice over is en slechts een enkele keer zelf in beeld komt. ‘Het is niet om aan te zien, het is potsierlijk’ meent hij op een gegeven moment. ‘Al dat gedroom, zo is het leven niet. Zo is het leven wél, ik leef toch.’