Koffers gevraagd!

FENIX, het nieuwe museum in Rotterdam dat in 2024 open zal gaan, verzamelt voor ‘een levensgroot kofferdoolhof’ koffers. Rotterdam is immers dé haven waarvandaan mensen vertrokken en mensen aankwamen. Om wat voor reden dan ook. Ze hadden een koffer bij zich, of misschien zelfs ook dat niet eens. Zoals de vluchtelinge uit Oekraïne die op het Amsterdamse Centraal Station uit een internationale trein stapte, een man in de armen vliegend die op het perron stond, met een groen hesje om en haar naam in Cyrillische lettertekens op een kartonnen bordje in een plastic hoesje in zijn hand. Een linnen tasje had ze in haar hand, dat was alles. Er zat zo te zien niet veel in, maar ze had ongetwijfeld honderden herinneringen in haar hoofd en hart. Ik zal het beeld nooit vergeten.

De koffer is dan ook meer een metafoor. Zo zie ik dat. Zoals je ze soms als een installatie in een staan, of in het gelid, zoals in het Verzetsmuseum Amsterdam. Ze hebben wat meegemaakt. De koffer die ik aan het museum aanbied (zie foto links boven) heeft geen groots, bijzonder verhaal ‘over ware liefde, avontuur of het nemen van afscheid’. Of misschien toch. Een klein beetje dan.
Het is de koffer die mijn vader, Julius Bartelt van Swol (1917-2002) meenam als hij een reisje maakte. Bijvoorbeeld een (mid)weekje met zijn Zwitserse vriendin in St. Gallen, zo in de eerste helft van de jaren negentig van de vorige eeuw. Of naar mij. Heel veel kan er niet in, maar genoeg om bij je te hebben gedurende zo’n uitstapje.

Mijn vader ging graag op reis en voelde zich overal thuis. Al is hij nooit verder gekomen dan Zwitserland en Italië. Lijfelijk, want wie weet ging hij in zijn hoofd naar verre landen, zoals hij eens zendeling-arts had willen worden in Afrika, als zijn zwakke gezondheid hem geen parten had gespeeld. De koffer is een Sergio di Laurenti, nu een vintage merk. Ongetwijfeld gekocht door zijn vriendin. Na de dood van mijn vader heeft de koffer heel lang hij bij mij boven op een kast gelegen. Tot de oproep van FENIX. Het voelt alsof het afstaan van deze koffer óók een vorm van afscheid is. Niet groots en meeslepend, maar een beetje. Een klein verhaal levert het op, eentje dat ook verteld mag worden. Want hoeveel levens zijn niet zo verlopen?

De koffer gaat wederom nog een kleine reis maken, van Amsterdam naar Rotterdam. Hij was niet anders gewend. Dat hij moge herrijzen als een fenix, tussen al die andere koffers, groot en klein, en tussen al die andere verhalen die daaraan verbonden zijn, al even groot en klein. Als in een doolhof neergezet, als het leven zelf.
Nu heb ik hem voor de korte reis begint tussen wat andere koffers bij het inzamelpunt in de tuin van het Amsterdamse Rijksmuseum neergezet (zie foto hierboven; aan de linkerkant). Tussen andere koffers, want daar voelt hij zich vast thuis, zoals mijn vader een mensenmens was.

Tussen morgen- en avondrood

Naar aanleiding van het uitkomen van de Verzamelde verzen van H. Marsman, onder de titel Ik die bij de sterren sliep (uitgegeven door Van Oorschot), schreef collega-recensent Reinder Storm van Literair Nederland het volgende: ‘De schrijver J. Bernlef heette in werkelijkheid Henk Marsman. Toen hij in 1959 debuteerde met de gedichtenbundel Kokkels koos hij ervoor om te schrijven onder pseudoniem. Hij deed dit om elke verwarring met de toen overbekende dichter H. Marsman (1899-1940) te voorkomen. De dichteres Lieke Marsman – in januari 2021 benoemd tot Dichter des Vaderlands – schrijft onder eigen naam. Het is blijkbaar voor Lieke geen serieus risico meer om te worden verward met haar ooit zo beroemde naamgenoot. Diens reputatie is verbleekt, zijn naam is uit het collectieve geheugen weggezakt. Ook al is en blijft Marsman de schrijver van “Het gedicht van de eeuw”, waartoe zijn ‘Herinnering aan Holland’ in het jaar 2000 verkozen werd.’

