Zoekplaatje

Dagblad Het Parool heeft een leuke rubriek: ‘Zoekplaatje. Hoe goed kent u de stad?’ De winnaar krijgt een jaar lang gratis het tijdschrift Ons Amsterdam in de bus. Die eer is mij te beurt gevallen. Het ene nummer sprak – uiteraard – meer aan dan het andere, maar nummer 7 (september 2023) was een fraai item, waarvan twee artikelen en een korte boekbespreking min of meer in elkaars verlengde lagen.

Het eerste artikel is van de hand van Willeke Jeeninga en Laura Jonkhoff en gaat over de architect van de St. Nicolaaskerk (nu basiliek, zie foto hierboven), A.C. Bleijs (1842-1912). Over hem verscheen onlangs een biografie van de hand van Bas Baltus.
Het tweede artikel, van Rutger Noorlander, gaat over drie bijzondere kerkgebouwen aan de Van Boshuizenstraat in Buitenveldert, die deel uitmaken van het stedenbouwkundig plan van Cornelis van Eesteren. Een wordt momenteel bedreigd met sloop.
In de boekbespreking gaat Koen Kleijn in op het boek dat Mart J.M. Franken schreef over architect Jan van Hardeveld (1891-1953).
Ik loop de items stuk voor stuk langs.

A.C. Bleijs en de St. Nicolaaskerk
A.C. Bleijs was, ‘hoewel zijn voorkeur uitging naar het bouwen van katholieke kerken (…) een architect die voor het ontwerpen van alle soorten gebouwen kon worden gevraagd, in iedere gewenste bouwstijl.’ Zijn kerkontwerpen waren tegenhangers van die van Pierre Cuypers en – voeg ik maar even toe – Alfred Tepe (1840-1920). Dat Bleijs werd gevraagd de St. Nicolaaskerk te ontwerpen, ‘was een opvallend en gewaagd besluit van het kerkbestuur’. De kerk, die in 1884-1886 werd opgetrokken, is een amalgaam van stijlen. Het is – al zeggen de auteurs van dit artikel het niet – een toonbeeld van het Rijke Roomse Leven uit die tijd (1860-1960). Ook van de toenmalige liturgische opvattingen; de pastoor of priester staat bijvoorbeeld op een verhoogd altaar, ver van de kerkgangers.

De Goede Herder aan de Van Boshuizenstraat
Dat dit veranderde, lezen we in het artikel van Rutger Noorlander. Hij heeft het dan met name over De Goede Herder (1968) van architect A.F. Brenninkmeyer (1924). Dit is het gevolg van de ‘moderne richtlijnen van het tweede Vaticaanse concilie en (…) een veranderende manier van kerk-zijn’. Noorlander plaatst de drie kerken aan de Van Boshuizenstraat binnen de context van de ‘stedenbouwkundige opzet van Buitenveldert’, de wijk waar ik opgroeide.[1] De kerken ‘zijn gebouwd in een periode van ontkerkelijking. Kerkgenootschappen wilden een nieuwe positie innemen in de samenleving’. De gebouwen vallen niet op, zoals de Nicolaas dat tegenover het Centraal Station meteen wel doet. Bovendien kregen de architecten nóg meer artistieke vrijheid dan Bleijs al had gekregen.

Jan van Hardevelds Augustinuskerk
De korte boekbespreking tenslotte gaat – zoals de ondertitel van de biografie over Hardeveld luidt – over ‘(zakelijk) expressionisme, modernistische betonwoningen en traditionalisme’. Kortom: ook een amalgaam oeuvre. Het is niet moeilijk te raden, dat traditionalisme slaat op de kerken die Van Hardeveld ontwierp, zoals ‘de elegante Augustinuskerk aan de Amstelveenseweg’.

Zo krijgen we in een kort bestek, in een nummer van Ons Amsterdam in een vogelvlucht en hink-stap-sprong de geschiedenis voorgeschoteld van met name de rooms-katholieke kerkarchitectuur van de late negentiende eeuw tot halverwege de twintigste eeuw. Van het Rijke Roomse Leven, via traditionalisme naar bescheiden kerkgebouwen die niet opvallen. Bedankt, Ons Amsterdam, voor dit nummer in het bijzonder én voor een jaar lang mogen lezen van jullie blad in het algemeen!

