De ziel van Armando binnenlopen

Het is soms net, of je de ziel van kunstenaar Armando (1929-2018) binnenloopt, wanneer je de vernuftig, op schappen, tentoongestelde keuze bekijkt uit zijn eigen collectie voornamelijk Nederlandse en Duitse tekeningen in het Rotterdamse Chabot Museum. Armando schonk deze collectie aan dit museum, waarvan hij eens zei dat hij zich ‘hier gewoon thuis voelt’.

Soms is het 1:1, zoals bij een werk van de outsiderkunstenaar Franz Kernbeis (1935-2019, nr. 81) dat opvallend veel gelijkenis vertoont met een van de litho’s uit Armando’s serie Chad Gadja (1994) of bij het eveneens titelloze werk van Mariëtte Renssen (1965, nr. 148), waarop een sneeuwlandschap met een hek staat afgebeeld zoals we dat ook van Armando kennen.

Dan weer gaat het dieper, en word je thema’s van Armando gewaar. Meestal heeft dat met de Tweede Wereldoorlog te maken, zoals de rookpluimen boven huizen van Marcel van Eeden (1965, nr. 45) of vliegtuigen die over scheren, of bomen die in een landschap staan dat Armando ongetwijfeld ‘schuldig’ zou noemen. Een prachtig voorbeeld is een tekening van Carlijn Mens (1972, nr. 320). Dit, en andere bomen deden mij denken aan een strofe uit het door Dietrich Bonhoeffer (1906-1945) geïnspireerde gedicht ‘Gebed in grote nood’ van Corrie Kopmels (1944):

Bomen, bid voor ons
in deze bange tijden
met honderd handen tegelijk.

Maar je kunt als kijker ook verder gaan dan de gelijkenis op het eerste gezicht, de inhoud of innerlijke verwantschap, en letten op de formele kenmerken die Armando moeten hebben aangesproken; in alle gevallen koos hij het werk zoals hij zei ‘intuïtief’, op het eerste gezicht.
Neem bijvoorbeeld tekeningen van Henri Plaat (1936, nr. 245) en Karl Bohrmann (1928-1998, nr. 023). Wat oudere kunstenaars, zoals er ook een tekening te zien is van bijvoorbeeld Franz Bender (1882-1886, nr. 221).

Tussen de keuze zitten ook enkele portretten van Armando zelf, zoals een kleinood van Margreet Baas (zie afb., 1972). Alles bij elkaar een tentoonstelling om je vingers bij af te likken. Nog te zien tot en met 1 maart a.s.. En misschien wel meer dan één keer. In de hoop dat het Chabot Museum er meer mee gaat doen, want het smáákt naar meer.

De nummers in deze blog verwijzen naar: https://collectie.chabotmuseum.nl/armando

Een mooie blog over bomen en Armando staat op Literair Nederland: https://www.literairnederland.nl/boom/

Pinksteren 2019

‘Gods weer, maar niet het beste’ is, hoorde ik vanmorgen in mijn wijkkerk, een oude spreuk die in Noord-Amsterdam werd gebezigd. Het doet denken aan de opvatting, dat noodweer van God komt. Als waarschuwing of straf. Ik kwam het nogal eens tegen toen ik met mijn Masterscriptie over het kwaad in de filosofie (Susan Neiman) en literatuur (Philippe Claudel) bezig was. Dat dit zo is, geloven (de meesten van ons) al lang niet meer, maar het ontkent ook een beetje dat bijvoorbeeld een blikseminslag een momentum kan zijn, een symbolisch geladen iets.

Immers: het begon op de Sinaï, lazen veel kerkelijke gemeenten deze Pinkstermorgen, ‘te donderen en te bliksemen, er hing een dreigende wolk boven de berg, en zeer luid weerklonk het geschal van een ramshoorn. Iedereen in het kamp beefde’ (Genesis 19:16). Dit Bijbelgedeelte gaat vooraf aan de gift van de Tien Woorden (tien geboden, Genesis 20), die de joden met Sjavoeot (Wekenfeest) vieren.

