Valentina

Tijdens de Stille Week en Pasen werden de kerkgangers in de Nieuwendammerkerk in Amsterdam omringd door kleurrijke schilderijen van de Oekraïnse Valentina.
Tijdens de preek op Eerste Paasdag werd door ds. Paula de Jong op een ervan (zie afb. rechts) dieper ingegaan.
Voor de Inleiding op de dienst schreef ik onderstaande woorden, die wegens ziekte van mijn kant door de wijkpredikant werden uitgesproken:

Wij zijn omringd door kleurrijke schilderijen van Valentina. Elf in getal; net geen twaalf.
Schilderijen die de lof van de schepping zingen. Met een ochtendlied looft zij de Heer. Bloemen en vogels, – alles roemt Hem. Geschilderd in de naïeve, traditionele stijl van de volkskunst in Oekraïne. Een stijl die we in Nederland op een andere manier ook kennen, bijvoorbeeld uit Hindeloopen. Dat schept verbinding.

Er is nóg iets dat kenmerkend is voor die schilderijen: de symmetrische opbouw van de bloemen, landschappen en geometrische patronen. Links en rechts, onder en boven spiegelen elkaar. Als een mensenlichaam, als in de natuur.

Symmetrie geeft houvast. Het biedt rust, evenwicht en balans. Dat hebben we als mens nodig, – maar soms wordt die balans verstoord. Kijkt u straks na de dienst maar eens: wat op het eerste gezicht symmetrisch lijkt, is het dat vaak net niet.

Er is, bewust of onbewust, aan getornd. Het schilderij neigt dan uit balans te raken, zoals het leven in Oost-Oekraïne dat al is vanaf 2014.

Een paadje snijdt bijvoorbeeld een afbeelding in tweeën. Links staan andere bloemen achter het tuinhek dan rechts. Bovenaan zijn twee decoratieve krullen aangebracht, maar onderaan een bloem met een hart.

Ook dat is veelzeggend: een hart dat bloedt, uit heimwee naar het land dát en de kinderen díe Valentina en haar man Vladimir in 2016 verlieten.

Eén schilderij zal straks in de preek centraal staan: van twee figuren onder een haast extatisch vlammend kruis; het lijkt wel alsof Pasen en Pinksteren op één dag vallen. Op één of twee détails na is het doek helemaal symmetrisch en dat is veelzeggend, zo op Eerste Paasdag.

Het lijkt wel of het een verklanking is van het schrijnende slotakkoord uit Bachs Matthäus Passion dat langzaam oplost in een stralende samenklank: we leven naar Pasen toe. Sterker nog: we leven vanuit Pasen!

Het is zoals Angela Walraven dichtte, Bach en Valentina begrepen:

Er zijn zekerheden waarop ik bouwen en vertrouwen mag:
kerst, Pinksteren en Pasen vallen op één en dezelfde dag.

 

Link naar de dienst op Eerste Paasdag: https://kerkdienstgemist.nl/stations/2194/events/recording/168102390002194
(Op ca. 25′ gesprek met de kinderen en op ca. 30′ mijn Inleiding op de dienst)

Marcus van Loopik – Leven en laten leven

Leven en laten leven : ecologie en de Joodse traditie / Dr. Marcus van Loopik. – [Amsterdam] : Mastix Press, [2020]. – 203 pagina’s ; 21 cm. – Met literatuuropgave. ISBN 978-94-921102-5-1