Toegift
In het tijdschrift In de Waagschaal (2023/nr. 9) komt in een artikel van Kees Doevendans de hele geschiedenis van de (protestantse) kerkbouw van de laatste decennia nog een keer voorbij. Inclusief de vragen die een architect(e) zich daarbij anno 2023 stelt. ‘Als theologie zich ook in stenen, in kerkbouw uitdrukt, hoe moet dat er in deze tijd dan uitzien?’ Een mooi vervolg op de artikelen en boekbespreking in Ons Amsterdam.

[1] Wij stonden ingeschreven bij De Ontmoeting, een buitengewoon bescheiden Nederlands Hervormde Kerk (eind jaren zestig) van H. Klaarenbeek (1915-1997) aan de Arent Janszoon Ernstraat in Buitenveldert.

Foto bovenaan ontleend aan het omslag van het septembernummer 2023 van Ons Amsterdam.

Tweeluik (IX)

Gezichtsmasker Bafovolk                          Masker (1911) – Emil Nolde

(Foto’s EvS, genomen tijdens de tentoonstelling Kirchner en Nolde: expressionisme en kolonialisme in het Stedelijk Museum, Amsterdam, 2021).

Op Kirchner-Nolde, zoals het werd genoemd en de kritiek daarop in de pers, werd ingegaan in de aflevering White balls on walls van het NTR-televisieprogramma ‘Het uur van de wolf’ (30 mei 2023): https://www.npo3.nl/het-uur-van-de-wolf/30-05-2023/VPWON_1325951

 

Magische collages

Onder de titel Magische collages presenteert het Stedelijk Museum Schiedam (19 oktober 2019 t/m 19 januari 2020) een groot overzicht van collages van vooral Belgische kunstenaars, waaronder internationaal bekende kunstenaars als Jan Fabre en Luc Tuymans. Het is voor het eerst dat een Nederlands museum op zo’n grote schaal aandacht besteedt aan collages. Het werk is verzameld door Geert Verbeke en
Carla Lens.
Ter gelegenheid hiervan plaats ik een blog die is gebaseerd op een werkstuk over ‘Collages’ dat ik op de middelbare school (ca. 1970) schreef en met een 9 werd beoordeeld. Ik plaats originele tekst, in ingekorte vorm maar aangevuld met de wijzigingsvoorstellen die mijn docente er toen met potlood in de marge bijschreef.

Ter voorbereiding tot het schrijven van dit werkstuk had ik op voorspraak van mijn vader een gesprek met de kunstcriticus en -redacteur Hans Redeker (1918-1992), een collega van hem bij het Algemeen Handelsblad. Redeker woonde toen, in dezelfde tijd als Marga Minco, Bert Voeten en hun kinderen, in het Witsenhuis aan het Amsterdamse Oosterpark.

Wat is collage?
Een klassiek te noemen definitie van collage gaf Max Ernst: ‘Collagetechniek is de systematische uitbuiting van de toevallig of kunstmatig teweeggebrachte ontmoeting van twee of meer wezensvreemde realiteiten binnen een daartoe ogenschijnlijk ongeschikt kader – en de vonk poëzie, die bij toenadering van deze realiteiten overspringt’.
Die twee of meer wezensvreemde realiteiten kunnen enkele gescheurde of geknipte fragmenten zijn bij een overigens normaal geschilderd werk. Het kunnen ook hele collage-composities zijn. Het kan papier in talrijke variaties zijn, van scheursels tot volledige objecten. Naast papier kunnen ook andere materialen worden gebruikt, waarbij dan het historisch gegroeide woord: collage (van het Franse collager = plakken, lijmen) niet meer van toepassing is. Eerder kunnen we dan van montage spreken. Er wordt naast verf en papier ook met andere materialen en objecten gewerkt, zoals bijvoorbeeld Krijn Giezen dat doet met bestaande stukken textiel (appliqué-werk). Een ander verwant verschijnsel vinden we bij materie-schilders zoals Jaap Wagemaker, ‘die niet alleen de verf met andere stoffen mengt (zand, specie) om een soms reliëfachtige, gevarieerde structuur van de verfkorst te bereiken, maar die daarbij ook dergelijke objecten monteert, terwijl we hem toch nog tot de schilders mogen rekenen’ (Hans Redeker). Zo ziet men dat kunstenaars geen onderscheid meer maken tussen ‘edele’ materialen en alledaagse.