Aan de kinderen – en tegelijk ook aan de grote mensen – werd aan de hand van een klein stukje dondersteen verteld, dat bliksem die in de aarde, bijvoorbeeld op de Veluwe, inslaat het water zoekt en daar een stuk(je), tot wel dertien meter, verschroeid met een hitte die warmer is dan het oppervlakte van de zon. De aarde smelt daar tot glas en de inslag laat een leegte achter, als ik het goed heb begrepen.

Ik moest denken aan een gedeelte uit het indrukwekkende boek ’t Hooge Nest van Roxane van Iperen (uitg. Lebowski Publishers, 2019). Het gaat over concentratiekamp Bergen-Belsen: ‘Vanaf januari 1945 sterven er gemiddeld meer dan tweeduizend mensen per week in het kamp. Iedere ochtend stapelen zich zo’n driehonderd nieuwe lijken buiten de barakken op en er valt met geen mogelijkheid tegenop te stoken. In het heidelandschap verschijnen kuilen zo groot als sportzwembaden, waarin de slachtoffers van het stuiptrekkende naziregime verdwijnen: hun graven anoniem maar hun nalatenschap voor altijd met de aarde van het Lüneburger natuurgebied verbonden’ (p. 332-333).

De bliksem zal vast ook wel eens in dat landschap inslaan. Wie het wel eens heeft gehoord: het geeft een enorme, stalige klap. Het is niet de stem van God, maar van de natuur die, wie weet, net als die van de ramshoorn in Genesis 19 meehuilt met het leed van hen die daar, in dat schuldige landschap in de aarde liggen en ons oproepen óók te huilen om de leegte die ze achterlieten. Of misschien sterker nog: ons oproept ons ertegen te verzetten dat meningen als die van Forum voor Democratie over joden die zich gewillig naar de slachtbank lieten leiden gemeengoed worden. Roxanne van Iperen leert wel iets anders!

De verbondenheid die Roxane van Iperen beschrijft, en die als diepere laag ook de boodschap van Pinksteren inhoudt, proef ik ook in de prachtige en indrukwekkende kunst van Roni Horn.Aan haar kunstwerk in Museum Voorlinden (zie linker foto), en aan dat in de tuin van Museum Arnhem (rechter foto). Kunst om bij stil te staan met de respectievelijke (onbewuste) reminiscentie aan de windingen van een (rams)hoorn, aan de beschermende werking voor het landschap. Ik hoop dat de Venustrechter na de ver- en nieuwbouw van Museum Arnhem (gereed in 2022) nog steeds of weer te zien zal zijn.

Hemelse klanken?

Reigl‘Hemelse klanken’ hing er als opschrift bij het concert van Ensemble 315 in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Het programma bewoog zich van onder meer de Twee Hebreeuwse liederen van Ravel naar de Youkali Tango van Kurt Weill, de verklanking ‘van het onbereikbare paradijs’ aldus sopraan Ella Rombouts.

Het kan niet anders of er resoneert bij muziek als deze op een dag als vandaag de toestand in Gaza en Israël mee. Een vriendin belde erover op, maar wilde me ook attenderen op het recent in Nederlandse vertaling uitgekomen boek van Amos Oz en Fania Oz-Salzberger: Joden en woorden. ‘Hij zet vraagtekens’, zei ze. ‘Stelt vragen, maar geeft geen antwoorden’.

Net als Ravel in het tweede Hebreeuwse lied, op Jiddische tekst. Waarbij de vraag hetzelfde luidt als het antwoord. Het is als het landschap van de Hongaarse kunstenares Judit Reigl (zie afb.), dat ik zag in het Musée des Beaux Arts in Caen: de hemel die de aarde kust, met een ‘dunne’ rij bomen ertussen.

Hemelse klanken? Nee – die konden de musici in de Nieuwe Kerk niet bereiken, want een cirkelzaag buiten drong tot binnen door. Haast symbolisch voor het onbereikbare paradijs. En die vrede in het Midden-Oosten, wordt dat nog wat?