Publicist over judaïca en beeldend kunstenaar Marcus van Loopik benadert ecologische thema’s op onderscheidende wijze, namelijk vanuit de joodse traditie en joods-religieuze gezichtspunten. Aan de orde komen onderwerpen als: de natuur als inspiratiebron; de mens als deelgenoot van de schepping; vleesconsumptie en vegetarisme; menselijk ingrijpen in de orde van de natuur. Zo zouden de joodse spijswetten kunnen bijdragen aan een algemeen gedeeld ecologisch besef. Van Loopik
zoekt naar evenwicht en juiste prioriteiten, waarbij hij zich afzet tegen het utilisme (zoveel mogelijk geluk voor zoveel mogelijk mensen) en de natuur ziet als een plek van
ontmoeting met God en Zijn mysterie. Een boek dat hecht in elkaar zit en waarin de
auteur enkele elementen (cirkel en lijn bijvoorbeeld) herneemt uit zijn Terugblik op de
toekomst (1993). Voor lezers die in zowel ecologie als het joodse denken zijn
geïnteresseerd. Met eindnoten. Voor niet-joodse lezers had een verklarende
woordenlijst goede diensten kunnen bewijzen.

Cop. NBD Biblion. Mag zonder schriftelijke toestemming niet worden overgenomen.

A one minute square in 12 hours

We kennen ze, de Quartzklokken die, op de effectenbeurs of in een station op een rijtje hangen en de tijd aangeven zoals die op een bepaald moment all over the world is: 12.32 bij ons is bijvoorbeeld 6.32 in New York enz..
Het kunstwerk A one minute square in 12 hours van de Rotterdamse kunstenaar Cas Beijers doet er op het eerste gezicht aan denken (zie afb.). De vier gewone klokken, – niet eens Zwitsers design zoals we ze op het station zien – , vormen samen een perfect vierkant. De secondewijzer wijst altijd verticaal omhoog of naar beneden. Tijdens slechts één seconde zijn ze in deze constellatie te zien. Daarna moet je weer twaalf uur wachten.

Zo’n perfecte minuut, waarin alles lijkt samen te vallen, is iets waarop je hoopt dat je die eens, of eens in de zoveel tijd als je geluk hebt, mee mag maken. In een recensie werd het kunstwerk een ‘welhaast contemplatieve ervaring van tijd en evenwicht’ genoemd. Zo’n ervaring laat zich alleen niet uitmeten op de manier zoals de kunstenaar deed. Het valt je toe. Natuurlijk – er bestaat zoiets als een perfect vierkant of een perfecte cirkel. Of zelfs een perfect vierkant ín een cirkel, zoals de in 2002 overleden André Volten er in 1973 enkele maakte.

Maar je kunt A one minute square in 12 hours ook anders ‘lezen’. Bijvoorbeeld als het ultieme corona-kunstwerk. Een uitspraak van de Italiaanse denker Antonio Gramsci bracht me op deze interpretatie: ‘De crisis bestaat precies uit het feit dat het oude sterft en het nieuwe niet geboren kan worden’. Misschien zou je moeten zeggen: nog niet geboren kan worden.’
In die ene seconde, in de stilstand van de crisis sterft het oude en is er hoop op het nieuwe, wat iets anders is dan het ‘nieuwe normaal’. De wereld houdt de adem in. In die ene seconde ligt het misschien besloten: de oplossing van alle crises die de wereld in de greep houden of – soms – meer zouden moeten houden. Veel discussies hebben we al gevoerd, vanaf de Club van Rome tot nu toe. Over klimaat, over duurzaamheid en ga zo maar door. En telkens is er weer die ene minuut, een kans om te grijpen. Voor je het weet is die voorbij.

De Nieuwe Canon van Nederland

Op YouTube staat een uitvoering van Schuberts Fantasie in f kl.t. voor piano 4-handen, gespeeld door Maria João Pires en Ricardo Castro. De achtergrond, die aldoor in beeld is, wordt gevormd door De rode boom van Mondriaan (1908-1910, zie afb.). Een beeld dat wat mij betreft niet beter gekozen had kunnen worden: een treurwilg die prachtig samenvalt met de melancholieke sfeer van de Fantasie.
Een schilderij uit het Kunstmuseum Den Haag waarin Mondriaan op weg is naar abstractie én evenwicht. Dat laatste wordt wel eens vergeten, maar het is juist dáárin dat het zo mooi samenvalt met de muziek van een classicistisch romanticus als Schubert. Mondriaan schildert de horizontale takken van de boom met als tegenwicht verticale strepen die nauwelijks opvallen, en Schubert laat zijn gevoelens beteugelen door de ratio. Ik herken het, want ik zit zelf geloof en hoop ik ook zo in elkaar.