[Hier heeft mijn docente een vraagteken bij geplaatst. Ik ontleende deze conclusie en dit idee aan het eerste deeltje, ‘Schilderen, tekenen, beeldhouwen’ uit de Encyclopedie voor jongeren waarvan zeven deeltjes kreeg in de laatste klas van de lagere school, toen ik met longontsteking op bed lag, kreeg van mijn vader. Ik citeer de originele tekst hierna].
‘De collage is een echt moderne kunstvorm. Zo min als er in de moderne wereld nog onderscheid gemaakt wordt tussen hoog en laag en rijk of arm, zo maken de kunstenaars geen onderscheid meer tussen de edele materialen (marmer, goud e.d.) en de alledaagse (papiertjes, blik e.d.). Elk materiaal heeft zo zijn bijzondere eigenschappen en met elk materiaal is dus iets bijzonders te maken, evengoed als er uit elk mens, hoog of laag, rijk of arm, een bijzonder mens kan groeien.’

In dit verband wil ik dit hoofdstukje afsluiten met een citaat van de componist Karlheinz Stockhausen: ‘De wereld waarin wij leven is voorbestemd om als collage te bestaan. Ik bedoel daarmee dat allerlei emoties en menselijke ervaringen over elkaar heen moeten geplakt en gelegd worden ook als ze elkaar niet verdragen. Het grote voorbeeld van zo’n collagemaatschappij is Amerika, en New York is het einde: het kan misschien niet, het is misschien niet aangenaam, maar het zal moeten, leven met aan elkaar te passen stukken’ (Algemeen Handelsblad, 2 juli 1968).

Hoe begon collage?
De collage zoals wij die bedoelen (zie vorige hoofdstuk), ontstond zowel in het Parijs van de kubisten als in het Zwitserse Zürich rond Dada (Hans Arp). Andere namen uit de beginperiode zijn Max Ernst (Keulen) en Kurt Schwitters (Berlijn). De laatste was eigenlijk de eerste die de collagetechniek toepaste.
‘Wat als voorwaarde aan de collage is voorafgegaan is het accentueren van het schilderij als een plat vlak, waarbinnen de compositie wordt gehouden, dus het verlaten van de perspectivische ruimtesuggestie en voorstellingswijze’ (Hans Redeker).
In Frankrijk kwam het kubisme met Picasso (Tête d’homme, 1913) en Braque vanaf 1912 tot een soortgelijke techniek, waarbij voornoemde voorwaarde vooral in de tweede fase het geval is: ‘De voorwerpen bleven nog herkenbaar, vaak fragmentarisch, maar gingen sterker in de vlakke compositie op. Op dat ogenblik was de tijd rijp voor de esthetische collage. Naast de verf kregen andere stoffen een mogelijkheid’ (Hans Redeker).

Ontwikkeling van de collage
Kurt Schwitters en Paul Citroen (de eerste fotocollages, sinds 1919) waren eigenlijk de enigen die de collage- en montagetechniek vlak na de Eerste Wereldoorlog toepasten. ‘De grote tijd komt na de Tweede Wereldoorlog, wanneer nog sterker het accent wordt gelegd op de structurele en materiële waarden en mogelijkheden van de verfhuid of verfkorst samen met alle andere daarvoor bruikbare materialen’ (Hans Redeker).
[Hierna bekeek ik één collage van vlak na de Tweede Wereldoorlog in extenso: As you like it, 1946, van Kurt Schwitters, in Galerie Beyeler, Basel].