Vasthoudendheid en Afscheid
De grap wil, dat theoloog-Neerlandicus Wessel ten Boom op 24 maart 2018 tijdens een bijeenkomst van het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie (LATE) enkele gedichten uit Lieke Marsmans Wat ik mijzelf graag voorhoud (Van Oorschot, 2010) behandelde. Hij wees bij de bespreking van het gedicht ‘Vasthoudendheid’ op een gegeven moment op een beeld van haar naamgenoot H. Marsman in zijn gedicht ‘Afscheid’ dat bij Lieke Marsman – zoals hij zei – ‘in brokken zijn gevallen’. Ik spin dit idee hier verder uit.

Om te beginnen een paar grote verschillen, los van de tijd waarin beide dichters leefden natuurlijk. In de eerste plaats is het de vorm die in het oog springt: de korte regels, uit één tot vier woorden bestaand, in ‘Afscheid’ en de lange, overigens evenzeer enjambementen bestaande regels bij Lieke Marsman. Ten tweede: H. Marsman spreekt in zijn gedicht ‘Afscheid’ over een ik-figuur die afscheid neemt van het leven, Lieke Marsman heeft het in haar gedicht, waarmee ze in Tirade debuteerde en genoemde bundel opent, over een ‘je’, wat volgens Ten Boom in een inleidende opmerking bevreemdend werk.
Op een gegeven moment verandert er echter iets. H. Marsman betrekt zijn vrouw erbij, ‘o, vrouw / die eenzaam achterblijft / in het verwaaiend / avondrood’. Lieke Marsman heeft het op het eind ook opeens over ‘we’: ‘En wat ik het allermooiste aan het woord stil vind, / is dat je er in het Engels een l aan kunt plakken, / waardoor we elkaar kunnen vragen, / waarom we nog steeds niet gaan slapen’.

De slaap en de nacht is iets dat in beide gedichten voor komt. Bij Lieke Marsman liggen de ‘je’ en een ander samen in bed en kunnen de slaap niet vatten, bij H. Marsman is ‘de nacht […] groot / en sterk de stem / die tusschen slaap / en morgenrood ‘roept uit het / nieuw Jeruzalem’. De stem van de dood is in beide gedichten aanwezig. De dood, de doodsslaap. Een overgang, ook qua woordgebruik zoals bij Lieke Marsman in het woord ‘allermooiste’.

Klanken en muziek
Ook het klankgebruik van beide gedichten kent overeenkomsten. Bij Lieke Marsman benadrukken ze de vasthoudendheid van de titel van het gedicht, in het gebruik van alliteraties en langgerekte klinkers in de hierboven geciteerde regels: waar, kaar, vra-, waar, gaan, sla-. Bij H. Marsman is het meteen in het begin al raak ‘Ik ga op weg / en laat mijn huis / verdronken / in het avondrood’. Lange a-klanken en diepen o-klanken beheersen het begin en worden later hernomen in de zinnen die ik hiervoor citeerde (‘o vrouw’ enz.).

Wessel ten Boom had het over het ‘in brokken gevallen’ beeld van H. Marsman bij zijn naamgenote. In dit verband kun je inderdaad wijzen op bijvoorbeeld de stilte die in haar gedicht overheerst. En toch. Die stilte wordt niet alleen verbonden aan de afwezigheid van geluid, maar ook aan beweging: ‘het bijzondere / aan geluid is dat het bestaat uit beweging’, uit geluidsgolven. Beweging die zowel ingetogen als uitbundig kan zijn.

H. Marsman gaat ook in op geluid: ‘ik hoor een lied / een groote stem’ – de stem van de dood: ‘o dood, o stem’. Hij kan er niet aan ontsnappen, net zomin als Lieke Marsman. De dood is immers vasthoudend. Dat weet zij, nadat in 2017 kraakbeenkanker bij haar werd vastgesteld, als geen ander.