Mondriaan op weg naar abstractie én evenwichtig, zoals Léon Hanssen de periode na het ontstaan van deze boom beschrijft in zijn biografie van de schilder die verscheen onder de titel De schepping van een aards paradijs. ‘Hij droomde’, zei Hanssen eens in een interview, ‘van een nieuwe fase van harmonie en conflictloosheid in de twintigste eeuw (…). In zijn kunst zocht hij naar een nieuwe beeldtaal om uiting te geven aan dat ideaal.’

Het is, zo beschouwd, niet zo vreemd dat in de Nieuwe Canon van Nederland, die op 22 juni jl. werd gepresenteerd, de evenwichtskunst van De Stijl is vervangen door de verwrongen kunst van Jeroen Bosch; het is de keuze, en de uiting van een tijdsbeeld waarin het evenwicht zoek lijkt, waarin niet wordt gekozen voor een stijl maar voor een individuele stem, waarin een internationaal uitwerkende stroming (Mondriaan werd immers Mondrian) wordt vervangen door een meer regionale, waarbij je je kunt afvragen wie het meest hebben bijgedragen aan onze identiteit en geschiedenis. 1)

Het is met andere woorden voer voor cultuurhistorici. Interessant, maar over tien jaar is er wel weer iemand anders waarvoor Jeroen Bosch op zijn beurt moet wijken. Tijden veranderen en de kijk op de (kunst)geschiedenis ook.

1) Interessant, terecht, en al even tekenend voor de situatie van dit moment, lijkt mij de toevoeging van de naam van Anton de Kom aan de Nieuwe Canon van Nederland, haast op hetzelfde moment dat zijn boek over slavernij, Wij slaven van Suriname, weer opnieuw werd uitgegeven. Als Rainbowpocket, dus voor iedereen betaalbaar. Lezen dus!

 

Begin van deze blog is gebaseerd op een column voor Literair Nederland (11 december 2017).

Een nobele Brahms, een gepassioneerde Mahler

Woensdag jl. zou ik in de openbare Ammodo Conducting Masterclass met het Koninklijk Concertgebouworkest en dirigent-coach Iván Fischer in het Amsterdamse Concertgebouw hebben bijgewoond. Op een heel mooie plaats nog wel: de eerste rij van het podium.
Nu zat ik achter de computer en had gekozen voor twee sessies met Corinna Niemeyer op respectievelijk donderdag (Brahms 4) en vrijdag (Mahler 4). Niemeyer is assistent-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch Orkest en volgde eerder masterclasses bij Bernard Haitink, Riccardo Muti, Esa-Pekka Salonen en David Zinman. Ik bekeek de livestream, zonder het soms seksistische en quasi-lollige chat-commentaar van andere kanalen.  