Collage nu
Over de in Nederland woonachtige schilder Sam Middleton stond eens, ik meen in De Telegraaf, naar aanleiding van een tentoonstelling in Hilversumse Vaart: ‘De toevoeging van de collage, die sedert de pop [art] ook bij hem een actueel trekje vertoont in het gebruik van tijdschriftenillustraties, remt de spontaniteit natuurlijk af, maar accentueert natuurlijk wel het ritme’.
Hans Redeker zei hierover: ‘Maar ook die spontaniteit is maar één van de taal-mogelijkheden van de beeldende kunst, die een belangrijke rol speelt in sommige stromingen (impressionisme, expressionisme, het direct registrerende bij sommige surrealisten) maar moet bij andere juist weer radicaal worden uitgebannen (De Stijl, Suprematisme, Constructivisme) of komt helemaal niet aan bod (Random Art, Op Art en meer traditioneel in de “monumentale” technieken). De spontaniteit van de collage schuilt in het gemakkelijk en snel hanteerbare van het materiaal, bijvoorbeeld te scheuren papier, het direct kunnen reageren op wat gevonden of tevoren geschifte materiaal aan “vondsten” oplevert. Daarom kunnen we de collage wel een werkwijze noemen, die uitgaat van het avontuur, de inspiratie van het ogenblik. Maar dit verschilt van kunstenaar tot kunstenaar’.

Over Gérard Princée kun je dan bijvoorbeeld (in Elseviers Weekblad) lezen: ‘Met alle risico’s daarvan: niet meer dan één op de vier schilderijen haalt de eindstreep, de rest wordt vernietigd (…). Bij Princée is de bron oorspronkelijk van religieuze aard [rooms-katholiek, HR]. Die achtergrond blijft zichtbaar. In telkens wisselend kader groepeert hij de mensfiguren, ontdaan van al hun attributen, gebonden aan de schepping en toch er aan ontheven, verstild maar niet zonder emoties.’

Wat is de hedendaagse collage? Een overgangsverschijnsel (Harry Mayer)? In ieder geval wordt de collage ‘die een negatie van traditie en conventie impliceert, daarom ook in vele kunststromingen na de Tweede Wereldoorlog toegepast’ (Grote Winkler Prins, deel 5), waaronder de beeldhouwkunst met namen als Robert Rauschenberg, Jan Hendrikse en Tom Wesselman, en de muziek, met namen als Louis Andriessen en Karlheinz Stockhausen, maar ook John Cage (Silence), Pousseur, Luciano Berio (Sinfonia, 1968, deel 3) en Peter Schat, hoewel hier collage en citaat door elkaar lopen. ‘Muzikale pop art? Een artistiek onbenullig, handig vervaardigd samenraapsel van clichés en stijlimitaties? Een sarcastisch commentaar op de podiumvirtuoos, zijn plaats in ons geïnstitutionaliseerde concertleven en op de vervreemding tussen de muziek van nu en het grote concertpubliek? Je kunt er alle kanten mee uit’ (H. Tecker in het Algemeen Handelsblad naar aanleiding van een uitvoering van Louis Andriessens Anachronie II op 17 januari 1970). In dit verband vertelde de heer Redeker mij, dat ‘de pop art er in elk geval sterk toe heeft meegewerkt dat de tijd van de alleen heersende ismen voorbij is, dat er via pop art zelfs weer een opnemen mogelijk is van tevoren dood verklaarde, figuratieve mogelijkheden (maar dan van een ander levensgevoel uit en met een andere betekenis)’.

Afbeelding van de website van het Stedelijk Museum Schiedam: Marcel-Louis Baugniet, Salvador Dalí, 1970, Verbeke Foundation. Fotografie: Tineke Schuurmans

Elkaar de hand schudden

Op het moment draait in de Nederlandse bioscopen de biopic Maudie naar het leven van de Canadese schilder van naïeve schilderijen Maud Lewis (1903-1970, afb. hieronder), gespeeld door Sally Hawkins (afb. boven). Lewis leed aan een ernstige vorm van reumatoïde atritis, waardoor zij klein van gestalte bleef en haar handen, armen en rug krom waren gegroeid.
Dit levensverhaal doet in de verte denken aan de opera
Die Gezeichneten van Franz Schreker (1878-1934) en het werk van beeldend kunstenaar Pat Andrea (geb. 1943). Ze zouden allemaal elkaar de hand kunnen schudden. Over Schreker en Andrea schreef ik eerder (herfst 2007) in Wervel-ingen. Die column neem ik hier, onder toestemming, iets aangevuld over.