 

Link naar het gedicht van H. Marsman: https://www.dbnl.org/tekst/mars005verz03_01/mars005verz03_01_0066.php

Link naar het gedicht van Lieke Marsman: https://www.neerlandistiek.nl/2016/09/gedicht-lieke-marsman-vasthoudendheid/

 

Wat van je leven maken

Verbogt_Kleur van gelukTijdens een braderie doet mijn bibliotheekfiliaal zowat het hele oeuvre van schrijver Thomas Verbogt van de hand, maar op de tafel met nieuwe aanwinsten binnen ligt zowaar Verbogts laatste roman: Kleur van geluk.

Een boek over twee vrienden en nog veel meer. De één houdt van Kafka, de ander van Nabokov. ‘De vriendschap bleef zo jong als wij toen waren’, zegt de alwetende ik-verteller die het nog steeds fijn vindt als zijn bijna 90-jarige moeder ‘jongen’ tegen hem zegt. De tijd is op z’n best als hij stil blijft staan. Maar dat doet hij niet.

De hoofdpersoon, Daniël Timmer, vraagt zich af hoe je daarmee om moet gaan. Neem je gaandeweg afscheid, geef je herinneringen door met de dingen die je aan je kinderen schenkt, vertel je verhalen of zwijg je juist om ze bij je te houden?

Hij gaat er niet goed voor zitten, de hoofdpersoon. Zoals de meesten van ons dat niet doen. Hij is wel met zijn gedachten ergens anders, maar niet bij wat er misschien werkelijk toe doet. Hoewel het de vraag is of je afscheid nemen wel kunt oefenen. Net als het antwoord op de kwestie die een medeleerlinge aanroert: ‘Wat ga je van je leven máken?’
Het was de vader van Daniël die het leven maakte, hij niet. Hij maakte het mee, en bedacht zijn leven als in een andere wereld, in een droom. Hij dacht teveel, volgens zijn omgeving. En sloeg daarom, volgens zichzelf, te weinig in zijn geheugen op, en leefde over of om de dingen heen.

Misschien omdat hij levensbang is. ‘Ik vind levensbang een beter woord dan doodsbang’. Iets dat Verbogt op een poëtische, melancholieke manier invoelbaar weet te maken. Het begrip groeit met het verhaal mee, net als de karakters, die raak zijn neergezet.

Dóór de affaire met Carla, de moeder van een medeleerlinge op de middelbare school heen, halverwege het boek. Een korte periode waarin Daniël niet alleen meer denkt, maar ook beelden gaat oproepen, beelden die hij de kleur van gelukt geeft. Van vogels, witte vogels bijvoorbeeld. Terwijl hij ondertussen nog steeds hoopt dat de tijd stil blijft staan. Dat doet hij tot op zekere hoogte ook: zowel in het hoofd van zijn moeder als dat van Carla is het vaag geworden. ‘Er hangt veel mist in de tijd.’

Uiteraard is dat, zoals zoveel in dit boek, symbolisch. En niet alleen in dit boek, het is kenmerkend voor de stijl van Verbogt. Daarom lees ik zijn werk denk ik ook zo graag. De symboliek geeft diepte aan een verder haast lichtvoetige manier van schrijven over zaken die ertoe doen.
Dat wil zeggen: over gebeurtenissen die ertoe doen: ‘de eenmalige gebeurtenissen.’ Daar is Daniël, inmiddels bijna 60 jaar, wel achter gekomen.

De moraal van het verhaal wordt eigenlijk schitterend verwoord door de Russische componiste Marina Poleukhina in het programmaoverzicht van de Gaudeamus Muziekweek 2014. Niet dat zij Verbogt gelezen zal hebben, maar het valt me zomaar toe: ‘De veelheid van dingen rondom ons, maakt je soms verschrikkelijk eenzaam. Dan raak je het zicht kwijt op wat nou belangrijk voor je is. Maar dát gevoel, het gevoel alle grond onder je voeten te verliezen, wekt bij mij juist de neiging er tot aan de rand van het ravijn in mee te gaan. En dan blijkt telkens weer dat je het toch niet kunt!’

Om zulke gevoelens gaat het. En om een schrijver die ze onder woorden weet te brengen. Dat een bibliotheekfiliaal zowat zijn hele oeuvre verkoopt, heeft dan ook meer met decentraal afschrijvingsbeleid te maken. En dat de centrale weer een nieuwe Verbogt koopt, is een geluk bij een ongeluk.

Thomas Verbogt: Kleur van geluk. Roman (Uitgeverij De Kring), 224 pagina’s, € 12.50