Johannes Brahms
Een buiging naar de musici op het uitgebouwde podium, anderhalve meter van elkaar, een enkele met een mondkapje, allemaal in zomers tenue. ‘Good morning. Let us start with Brahms, bitte!’ Dat wil zeggen het vierde deel uit diens vierde symfonie, het deel waarin Brahms een passacagliathema (gebaseerd op Nach dir, Herr, verlanget mir uit Bachs cantate BWV 150) inzette voor eenendertig korte variaties.  Een soms wat kortaffe Brahms klonk er, en dan weer een vloeiende. Fischer zat er stil bij, soms met gesloten ogen of een dirigeergebaar makend.
Een nobel karakter, dat is wat Niemeyer zei na te streven, en bij elke variatie moet het thema in het achterhoofd worden gehouden; het valt altijd wel ergens te horen. Het mocht soms ook wel wat vrolijker, aldus de dirigent. En de blazers mogen de strijkers best interrumperen …
Nadat het deel was afgerond, kwam de eerste vraag: ‘Hoe vond je het gaan? Wees eerlijk!’ Om na haar antwoord zelf te komen met: ‘Ze [de orkestleden] kennen het stuk en willen horen wat die nieuwe dirigent ermee gaat doen. Eenheid smeden van die verschillende “moods” van orkestleden, dat zeker. En een boze Brahms, een niet al te luide Brahms? Welke wordt het?’. Het orkest geeft hem wat hij voordoet en wil horen: een boze, een zachte enz. Brahms. Ze hebben er plezier in. Niemeyer zo te zien ook, maar toch vraagt ze: ‘What do you mean?’ Omdat ze toch had gezegd, wat ze wilde: een nobele Brahms, met elke variatie in een ander karakter, zonder het thema uit het oog te verliezen?
Fischer was het allemaal nog niet duidelijk genoeg. Opnieuw. Vanaf maat 129. Niemeyer bracht meer mimiek op haar gezicht, elke variatie anders. Ze was er bijna en had het orkest mee! Vanaf letter I, vanaf letter K ging ze nu werken aan de subtiliteiten van het orkestspel: de frasering en articulatie binnen de variaties.
Fascinerend om de interpretatie van het vierde deel, de groei van een dirigent en de reacties van het orkest zo te zien opbloeien, na slechts een enkele opmerking van Fischer. Nota bene van achter het scherm o zo goed te volgen. Met links boven beeld de cartouche ‘Mahler’ in beeld, als opmaat tot de vrijdag.

Gustav Mahler
De vierde symfonie van Mahler is een van zijn ‘kleinere’, voor een ‘normaal’ bezet symfonieorkest, zonder trombones en dus uitgelezen in deze coronatijd.
‘Er is geen twijfel over mogelijk, dat het een gepassioneerde symfonie is’, aldus Iván Fischer. Dat hoorde hij nog niet terug in de interpretatie van Corinna Niemeyer.
Typisch Mahler is het portamento (zonder klankonderbreking), dat snel moet zijn, natuurlijk. Fischer beveelt Niemeyer aan om de maat niet onder te verdelen, niet uit te slaan, maar haar hand op dat moment stil te houden. Dat is, blijkt, best pittig …
Net als de snelle wisseling qua sfeer, abrupter dan bij de variaties in de symfonie van Brahms. Ze moest benoemen hoe ze in kernwoorden die sferen zou karakteriseren: respectievelijk melancholiek, vrolijk, als op een jaarmarkt. Het moet, zegt Fischer, als een verrassing komen en uit de houding van de dirigent af te lezen zijn. Hij adviseert Corinna Niemeyer veel over Mahler te lezen, bijvoorbeeld over hoe hij aankeek tegen het evenwicht in de orkestklank, of wat hij in het manuscript boven de muziek schreef (‘De hemel opent zich’). Dan weet je wat je moet doen.
Of Niemeyer was (nog) niet zo thuis in de wereld van Mahler, of Fischer zoveel dat hij nog niet terug hoorde wat hij in zijn hoofd had, maar fascinerend blijft het om ze zo bezig te zien en te horen. Typisch een Fischer-momentje was zijn opmerking dat alles niet zo perfect hoeft te zijn, maar eerder vol verbeelding. Je moet het uit kunnen zingen én het voelen: de hemel is open!