Bij De Nederlandse Opera werd aan het eind van het seizoen 2006-2007 Die Gezeichneten van Franz Schreker opgevoerd in een regie van Martin Kušej. De getekenden – in de dubbele betekenis van het woord: de mismaakte of door ziekte getekende hoofdpersonen Alviano en Carlotta, en de door Carlotta letterlijk getekende mensen (of liever: handen).

Kušej heeft het verhaal dat tijdens de renaissance speelt naar onze tijd vertaald. Zo tekent Carlotta niet langer, maar maakt ze foto’s. Wat een accent verlegt, want de bedoeling (het willen vangen van ‘zielen’) blijft hetzelfde.
Maar Kušej gaat verder. Hij waste alle Jugendstil-decoraties af en boog de verkrampte manier van omgaan met seksualiteit om. Zo hield hij een laag over waarin de wreedheid van de tijd van ontstaan van de opera (aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog), net zo wreed als de tijd waarin Lewis leefde en waarin afwijkende verschijningen werden verborgen, tijdloos is. Een laag waarin kunst en leven, esthetiek en ethiek van elkaar zijn vervreemd; een wereldoorlog later kennen we de verhalen van de beulen uit de kampen die ’s avonds Mozart speelden.

De manier waarop Schreker zijn eigen libretto toonzette, doet soms meer aan de innerlijke wereld van de Franse impressionisten (Debussy, Ravel) denken dan aan de gevoelsuitbarstingen van de expressionisten van de Tweede Weense School (Schönberg, Berg, Webern). Daarom verzuchtte een recensent uit de tijd van de componist dat diens muziek geen toekomstmuziek was, maar – en dat was een rake constatering – ‘hedendaagse kunst in de volste zin van het woord.’ Actueel tot op de dag van vandaag, en daarom terecht weer onder het stof vandaan gehaald, zoals Lewis een film waard is.

Zoiets dergelijks geldt ook voor de waardering van het werk van beeldend kunstenaar Pat Andrea, die Schreker over de tijd heen de hand zou kunnen schudden. Zoals Schreker begon in een tijd dat de Weense School invloed begon te krijgen, zo begon de Haagse Andrea zijn loopbaan in een periode waarin de meeste schilders abstract werk maakten, terwijl hij het – net als Lewis – bij figuratieve schilderijen hield.

Andrea beeldt net zoals Schreker mismaakte mensen af. Mensen zonder volledig volgroeide ledematen, gedeformeerde lichamen à la Bacon. Ook zij lijken symbool te staan voor een gebroken wereld waarin geweld en preoccupatie met seksualiteit (over)heersen.
Maar er is nóg een overeenkomst: in beider werk is ook tederheid aanwezig. Niet voor niets is Schrekers werk verwant aan het impressionisme en wordt Andrea wel een ‘psychisch impressionist’ genoemd.

Het blijft allemaal dubbel: het eiland bij Schreker, de tuin op L’anuonciation II (1996-2001) van Andrea, de kippen, katten, bloemen, vlinders in heldere kleuren bij Lewis. Het is soms te mooi om waar te zijn, en te waar om mooi te zijn. Zoals het leven  zelf, al dan niet getekend door mismaaktheid, ziekte of pijn zoals bij Lewis.

Top-10 tentoonstellingen

De hoofdredacteur Kunst van de website 8weekly.nl vraagt de kunstredacteuren elk jaar om hun Top-10. Onderstaand mijn bijdrage – aangevuld met een nr. 11, na de deadline van deze inzending. Het gaat om gerecenseerde en/of bezochte tentoonstellingen. Waarbij ik bij nader inzien die van Penone in de tuinen van het Rijksmuseum nog vergat (zie ook: https://oudekerk.amsterdam/nieuws/blog-dubbel-zien/) …
De lijst die er uiteindelijk uitrolde staat op de site van 8weekly: http://8weekly.nl/special/beste-tentoonstellingen-2016/

