‘Ik ben een entertainment’

Als je op de flyer van de IDFA-documentaire King of the Cruise afgaat, – een film die nog steeds in de bioscoop draait (en op PICL valt te zien) -, zou je denken dat de hoofdpersoon Ronnie Reisinger, pardon: baron Ronald Reisinger, dagelijks over het dek flaneert in een Sinterklaasachtige koningsmantel. Niets is minder waar: we zien hem slechts één keer in die mantel om op de foto te worden gezet (zie foto hierboven). Meestal heeft hij een overhemd en een korte broek aan, soms een Schotse kilt.

Niet dat hij niet op wil vallen, want daar is het hem eigenlijk allemaal om te doen. Ouder worden is onzichtbaar worden, zegt hij, en daar heeft hij een broertje dood aan. En niet dat hij de enige extravagante persoon op het cruiseschip is. Neem een Estse vrouw waarmee hij vaak aan tafel zit. Zij is buitengewoon in hem geïnteresseerd en deed me denken aan een Estse die ik eens op een congres ontmoette en die elke winkel indook om een boek over Europese koningshuizen te bemachtigen. Het trekt, zegt Ronnie, baron of koning zijn.

Het is wellicht net zo’n combinatie van echt en verzonnen als de naam van het cruiseschip (Edge) en de naam van de maatschappij op de badges van het personeel (CNO). Regisseur Sophie Dros doet ook geen moeite om er duidelijkheid over te scheppen, net zomin als ze dat doet over het waarheidsgehalte van Reisingers opgediste verhalen; ‘Ik ben een entertainment’ volstaat. Dat is goed, maar denk dan óók niet dat het grote schip model staat voor ‘het’ cruiseschip, net zomin als de passagiers dat doen. Die zijn er allebei in soorten en maten.

Een cruiseschip is – de tweede hoofdpersoon van de film –, nog steeds volgens de genoemde flyer, ‘een drijvende micro-gemeenschap die aantrekkelijk is voor sommigen, en afstotelijk voor anderen’. Ik behoor een beetje tot de eerste categorie, maar denk niet dat ik me op de foto laat zetten, telkens met champagne in mijn hand of in de buurt heb, ga golven, naar de pedicure of de fitness ga. Het zijn dingen die ik thuis ook niet doe, dus waarom zou ik dat daar opeens wel doen?

Ik zie het wel om me heen: mensen die zich vol eten (zoals ook de baron, met de mogelijke gevolgen van dien; halverwege wordt hij naar een ziekenhuis vervoerd), mensen (ook jongeren, die bij mijn rederij ontbreken, zie foto) die zich vervelen en niet of nauwelijks van boord gaan, waar ik de kans te baat neem dat wél te doen om wat te zien van de steden en dorpen in het land waardoor ik heen vaar. Aan boord schrijf ik me in voor de leesclub, bezoek de korte kerkdiensten (andersoortig dan op Ronnies schip), geniet van het uitzicht, zoals dat in King of the Cruise af en toe ook mooi in beeld is gebracht, ben blij als me aan het diner een mooi gesprek toevalt in plaats van de small talk uit de film en bezoek de première van een film van David Attenborough met live muziek.

De muziek die ik verder verkies is niet de rake, ironische keuze van de film (‘Nice skin’ op het moment dat een gerimpelde nek van een oudere dame in beeld wordt gebracht), maar concerten van meereizende conservatoriumstudenten die bijvoorbeeld een Pianokwintet van Brahms spelen. En die zingende serveersters ben ik ook nog nooit tegengekomen. Wel het vriendelijke tot overdreven vriendelijke personeel dat zich afbeult. Ik pas ze af te vallen; geen dagkrantje ontvangen? Dan haal ik er wel een uit een display en niet aan de receptie, want daar vragen ze naar het nummer van je ‘Stateroom’ …

Het zijn twee werelden, die van mij en die van Reisinger en de Estse, die van het ene en het andere cruiseschip, de ene en andere (minder vervuilende) maatschappij, maar op een gegeven moment kantelt de film. In zijn luxe balkonhut vertelt Reisinger over zijn leven, het gebrek aan liefde dat hem ten deel viel en valt. Staat hij (of liever: zit hij, uitgeput op een bankje, terwijl iemand om hem heen aan het stofzuigen is) ‘symbool voor de leegte in de westerse wereld’, zoals ik ergens las? Nee – hij maakt er deel van uit, net als ikzelf op een bepaalde manier. Dat kun je maar beter erkennen en proberen wat meer inhoud aan je eigen leven te geven. Dat kan ook, ja werkelijk, op een cruiseschip.