Umwertung aller Werte

Het is op deze blog, naar aanleiding van een beeld van de Vlaamse kunstenaar Johan Tahon aan de Landeskirche in Hannover, al eens eerder aan de orde geweest: de typologie van de blinde Synagoga.
Eerst uitgebeeld als een man, zoals Mozes, op een miniatuur in de bijbel van Moutier-Grandval (ca. 840). Hij staat voor Tenach en heeft een sluier voor de ogen, die wordt weggetrokken door één van de apostelen. Dat wil zeggen: hem is het heil nog verborgen en dat moet worden onthuld door de Ecclesia. Later werd het een vrouw, een dochter Sions, soms met niet alleen een blinddoek voor, maar ook nog eens met een kroon die van haar hoofd rolt, wetstafelen die uit haar handen vallen en een lans die is gebroken. Deze typologie gaat terug op de Bijbel: Klaagliederen 1:1 en 5:15-17. Dergelijke afbeeldingen of uitbeeldingen vinden we niet alleen in miniaturen en dergelijke, maar vooral als beelden aan de portalen van grote kathedralen: Straatsburg, Metz, Bamberg, Worms en andere.

Ik moest er weer aan denken, toen ik op de tentoonstelling The Institute of Ungoing Things in het Joods Historisch Museum (JHM) een werk van de Israëlische kunstenaar Uri Katzenstein (1951­–2018) zag. Katzenstein was beeldhouwer, performancekunstenaar, musicus, bouwer van geluidsmachines en filmmaker, en overleed helaas plotseling tijdens de laatste voorbereidingen van de expositie.
In het JHM staat, als onderdeel van de tentoonstelling, een vlaggendraagster als Umwertung aller Werte. Dat wil zeggen: de blinde Synagoga is, als een al dan niet bewuste referentie, onder handen van Katzenstein een trotse vlaggendraagster geworden, die – volgens de website en i-pads op de tentoonstelling, katzenstein.jck.nl (nr. 22) – ‘gespannen en alert op een voetstuk staat, dat speciaal voor haar is ontworpen.’ Het voetstuk doet denken aan de geometrische vormen van de toestellen die Katzenstein ontwierp (met name nr. 36) en die herinneringen oproepen aan kinderspeelgoed.
De tekst vervolgt: ‘Ze strekt één been achterwaarts om haar evenwicht te bewaren tijden de zware fysieke inspanning van het zwaaien van zelfbedachte vlaggen.’ Dat is een element dat overigens doet denken aan het standbeen uit de Griekse beeldhouwkunst, waar discuswerpers op die manier worden neergezet. De vlaggen doen denken aan de androgyne figuren (met name nr. 14) waarvan – ik citeer – ‘het onduidelijk is of de figuren zijn geschapen en adem is ingeblazen, of eerder een aftakelingsproces doorlopen en langzaam maar zeker instorten tot de dood erop volgt.’
De tekst bij nummer 22 vervolgt: ‘Ze kijkt omhoog, maar is geblinddoekt en communiceert dus met behulp van andere visuele middelen.’ Die blinddoek bestaat overigens uit een rode driehoek, die doet denken aan het symbool dat politieke gevangenen (zoals communisten, vrijmetselaars, verzetsstrijders) tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten dragen in de concentratie- en vernietigingskampen.
De conclusie op de website luidt: ‘De sculptuur kan worden gezien als een monument voor de vrouwen die in levensgevaarlijke omstandigheden moeten werken zonder ooit met de lauwerkrans van de overwinning of roem te worden getooid.’

Op deze manier is het kunstwerk van iets negatiefs (de blinde Synagoga) tot iets positiefs (een monument voor vrouwen) omgesmeed. Het omgekeerde komt bij Katzenstein echter ook voor: een gebedssnoer dat moslims gebruiken (misbaha) en is gemaakt uit verwrongen stukjes metaal (nr. 55-56), dat op die manier wil herinneren aan lijden en verlies. Of, wat genuanceerder, als een dubbelslag, goed en kwaad ineen gelijk de mens: Boedler is bijvoorbeeld ‘een door de kunstenaar bedachte samentrekking van Boeddha en Hitler. De sculptuur toont een superheld die is uitgedost met een semi-hitleriaanse, semi-chaplineske snor, gehuld in een jurk, verstijfd in de pirouette van een ballerina. Tel al deze elementen bij elkaar op en je krijgt de kunstenaar zelf.’ Of een beeldje van een als altijd dik gebuikte boeddhistische monnik, symbool van vriendelijkheid, waarop Katzenstein de haardracht en snor van Hitler schilderde. Of – tenslotte – een boksbeugel waarop aan de ene kant GOD staat en aan de andere kant DOG, het omgekeerde ervan. Zegen en vloek ineen.