Craigie Horsfield – How the world occurs, Centraal Museum Utrecht

De eerste solotentoonstelling – bestaande uit zo’n veertig werken – van de Engelse kunstenaar Craigie Horsfield, in de voormalige negentiende eeuwse stallen van het Centraal Museum in Utrecht, komt ongenadig hard binnen. Een relevante tentoonstelling.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/kunst-als-grenservaring

Isa Genzken – Mach dich hübsch!, Stedelijk Museum Amsterdam

Prachtige overzichtstentoonstelling van Isa Genzken in het Amsterdamse Stedelijk Museum, dat zich na jarenlang in de luwte te hebben verkeerd, onder andere hiermee, weer nadrukkelijk op de kaart zet.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/invloedrijk-oeuvre-inventief-gepresenteerd/

Ai Weiwei – #SafePassage, FOAM AmsterdamI

Indrukwekkende tentoonstelling met recent werk, foto’s en objecten, van deze controversiële Chinese kunstenaar. Zet danig aan het denken.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/kunst/systeem-versus-individu/

Jheronimus Bosch – Visioenen van een genie, Het Noordbrabants Museum ‘s-Hertogenbosch

Het leeuwendeel van de schilderijen en – minder bekende – tekeningen van Jheronimus Bosch waren te zien in een publiekstrekker in de plaats waar hij geboren werd en werkte: ’s-Hertogenbosch. Mooi vormgegeven tentoonstelling die uitnodigde om je in zijn werk en tijd te verdiepen én er met volle teugen van te genieten.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/hemel-en-hel/

Fra Bartolommeo – De goddelijke renaissance, Museum Boymans Van Beuningen Rotterdam

Prachtige, en soms zelfs wat onbeholpen tekeningen en enkele schilderijen van de Italiaanse tijdgenoot van de grote Leonardo da Vinci, Michelangelo en Rafaël in een fraaie overzichtstentoonstelling in Rotterdam. Neem er de tijd voor om alles te bekijken, en de uitgebreide tekstbijschriften te lezen.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/fra-bartolommeo/

Jan Weissenbruch – De Vermeer van de 19e eeuw, Teylers Museum  Haarlem

Mooi overzicht van het werk van een minder bekende Weissenbruch, wiens werk een januskop heeft: aan de ene kant zijn het rustieke landschappen en stadsgezichten (zie afb.) die je ziet, beïnvloed door 17e-eeuwse Hollandse meesters, aan de andere kant hebben ze een vlakverdeling met horizontale en verticale lijnen die al vooruit lijkt te lopen op de abstracte schilderkunst van later tijd. Daarom des te interessanter.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/fotoshoppen-avant-la-lettre/

Armando – Overmacht. Armando in Bergen, Kranenburgh Bergen

De verrassing van een eerste keer oog in oog met sommige werken van Armando te staan, is er natuurlijk inmiddels af. Maar wat in Kranenburgh als extraatje werd geboden, was de invloed van Bergen op zijn werk. Een tot nu toe onderbelicht aandachtspunt.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/weg-raakt-kwijt/

Wilden. Expressionisme van ‘Brücke’ & ‘Der Blaue Reiter’ – Museum de Fundatie Zwolle

Imponerende tentoonstelling, zeker – en ook –  als je net een week in München, de bakermat van het expressionisme bent geweest.  Zegt iets over de kwaliteit van én het werk én de tentoonstellingsmakers die in Zwolle bezig waren.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/idealisme-verandert-kleur

Karel Appel – Karel Appel Retrospectief, Gemeentemuseum Den Haag

Mooi retrospectief van Appels werk, bekend en minder bekend. Al verwachtte ik er iets meer van. Daarom slechts een negende plaats. Maar toch.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/mag-het-ietsje-meer-zijn

Vincent van Gogh – De waanzin nabij. Van Gogh en zijn ziekte, Van Goghmuseum Amsterdam

Vanwege de relevantie van het onderwerp verdient deze tentoonstelling toch nog nipt een plaatsje in de Top-10. Nipt, omdat het onderwerp al eerder in een museum over het voetlicht werd gebracht (Museum Het Dolhuys in Haarlem). Een plaatsje omdat het je aan het denken zet.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/special/vraagtekens-bij-de-ziekte-van-van-gogh/