Zie ook: https://8weekly.nl/special/confrontatie-met-jezelf/

Requiem

Op de kop af 106 zou ze vandaag zijn geworden, maar dat lag verre van in de lijn der verwachtingen. Mijn moeder werd slechts, of toch nog – het is hoe je het bekijkt – 74 jaar. Op zo’n dag als vandaag denk je uiteraard meer aan haar. En toeval of niet: in dagblad Trouw staan vandaag verschillende stukken waarin het over moeders gaat. En ook die raken me diep.

Eerst las ik dat van Stijn Fens: ‘Je ouders sterven niet één keer, maar honderden keren. Bij het overlijden van elke vriend en ieder familielid van hen, gaan ook zij weer een beetje dood’. Sterker nog: ook een beetje wanneer een vriend en familielid van jezelf overlijdt.

Ik weet nog hoe heftig ik het overlijden van Tine van Hees beleefde, een oud-docente en inmiddels vriendin van me. Dat was kort nadat mijn moeder overleed. Alles kwam in hevige mate binnen.
Fijns – van wiens vader, Kees, ik op dezelfde opleiding als waar Tine van Hees als hoofd verbonden was les heb gehad – citeert een liedje van de Engelse band Coldplay: ‘Those who are dead are not dead, they‘re just living in my head’.  Een waarheid als een koe.

Even verder op las ik de rubriek ‘Klassiek & Zo’ van Peter van der Lint. Hij had het over Ein deutsches Requiem van Brahms. Het deed me terugdenken aan in dit geval mijn vader. We zouden samen er een keer, in Leeuwarden, een uitvoering van bijwonen, maar hij had medicijnen die over de datum waren ingenomen en lag ziek in bed, dus dat ging niet door. Maar kort na zijn overlijden had een vriendin van mij een kaartje van een uitvoering van dit meesterwerk van Brahms in het Amsterdamse Concertgebouw over en ik kon mee. Het stuk kwam in hevige mate binnen, dus ik kan me Van der Lints reactie op een uitvoering in Parijs, drie jaar terug, levendig voorstellen: ‘Het was een idee van choreograaf Sasha Waltz en haar man om de koorleden tussen de toeschouwers te laten bewegen (…). Een blootvoetse sopraan legde haar hand op mijn schouder en zong – louter voor mij, zo leek het – “Sie sollen getröstet werden”.’ De tekst die doet denken aan die op de ingang van de begraafplaats bij de Zendingskerk in Ermelo, waar mijn ouders begraven liggen.

Het derde en laatste stuk waarin een moeder voorbij kwam, was de bijdrage over Louis Gauthier in de rubriek ‘Ik heb een droom’. Gauthier is journalist, componist, muziekprogrammeur en presentator. Hij had het over zijn inspiratiebron Gerrit Komrij – en ik zag mijn moeder weer zitten met de krant op schoot. Het eerste dat ze opsloeg was de column van Gerrit Komrij, die in 1976 verscheen in ‘haar’ krant, waar mijn vader en zij elkaar ontmoetten. ‘Weet je wel hoe oud ik ben?’ vroeg ze. ‘Ja’ antwoordde mijn vader en het was geen beletsel.
Het is zoals Gauthier besluit: ‘Mijn moeder is drie jaar geleden overleden, maar ik ervaar duidelijk haar nabijheid’. Mijn moeder is veel langer geleden overleden, maar vandaag, op haar verjaardag, ervaar ik haar nabijheid des te meer.

