Een andere tijd

In het tijdschrift Ophef las ik een recensie over het boek Het drievoudige pad van Maria de Groot (foto links), aan wier werk op deze blog al eens eerder aandacht schonk. Als liefhebber van haar werk, heb ik dit boek meteen aangeschaft en inmiddels ook gelezen. Eén, kort, hoofdstuk blijft mij achtervolgen: ‘Terugkeer’ uit het tweede gedeelte, ‘Pelgrim’ (de andere twee delen heten ‘Leerling’ en ‘Sterveling’). Het is een hoofdstuk dat in mijn hoofd op één of andere manier een gesprek aangaat met een ander boek dat destijds na lezing (2006) diepe indruk op mij heeft gemaakt: In het einde ligt het begin van Jürgen Moltmann. Ook hierin volgt de auteur als het ware een drievoudig pad: geboorte, wedergeboorte – dood – opstanding. Ik verwijs naar een mooie bespreking van dit boek door Rens Kopmels: http://www.renskopmels.nl/pagetxt277.html
Ik doe geen inbreuk op het auteursrecht, als ik hier als eerbewijs aan Maria de Groot én als aanbeveling om het hele boek ook te gaan lezen, dat korte hoofdstuk ‘Terugkeer’ in zijn geheel overneem (p. 103-104).

‘Wij keren terug uit het verleden naar de toekomst. De Eeuwige is onze toekomst. Naar Wie ons tevoorschijn riep, keren wij terug. Volwassen geworden. Door de wederwaardigheden van dit aardse bestaan heengegaan, veranderd naar lichaam, ziel en geest, keren we terug naar ons oorspronglicht, onze eerste verschijning, nu voltooid na het onvoltooide. Wie verlangt daar te zijn waar zij hoort, gaat voorspoedig. Wie treuzelt in de bermen van de weg, komt later aan. Niet per se minder geschoold. Integendeel. Elk avontuur, iedere onverwachte gebeurtenis leert ons. Door en door leerling wordt wie vaak verdwaalt. Door en door pelgrim. Zij of hij leert van elke dwaalweg sneller naar de levensweg terug te keren. Heb ik een beeld gemaakt van de Eeuwige of van mijzelf of van anderen? Ik sla het stuk en keer om, keer langs de kortste weg terug naar de weg die het maken van dergelijke beelden verbiedt.
Als ons hart in ons brandt om de Eeuwige te naderen, hoezeer van verre ook, dan jaagt dit vuur ons voort.
Waar is mijn God? Zal de zee het mij zeggen? Zonsopgang bij zee, zonsondergang, het vurige waterpad naar de einder, gelijkenissen zijn het van wat en Wie ik zoek. Al wat ik zie en bega brengt mij dichter bij U, Verborgene, Onzienlijke, die ook in mij is en niet gezien kan worden, die zich in mij verborgen houdt.
Ik ga naar de toekomst als ik terugkeer naar de Eeuwige. Ik ben de terugkeerpelgrim. Ik heb mijn aardse huis verkocht, mijn bezittingen uitgedeeld, mijn tijdelijkheid ingewisseld voor de eeuwigheid van de Eeuwige. Die bij mij en in mij is. Ik keer terug naar mijzelf. Bij mijn bron zal ik drinken en rusten. Ik zal vanaf het duin de zon zien ondergaan en weten dat zij opkomt. Maar niet op de plaats die ik zie. Zij zal bij mij terugkeren op een andere tijd. En zo voort, totdat mijn ogen zich sluiten. Totdat ik neerlig en niet meer opsta. Totdat zij mij beschijnt voor de laatste maal zonder dat ik het merk. Totdat mijn as vervluchtigt in haar stralen. Totdat ik ben teruggekeerd in stof dat mij vormde. Dan zal mijn ziel het weten. Mijn ziel zal haar gebed schrijven in de ziel van de Eeuwige, de letters die ontbraken en waarom de Altijdzijnde altijd weende. Ik zal de tranen van Gods aangezicht wissen en ik zal herhalen wat de psalmist heeft geschreven:
“Overdag bewijst de Eeuwige mij zijn liefde,
’s nachts klinkt een lied in mij op,
een gebed tot de God van mijn leven.”
Dan zal ik zijn ingekeerd tot wat ik niet wist, tot Wie ik niet kende.’

Maria de Groot: Het drievoudige pad. Leerling, pelgrim, sterveling. Uitgeverij Elikser, Leeuwarden. ISBN 978 90 8954 894 8 (2016). € 19,50

 

Het nieuwe Liedboek (VI)

Zang der vocalenHet beeld Zang der vocalen van de in Litouwen geboren Chaim Jacob Lipchitz (1891-1973, beeldentuin Kröller-Müller Museum, Otterlo) staat voor mij symbool voor leven en werk van Emmanuel Levinas (1906-1995), die zoekt naar “de symfonie waarin alle zinnen beginnen te zingen, het hoogste lied van alle liederen.”
Lipchitz beeldt een Hebreeuwse letter uit in de vorm van een harp. Een harp die een eenheid vormt met het lichaam van de bespeler; de muziek die uit de snaren komt resoneert, nee –
om een term van Levinas te gebruiken – incarneert in dat lichaam.

Het is muziek als uit een Ur der Chaldeeën die (weer)klinkt. Als een oer-zang, die je als archeoloog – ook weer zo’n woord dat Levinas bezigt – zou willen bovenhalen. Het is een (ver)beeld(ing) die teruggaat naar zowel Tenach als de Griekse mythen. Naar David en Saul en naar Orpheus. Lipchitz drukt, gelijk Levinas, zijn verwantschap met beide uit.
De beeldhouwer maakte het bronzen beeld aan de vooravond van de donkere jaren die ook een schaduw werpen op het leven van Levinas. Toch slagen beiden erin geschiedenis te zien als een geschieden van het Woord, een tot leven gekomen letter van de Torah.

Het is niet toevallig dat Rens Kopmels in een artikel in In de Waagschaal het denken van Levinas bekijkt vanuit diens ‘joodse positie.’ Kopmels omschrijft het als het zingen van ‘een lied van verlangen dat reikt naar een nieuwe toekomst voor deze wereld. Ach’, schrijft hij, ‘misschien is het een nooit eindigend lied van verlangen dat door het verlangde en beoogde niet wordt gestild of vervuld, als was het een (eindige) behoefte, maar dat zich erdoor verdiept en verinnigt’ – als in het beeld van Lipchitz.

‘Zodat het tot een hooglied wordt’ als bij Levinas, ‘dat op geen enkele wijze te overtreffen of te overstemmen is. Het lied van verlangen is dan een lied waarin het verlangen zich als verlangen realiseert en uitzingt in klank en toon’ en in steen. ‘Tegelijk een anticipatie van de ultieme bestemming van mens en wereld. Daarna ‘rest er niets meer dan zingen’ (Lied 300:1, Liedboek 1973).

Het genoemde artikel van Rens Kopmels is te vinden op: http://www.karlbarth.nl/lopende-jaargang/2447-kopmels-joodse-positie-christelijke-weg

Met dank aan Jan Kok, die het artikel ‘knipte.’