Paul de Reus – beelden en tekeningen

Een verrassende tentoonstelling op de begane grond en eerste verdieping in het Stedelijk Museum Vianen. Getoond wordt kunst die een uiting is van bezorgdheid om de wereld, én van een Toekomstige droom (tekening, 2016) waarin de mensheid is als een soort Siamese tweeling. De mens als een tweezaam wezen, lijkt de kunstenaar te willen zeggen. De bezoeker van deze expositie mag het hem nazeggen.
Lees de recensie: http://8weekly.nl/recensie/paul-de-reus/

Twee harten

Albert HelmanDe eerste artikelen n.a.v. het feit dat het volgend jaar twintig jaar is geleden dat ‘een van de interessantste Nederlandse letterkundigen uit de twintigste eeuw’ (Marc van Oostendorp) overleed, zijn al verschenen. In dat koor zing ik mee.

Op 12 december 2013 publiceerde ik een blog over de (film)componist Lou Lichtveld (1903-1996), nu herneem ik uit datzelfde artikel in Mens en melodie (nr. 2/2006) enkele gedeelten over de schrijver Albert Helman (zie foto), zijn alter ego.

Het is niet makkelijk je een beeld van Helman/Lichtveld te vormen, en áls je denkt een vinger achter zijn werk te hebben gekregen, dan ontglipt het je telkens weer (wat wellicht maar goed is ook!) of doemt het beeld op van twéé harten, zoals in de film Wan Pipel (1976) waarvoor Helman het script schreef.

Over twee harten gesproken: in het gedicht Pavor nocturnes bestaat één regel van de vierregelige verzen uit puntjes:

O angst, verbeten in dit zwart
dat ploffend langs mij heen blijft reppen,
als twee, verdwaald op donk’re steppen

Ach, ’t is je hart dicht bij mijn hart.

Deze opzet heeft niet zozeer te maken met de inbedding van een muzikaal element in een gedicht, als met een bescheiden vormexperiment. Het gedicht barst niet uit zijn voegen, maar binnen de traditionele vorm zindert het, rammelt het aan de kaders.

Ook in de novelle Mijn aap schreit zit een passage die expressionistisch aandoet en waarin onder anderen de invloed van Freud doorschemert. Dit is in de tijd van ontstaan een nieuw fenomeen; als eerste Freudiaanse roman geldt Italo Svevo’s Bekentenissen van Zeno (1923). In Mijn aap schreit gaat het om een seksueel geladen droom, waarbij een naakte vrouw de ik-figuur om water vraagt. Op een binnenplaatsje vindt de ik-figuur op een voetstuk een aap van zwart basalt. De aap lijkt onmerkbaar te giechelen. De ik-figuur gooit een steen naar zijn kop, die stuk springt en tot een gloeiende steen verwordt die op zijn beurt weer een fontein vormt waaruit water welt. Binnengekomen blijkt de vrouw een gebroken schedel te hebben en kruipt de aap – een Engelstalig spreekwoord voor de duivel indachtig – opeens tussen haar knieën tevoorschijn. In de kamer wordt de kop duizend keer weerspiegeld in de grote spiegelruiten, een prent van Hendrick Golzius (1597, Rijksmuseum, Amsterdam) in veelvoud.
Het is een allegorie die op zich al een ‘duizendvoudige intensiteit’ ademt. Een binnenplaats bijvoorbeeld doet denken aan de hortus concluses, de omheinde hof uit de middeleeuwse mystiek, een slag op een steen waar vervolgens water uit komt aan de staf van Mozes die op de rotssteen te Horeb sloeg (Exodus 17). De aap is niet alleen de duivel maar primair ‘le singe de Dieu’ (Mauriac) en in die zin een zelfportret: Hel-man (als tegenvoeter van Engel-man) én kunstenaar.

Deze twee-zaamheid is kenmerkend voor Helman. Zijn hart balanceerde tussen het één of het ander, en vindt rust in het één (muziek) én het ander (literatuur).