Louter symfonisch repertoire door Münchener Philharmoniker

Na het Boedapest Festival Orkest was het gisteren de beurt aan de Münchener Philharmoniker om in het Amsterdamse Concertgebouw op te treden in het kader van de serie Wereldberoemde Symfonieorkesten. Zij kwamen onder leiding van Valery Gergiev, hun chef-dirigent vanaf seizoen 2016-2016, met louter symfonisch repertoire: de Derde symfonie van Joh. Brahms (foto links) voor de pauze, en Ein Heldenleben van Rich. Strauss (foto rechts) erna; ‘een held op sokken’ noemde J. Reichenfeld het eens in een recensie.

Vooral het laatste werk vereist een grote orkestbezetting; het orkest paste nauwelijks op het podium: eerste violisten links, met daarachter de contrabassen, tweede violisten rechts met daartussen in de andere strijkers en daarachter, zoals gebruikelijk, hout- en koperblazers en slagwerk.
In tegenstelling tot het orkest uit Boedapest ‘zoefen’ de contrabassen hier niet, leggen ook niet zozeer een basis voor de orkestklank, maar mengen zich met het geheel, zoals alle groepen opvallend fraai tezamen zorgen voor een homogene orkestklank.

Die orkestklank heeft een enorme draagkracht, ook in de opvallend mooie, zacht gespeelde passages. Dit geldt ook voor de instrumentengroepen afzonderlijk. De blazers voegen daar een groot, rond en warm timbre aan toe, als geheel maar ook in mooie solopassages in beide werken. Dit geldt ook voor de vioolsolo in het werk van Strauss door concertmeester Lorenz Nasturica-Herschcowici.
Met dit werk waagden zij zich overigens in het hol van de leeuw; de componist droeg immers zijn compositie op aan het Concertgebouworkest en Willem Mengelberg.

Wat buitengewoon is, is het feit dat Gergiev, met zijn kenmerkende, fladderende handbewegingen, voortdurend een doorzichtige orkestklank nastreeft. Tot in de luidste passages aan toe weet hij dit te bereiken. Slechts een sporadische keer is een inzet wat onafgewerkt, maar dat zijn maar een kleine smet op dit door de volle zaal hogelijk gewaardeerde concert.

Er volgen nog drie concerten in deze serie, waaronder nog twee met orkesten van Duitse bodem: het Gewandhausorchester Leipzig en de Berliner Philharmoniker. Mooi vergelijkingsmateriaal!

Vroege Frank Martin

Frank MartinTijdens de uitzending van Podium Witteman op 26 april jl. bracht zangeres Cora Burggraaf met pianobegeleiding de eerste uitvoering van de door de weduwe van de componist, Maria Martin-Boeke in een la gevonden compositie Le roi a fait battre tambour uit 1916 van Frank Martin (zie foto). Op 13 mei zal in Winterthur (Zwitserland) o.l.v. Jac van Steen de première met orkest worden gegeven.
Ter gelegenheid hiervan herplaats ik enkele gedeelten uit een artikel over Martin dat ik schreef voor
Mens & Melodie (4/1980) onder de titel Het eclecticisme van Frank Martin.

 

Men heeft Frank Martin (1890-1974) wel een eclecticus genoemd. Marius Monnikendam meende dat Martins oeuvre is gebouwd ‘op een solide basis van nobel vakmanschap, maar op de keper beschouwd (…) een eigen stem [mist]’ (in: Nederlandse componisten van heden en verleden, p. 186). Maar is eclecticisme wel synoniem aan oppervlakkigheid en opportunisme?

Martins eclecticisme is een erudiete synthese van tonaliteit en de twaalftoonsmuziek van Arnold Schönberg en Alban Berg, en tevens van het Duitse en Franse idioom dat hem in zijn jonge jaren had aangetrokken en doorklinkt in de recent gevonden compositie. Erudiet omdat Martin blijk gaf van een grote veelzijdigheid, een grote kennis van andere zaken dan alleen muziek, naast een goede smaak en kritische zin.

Behalve de eenheid Duits-Frans idioom, treffen we bij Martin ook de eenheid theorie-praktijk en rationaliteit-gevoel aan. Daarnaast tonen met name de derde akte van Der Sturm, de Ballades en het oratorium Golgotha – dat is geïnspireerd op Rembrandts licht-donkerets De drie kruisen – een typerende synthese van lyriek en epiek.