Het is dan ook te eenvoudig om te willen zeggen dat Katzenstein met de oude man uit Shakespeare’s Macbeth wil zeggen: ‘God’s benison go with you, and with those that would make good of bad and friends of foes!’ Een adagium met Bijbelse proporties, van vloek die tot zegen verkeert als in het verhaal over de ezel van Bileam in Numeri. Maar het heeft er wel de schijn van. En dat stemt hoopvol, als iets om aan te werken zodat het werkelijkheid wordt.

 

De tentoonstelling is te zien t/m 24 februari 2019.
De afbeelding is ontleend aan genoemde website.

Symmetrie als soulmate

Kai-awase spelMeteen al in de tweede van de negen kamers die Jasper Krabbé in het Amsterdamse Tropenmuseum heeft gecreëerd, de salon, blijf ik staan voor een lage vitrine waarin van alles is samengebracht dat met vrije tijd heeft te maken. De audio tour, waarop Krabbé bij enkele stukken uitlegt wat hem heeft geïnspireerd, vertelt er verder niets over. Twee van de symmetrisch neergezette objecten doen mij denken aan bootjes met knikkers in de uithollingen, enkele beschilderde schelpen zijn al net zo symmetrisch neergelegd.

Dit roept verwarring op. Wat zijn het, die bootjes, die schelpen? Navraag leert, dat het om bordspelen uit waarschijnlijk China gaat, en om beschilderde schelpen die horen bij een Ka-awase spel (zie afb.). Duidelijk. Maar waarom zijn ze symmetrisch neergelegd: één ‘bootje’ horizontaal boven, één beneden? Net als de schelpen.
Symmetrie, denk ik in mijn onkunde, heeft toch niets met tropische lage of hoge kunst te maken? De natuur – oké, dat snap ik.

Ik moet denken aan een prachtig artikel van Simon Mari Pruys (1927-1980) dat op 28 augustus 1979 verscheen in de Leeuwarder Courant: http://kranten.delpher.nl/nl/view/index?query=Simon+Mari+Pruys&coll=ddd&image=ddd%3A010621184%3Ampeg21%3Aa0408&page=7&maxperpage=10#image. Het ging over het classicisme, met een schoonheid die hem zit in de verhoudingen, in de symmetrie. ‘Deze stijl gaat door tot diep in de 19e eeuw’, schrijft Pruys. ‘Het waait over naar Rusland, Duitsland en Amerika.’ Maar waarom liet Krabbé er zich dan door inspireren, in deze oosterse vitrine?

Maar waar Pruys bleef steken, en ik ook, gaat Krabbé verder: de symmetrie is helemaal geen uiting van Westers rationalisme. Bij de ansichtkaarten, in de winkel van het Tropenmuseum en bij de entree, zie ik zo twee voorbeelden: een tempelpoort met ingemetselde porseleinen borden (Bali) en een oud Chinees huis (Singapore). Allebei op en top symmetrisch.

Ik kan alleen maar concluderen hoe weinig ik, en hoeveel Krabbé van het verre oosten weet. En dat de kunst uit het westen en het oosten, die elkaar op deze tentoonstelling ontmoeten, allebei ‘het volmaakte evenwicht weerspiegelt, de harmonie der sferen, de eeuwigheid, orde’ (Pruys). Als soulmates.

Soulmade – Jasper Krabbé meets Tropenmuseum (13 september 2014 t/m 25 januari 2015).