In landen waar verschillende cultuurelementen naast elkaar bestaan, is het te verwachten dat deze op elkaar inwerken en samensmelten. Vaak gaat het dan om elementen van buitenaf die daarom opmerkelijk genoeg een des te grote aantrekkingskracht schijnen te bezitten. Bepaalde zaken werden uitgezocht (vandaar het – Griekse- woord ‘eklegein’ = uitkiezen) en in gunstige zin tot een nieuwe eenheid samengesmolten.

In Martins geboorteplaats Genève maakte hij meer dan met de Franse muziek kennis met de muziek van Bach, de Weense klassieken, Brahms, Richard Strauss en Mahler. Ook in het huis van dominee Charles Martin en Pauline Duval speelde de Duitse cultuur een grote rol. Op de vraag van J.-Cl. Piguet of Martin zich meer Frans dan Duits voelde, antwoordde hij: ‘Je peux répondre: ni l’un, ni l’autre’ (in: Entretiens sur la musique, p. 15).

‘Zwitserland’, schreef K.H. Wörner, ‘neemt onder de Europese muzieklanden in onze eeuw [lees: de 20ste eeuw, vS] een aparte plaats in. Zijn positie wordt evenzeer bepaald door de conservatieve houding als door de ontvankelijkheid voor het nieuwe (…). Alle componisten grepen aan wat hun geboden werd om het in hun persoonlijke opvatting te verwerken’ (in: Hedendaagse muziek in de Westerse wereld, p. 250). Tot een liedje zoals dat nu is gevonden aan toe.

Ongezien

Lucas Bunge_OngehoordEen kleinood is het, de honderd miniaturen over muziek die Lucas Bunge verzamelde onder de titel Ongehoord (zie afb.). In een lyrische stijl brengt hij, voor zover mogelijk, zijn luister- en speelervaringen onder woorden. Bij tijd en wijle roept hij daarbij identieke gevoelens op die je als lezer in, bij voorkeur, de concertzaal overkwamen. Janine Jansen die de viool aan de kin zet, ‘het mysterieuze moment voordat de toon ontstaat, het ogenblik vóór het (…) aanstrijken’ (p. 45).
Een beschrijving van de muziek van Francois Couperin die me brengt bij de Suite du deuxième ton van Louis-Nicolas Clérambault: ‘eerbied, een hoofs gebaar, aandacht, meelevend maar toch met enige distantie. Zo evenwichtig is die muziek, zo vol charme, ze loopt niet te koop met leed en vreugde van de maker, maar beschouwt het menselijk bedrijf met warme belangstelling’ (p. 56-57).

Soms gaat de tekst ook verder, en beland je, al mijmerend, in een diepere belevenislaag. Bijvoorbeeld als Bunge schrijft: ‘Vroeger werd het als ongepast gezien na het slotkoor [van Bachs Matthäus Passion, vS] te applaudiseren. De rouwstemming die hoort bij Christus’ kruisiging en gang door het dodenrijk, opgewekt door tekst en muziek, werd niet door geklap verstoord en bleef zodoende bij de toehoorder’ (p. 55-56).

Het is het woordje ‘opgewekt’ dat het hem doet, en mij terugbrengt naar wat ik maar de scheppende kracht van het woord zal noemen: ‘Er zij licht en er was licht’ (Gen. 1:3). Ik zie geen schilderij voor mijn geestesoog, zoals Bunge bijvoorbeeld bij Brahms’ vierde symfonie ‘het mooie rococo-schilderij van Fragonard van het meisje op de schommel’ (p. 51), maar een donkere kerk in de Paasnacht. Dan wordt de brandende paaskaars de donkere ruimte binnengedragen, en klinkt het:

Wachters op de morgen, hoe ver is de nacht?
Ontwaak, wie nog slaapt, ontwaak en sta op!
    De dageraad breekt baan!

De eerste keer dat ik dit meemaakte, zal ik niet gauw vergeten. Net als de Bijbeluitleg die er in de loop van de dienst op volgde, over opstanding: weer opstaan na de dood van een geliefde, en hoe moeizaam ook, de weg in het leven vervolgen. Opgewekt door tekst en muziek, en een enkel zinnetje in het mooie boekje van Lucas Bunge mijmer ik verder.